ECLI:NL:RBAMS:2008:BD4900

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/846003-06
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen dagvaarding in het onderzoek Probo Koala

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 juni 2008 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van Trafigura Beheer B.V. tegen een dagvaarding in het kader van strafrechtelijke vervolging. Het bezwaarschrift was ingediend naar aanleiding van een dagvaarding die op 29 april 2008 aan de verdachte was betekend, waarbij zij was gedagvaard voor een regiezitting op 26 juni 2008. De rechtbank heeft het bezwaarschrift ongegrond verklaard, omdat zij van oordeel was dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat zij zich bevoegd zal achten om de strafzaak inhoudelijk te behandelen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de tenlastelegging die betrekking heeft op de overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen van Gibraltar en Spanje naar Nederland, en de daaropvolgende handelingen die in strijd zijn met de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende feiten en omstandigheden waren die de Nederlandse rechtsmacht zouden rechtvaardigen, maar de rechtbank oordeelde dat de ten laste gelegde feiten in Nederland strafbaar zijn en dat de officier van justitie bevoegd is tot vervolging. De rechtbank concludeerde dat de bezwaren van de verdediging niet voldoende onderbouwd waren en verklaarde het bezwaarschrift ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/846003-06
BESCHIKKING
op het op 6 mei 2008 ter griffie van deze rechtbank ingekomen bezwaarschrift tegen de dagvaarding van:
TRAFIGURA BEHEER B.V.,
gevestigd aan [adres].
1. Inhoud van het bezwaarschrift
Het bezwaarschrift richt zich tegen de op 29 april 2008 aan verdachte betekende dagvaarding onder bovenvermeld parketnummer, waarbij zij is gedagvaard tegen de zitting van de meervoudige economische strafkamer van 26 juni 2008 ter zake van de feiten als omschreven in de hierna volgende overgenomen inhoud van de in die dagvaarding opgenomen tenlastelegging. Het betreft hier een zogenaamde regiezitting.
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
zij in of omstreeks de periode van juni 2006 tot en met 2 juli 2006, in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s), (gevaarlijke) afvalstoffen, te weten afvalstoffen afkomstig van brandstofzuivering met behulp van natriumhydroxide (caustic soda) (zijnde een complex mengsel van water met een extreme zuurgraad en een olieachtige vloeistof, beide verontreinigd met zeer specifieke componenten, waaronder fenolen, disulfiden, mercaptanen, en/of zwavelwaterstof), overgebracht van Gibraltar en/of Spanje naar Nederland, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en/of toestemming van de betrokken bevoegde Nederlandse autoriteit overeenkomstig genoemde verordening;
en/of
zij in of omstreeks de periode van juni 2006 tot en met 2 juli 2006, in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35 a en b, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s), (gevaarlijke) afvalstoffen, te weten afvalstoffen afkomstig van brandstofzuivering met behulp van natriumhydroxide (caustic soda) (zijnde een complex mengsel van water met een extreme zuurgraad en een olieachtige vloeistof, beide verontreinigd met zeer specifieke componenten, waaronder fenolen, disulfiden, mercaptanen, en/of zwavelwaterstof), overgebracht van Gibraltar en/of Spanje naar Nederland, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en/of toestemming van de betrokken bevoegde Nederlandse autoriteit overeenkomstig genoