vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 380702 / HA ZA 07-2709
A,
wonende te ( woonplaats ),
eiser,
procureur mr. M.L. Joha,
B,
wonende te ( woonplaats ),
gedaagde,
procureur mr. A. Knigge.
Partijen zullen hierna A en de curator worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 23 januari 2008 waarin een comparitie is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 27 maart 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. A had een eenmanszaak en exploiteerde een restaurant in de percelen … (hierna: de panden). De panden waren eigendom van A, die de bovenverdiepingen gebruikte als woonhuis.
2.2. Bij vonnis van 12 december 2000 is A in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. T.G. van der Schroeff tot rechter-commissaris (hierna: de rechter-commissaris) en de curator tot curator.
2.3. In het tweede faillissementsverslag van 30 mei 2001 van de curator aan de rechter-commissaris staat onder meer het volgende vermeld:
(…) bericht ik u dat met ingang van 7 februari het restaurant is gesloten, aangezien, ondanks herhaalde toezeggingen van de heer A dienaangaande, op dat moment nog geen reële concrete koper inclusief een gedegen financieringsvoorstel bij mij bekend was.
(…)
Zoals regelmatig met u besproken is mijn opstelling met betrekking tot een mogelijke overname van een door de heer A voorgestelde koper, dat ik bereid ben ieder voorstel in overweging te nemen, zolang dit op basis is van een op voorhand aan mij ter beschikking gesteld concreet, volledig en uitgewerkt (financieel) plan. (…) Tot op heden heb ik echter nog niet een dergelijk plan ontvangen. (…)
Met betrekking tot de enige concreet naar voren geschoven partij door de heer A, het aannemingsbedrijf Van Westen & Bakker B.V. uit Noord-Holland, geldt dat niet alleen, het overigens zeer summier gedocumenteerde, bod, lager is dan een reeds via de hierna te noemen Broersma Makelaardij V.O.F. ontvangen bod is, maar bovendien geen bevredigende oplossing is aangedragen voor de fiscale aspecten van de beoogde overname/doorstart. (…)
Aangezien het onder alle omstandigheden en los van het voorgaande aangegeven is dat de panden van de heer A aan de … op korte termijn te gelde dienen te worden gemaakt en de hoogst mogelijke opbrengst dient te worden gegenereerd, heb ik, na daartoe toestemming van u te hebben verkregen, Broersma Makelaardij V.O.F. opdracht gegeven om door middel van een openbare veiling voornoemde panden te veilen. (…) Het in mijn opdracht door Broersma Makelaardij V.O.F. opgestelde taxatierapport maakt melding van een executiewaarde van NLG 1.475.000,00 en een verwachte onderhandse verkoopwaarde van NLG 1.650.000,00. Tot op heden heb ik een geclausuleerd en niet geheel helder overnamebod van NLG 1.325.000,00 van Van Westen & Bakker B.V. voornoemd en een ongeclausuleerd bod van NLG 1.400.000,00 via Broersma Makelaardij V.O.F. ontvangen. (…)
Met betrekking tot de aanwezige inventaris, waaronder begrepen de aanzienlijke wijnvoorraad van de heer A, in de panden aan de … heb ik een door mij ingeschakelde deurwaarde opdracht gegeven een zo volledig mogelijk proces-verbaal van inventarisatie op te maken (…). (…) Bovendien heb ik in een later stadium de lijst met wijnen toegestuurd aan de directeur van Wijn Verlinden B.V. teneinde tot een taxatie van de wijnen te komen. (…)
Uit de mij ter beschikking staande stukken is mij gebleken dat de heer A opslagruimte heeft gehuurd bij Allsafe Mini Opslag Amsterdam B.V.. Recentelijk heb ik deze opslag bekeken. Voornamelijk betrof het relatief niet waardevolle inventaris en inboedel. Ik heb (de advocaat van) de heer A verzocht mij te laten weten of hij hecht aan continuering van de huurovereenkomst of dat, op basis van de algemene voorwaarden van Allsafe Mini Opslag Amsterdam B.V., de verhuurder dient over te gaan tot verkoop van de goederen. Er is een huurachterstand van zo’n NLG 3.000,00. Tot op heden heb ik ook op deze vraag nog geen antwoord gekregen, ondanks mijn herhaalde verzoeken daartoe.
(…)
2.4. Kort voor de veiling op 11 juni 2001 heeft de heer B van Makelaarshuis Amstellanden B.V. (hierna: Makelaarshuis Amstellanden) kenbaar gemaakt een doorstart van het restaurant te willen financieren door NLG 1.500.000,00 op de faillissementsrekening te storten. Het aanbod hield mede in dat Makelaarshuis Amstellanden direct een bedrag van NLG 200.000,00 als zekerheid zou stellen. In overleg met de rechter-commissaris heeft de curator de veiling geen doorgang laten vinden.
2.5. De overname door Makelaarshuis Amstellanden is niet doorgegaan. Op 25 juni 2001 zijn de panden ter veiling aangeboden en verkocht voor een bedrag van NLG 1.140.000,00.
2.6. In het derde faillissementsverslag van 17 januari 2003 heeft de curator onder meer het volgende aan de opvolgend rechter-commissaris geschreven:
(…) Zoals ik in mijn laatste verslag heb aangegeven was voorgesteld de panden op 11 juni 2001 (…) te veilen. (…) Zoals ik u in mijn vorige verslag berichtte zijn voor de veiling enkele biedingen ontvangen (…). Gezien de door Broersma substantieel hoger getaxeerde executiewaarde en het feit dat voor de biedingen - desgevraagd - geen enkele zekerheid kon worden geboden - is met instemming van Mr T.G. van der Schroeff besloten daarmee niet akkoord te gaan. Anderhalf uur voor aanvang van de veiling werd een schriftelijk bod ontvangen van EUR 680.670,32 van, althans via, makelaar B. Gezien de persoonlijke garanties van eerdergenoemde makelaar moest het bod dermate serieus worden genomen dat met instemming van Mr Van der Schroeff het bod telefonisch is aanvaard en de veiling van de panden is uitgesteld.
Op 12 juni 2001 is door mij schriftelijk bevestigd hetgeen partijen een dag eerder telefonisch waren overeengekomen. Uiterlijk 15 juni 2001 zou een voorschotbedrag worden voldaan van ruim EUR 90.000, terwijl de koper (zoals overeengekomen) tevens de kosten van de uitgestelde veiling, waaronder salaris curator, voor zijn rekening zou nemen. Uiterlijk 1 augustus 2001 zou de totale koopprijs op de faillissementsrekening zijn bijgeschreven. Ondanks duidelijk gemaakte afspraken is de koper, althans zijn makelaar, de afspraken nimmer nagekomen (…).
(…)
De inventaris van de panden (inclusief de wijnvoorraad) is aan de koper van de panden verkocht voor een bedrag van EUR 8.099.
2.7. De curator heeft de afwikkeling van de opslag overgelaten aan Allsafe Mini Opslag Amsterdam B.V. (hierna: de opslag), die de goederen van A heeft verkocht.
2.8. Op 15 maart 2005 is het faillissement opgeheven. De restantschuld bedroeg EUR 459.712,95.
3. Het geschil
3.1. A vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat de curator bij de uitvoering van zijn taak als curator van A de voor curatoren geldende zorgvuldigheidsnorm heeft overtreden en de curator te veroordelen de schade te vergoeden die A als gevolg daarvan heeft geleden en te bepalen dat de schade opgemaakt dient te worden bij staat en vereffend volgens de wet;
2. de curator te veroordelen tot betaling aan A van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, als voorschotbetaling op de schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 juni 2001, dan wel vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
3. met veroordeling van de curator in de kosten van het geding.
3.2. A legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. De curator heeft verzuimd een zo hoog mogelijke boedelopbrengst na te streven en daarmee heeft hij de voor curatoren geldende zorgvuldigheidsnorm overtreden. A heeft als gevolg hiervan schade geleden, waarvoor de curator persoonlijk aansprakelijk is.
De curator heeft het bod van Makelaarshuis Amstellanden niet aanvaard. Indien de curator dat wel had gedaan, zouden de schulden in het faillissement van A volledig zijn voldaan. Voorts heeft de curator bij de veiling op 25 juni 2001 (gelet op de onderhandse aanbiedingen voor de veiling) ten onrechte geen bodemprijs gehanteerd. Indien hij dat wel zou hebben gedaan, was de opbrengst van de panden meer en dus de restantschuld minder geweest.
De inventaris van het restaurant was gewaardeerd op EUR 240.000,00 (inclusief EUR 60.000,00 voor de wijn) en is voor een te laag bedrag verkocht. De curator had op grond van het ten behoeve van de verzekering opgestelde rapport, dat zich in de administratie bevond die in het bezit was van de curator, moeten weten hoeveel waarde de inventaris had.
In de opslag stonden antieke, uiterst zeldzame stripcollecties, een antieke gokkast en enkele kostbare keukenmachines die waren verzekerd voor een bedrag van EUR 81.680,00. De verzekeringspolis bevond zich ook in de administratie, dus de curator wist of behoorde te weten wat de waarde was. Door deze goederen niet te gelde te maken, heeft de curator de boedel en daardoor ook A benadeeld.
3.3. De curator voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Voorop wordt gesteld dat een curator behoort te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht. Bij de beoordeling van het verwijt van A dat de curator heeft verzuimd een zo hoog mogelijke boedelopbrengst na te streven, zal achtereenvolgens op de verkoop van de panden, de inventaris en de inhoud van de opslag worden ingaan.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het in de onderhavige zaak in het belang van de boedel was om de panden op korte termijn voor de hoogst mogelijke opbrengst te gelde te maken. De curator heeft gemotiveerd gesteld, onder meer onder verwijzing naar hetgeen daaromtrent in het tweede faillissementsverslag staat opgenomen (zie 2.3), dat er voorafgaand aan de geplande veiling op 11 juni 2001 weliswaar geïnteresseerde partijen waren, maar dat hij steeds geen concreet, afdoende gedocumenteerd voorstel, voorzien van zekerheidsstelling, met een voor de boedel acceptabel resultaat voor een overname dan wel doorstart had ontvangen. Dit is door A niet (voldoende gemotiveerd) weersproken, zodat ook de rechtbank deze gang van zaken als uitgangspunt zal nemen.
4.2.1. A heeft in de dagvaarding gesteld dat de curator het bod van Makelaarshuis Amstellanden kort voor de veiling op 11 juni 2001 niet heeft geaccepteerd. Tijdens de comparitie heeft A evenwel verklaard dat dit onjuist is en dat de curator het bod heeft geaccepteerd. De overeenkomst is volgens A niet uitgevoerd omdat de curator niet wilde meewerken aan twee dagen uitstel om de hypothecaire akte te laten opstellen. Het is juist, aldus A, dat Makelaarshuis Amstellanden de overeengekomen borgsom niet binnen de bepaalde tijd heeft overgemaakt.
4.2.2. Gelet op deze verklaring van A, waarvan de inhoud wordt ondersteund door het derde faillissementsverslag (zie 2.6), stelt de rechtbank vast dat de curator het bod van Makelaarshuis Amstellanden wel degelijk heeft aanvaard en dat Makelaarshuis Amstellanden vervolgens niet tijdig aan de door de curator gestelde voorwaarde omtrent het stellen van zekerheid heeft voldaan. Makelaarshuis Amstellanden heeft immers de waarborgsom van EUR 200.000,00 niet overgemaakt. Daarmee heeft Makelaarshuis Amstellanden haar aanbod niet tijdig gestand gedaan, waarna het de curator redelijkerwijs vrijstond de panden vervolgens weer ter veiling aan te bieden om zo binnen afzienbare tijd de objectief hoogst mogelijke opbrengst te genereren. Overigens betwist de curator te hebben geweigerd mee te werken aan het verlenen van twee dagen uitstel voor het opstellen van een hypothecaire akte, maar dit twistpunt is in het licht van het voorgaande niet relevant, zodat het geen verdere bespreking behoeft.
4.2.3. Onweersproken heeft de curator gesteld dat hij alle geïnteresseerde partijen heeft laten uitnodigen voor de veiling op 25 juni 2001. Ten aanzien van de keuze om geen bodemprijs te hanteren heeft de curator aangevoerd dat hij anders het risico liep dat de panden niet zouden worden verkocht, waarna ze in redelijkheid pas na verloop van ongeveer een half jaar opnieuw op de markt zouden kunnen worden aangeboden.
4.2.4. De rechtbank stelt vast dat de curator aldus heeft gehandeld zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht. Immers, voorafgaand aan de veiling was er geen concreet, afdoende gedocumenteerd voorstel, voorzien van zekerheidsstelling, met een voor de boedel acceptabel resultaat voor een overname dan wel doorstart voorhanden. Het lag dan ook niet in de rede om te veronderstellen dat een bepaald minimum bedrag hoe dan ook als opbrengst kon worden gerealiseerd. Daarbij komt dat de panden gedurende enkele maanden zonder resultaat aan diverse partijen te koop waren aangeboden en dat het stellen van een bodemprijs mogelijk een aanzienlijke vertraging zou veroorzaken, terwijl het belang van de boedel meebracht dat de panden op korte termijn voor de hoogst mogelijke opbrengst te gelde zouden worden gemaakt. Gelet op deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot de slotsom dat de curator niet in strijd met de zorgvuldigheid heeft gehandeld door geen bodemprijs te hanteren.
4.3. A stelt in de dagvaarding dat de inventaris in totaal voor EUR 240.000,00 op de balans stond, maar de rechtbank begrijpt – mede gelet op hetgeen A heeft verklaard tijdens de comparitie – dat het NLG 240.000,00 betreft. De inventaris bestond uit de wijnvoorraad die volgens A NLG 60.000,00 waard was en daarnaast uit onder meer bijzondere glas- in loodpanelen, art-decolampen en zilveren koffiezetapparaten, die volgens A bij elkaar een waarde van circa NLG 180.000.00 vertegenwoordigden. De panelen en lampen zitten nog steeds in het pand. A biedt aan het rapport dat ten behoeve van de verzekering is opgesteld en waarin de inventaris op NLG 180.000,00 is getaxeerd, in het geding te brengen.
4.3.1. De curator voert het volgende verweer. De curator heeft de inboedel bekeken en door de deurwaarder laten inventariseren. De wijn is door een beëdigd taxateur op NLG 10.000,00 bij onderhandse verkoop en op NLG 6.666,00 bij executieverkoop getaxeerd. Dat er zilveren koffiezetapparaten in het restaurant aanwezig zijn geweest, kan de curator zich niet herinneren. De glas- in loodpanelen heeft de curator als onroerend aangemerkt en deze zijn dus met de levering van het pand mee overgegaan naar de nieuwe eigenaar. De curator betwist papieren te hebben gezien waaruit een waarde van de inventaris van NLG 180.000,00 zou volgen. Al met al stelt de curator dat hij geen reden had te vermoeden dat de inventaris meer waard was dan de gerealiseerde opbrengst van EUR 8.099,00. Een bijkomend voordeel van de verkoop van de inventaris aan de koper van de panden was dat zo kosten van verhuizing, opslag en verkoop konden worden bespaard.
4.3.2. Ten aanzien van de wijn wordt geoordeeld dat de curator zijn taak met nauwgezetheid en inzet heeft verricht door de wijn, mede gelet op de uitlatingen daaromtrent van A tegenover de curator, te laten taxeren door een beëdigd taxateur. Deze taxatie was voor A kennelijk teleurstellend, maar hij heeft niet aangevoerd – en dat is ook niet op andere wijze naar voren gekomen – dat de curator aanwijzingen had moeten hebben om te twijfelen aan de taxatie.
A heeft gesteld dat de curator op grond van de papieren van de verzekeraar had kunnen weten dat de inventaris een aanzienlijk bedrag vertegenwoordigde. Gesteld noch gebleken is evenwel dat de curator feitelijk kennis heeft genomen van (de inhoud van) deze papieren. De enkele omstandigheid dat de papieren zich volgens A in de administratie bevonden, hetgeen overigens door de curator is betwist, is onvoldoende om aan te nemen dat de curator hiervan tijdig kennis had kunnen en moeten nemen. Ook heeft A niet gesteld dat hij de curator op enig moment ervan op de hoogte heeft gesteld dat de inventaris NLG 180.000,00 waard was. Bij deze stand van zaken is het onduidelijk hoe de curator had moeten vermoeden dat de inventaris zoveel meer waard was dan op basis van de beschrijving van de deurwaarder het geval leek te zijn. Het voorgaande betekent dat A niet wordt gevolgd in zijn verwijt ten aanzien van de wijn en de inventaris, nog los van hetgeen de curator onweersproken heeft gesteld met betrekking tot de betreffende panelen.
4.4. De curator, die overigens betwist dat er stripboeken in de opslag stonden, heeft onweersproken aangevoerd dat hij A herhaaldelijk heeft gevraagd of hij de huurovereenkomst met de opslag wilde voorzetten, dan wel de opgeslagen goederen wilde ophalen. Toen reactie uitbleef heeft de curator de afwikkeling aan de opslag overgelaten, die de goederen – zoals de curator ook al schriftelijk aan A had aangekondigd – conform haar algemene voorwaarden heeft verkocht.
4.4.1. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat – indien al zou blijken van een beroepsfout van de curator die tot benadeling van A heeft geleid – A het zelf in de hand had om de schade tot nihil te beperken, nu hij meermalen in de gelegenheid is gesteld te beschikken over de goederen. Deze omstandigheid leidt ertoe dat een eventuele vergoedingsplicht van de curator geheel vervalt, zodat het deel van de vordering dat betrekking heeft op de schade niet voor toewijzing in aanmerking komt. Daarmee ontvalt tevens het belang aan de gevorderde verklaring voor recht.
4.5. De slotsom op grond van het voorgaande is dat de vorderingen van A moeten worden afgewezen.
4.6. A zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- vast recht EUR 251,00
- salaris procureur 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.155,00
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar zoals gevorderd. De gevorderde veroordeling in de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente, moet worden afgewezen, nu in artikel 237 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor het verhaal van deze kosten een bijzondere procedure is voorgeschreven.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt A in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op EUR 1.155,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. Jöbsis en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2008.?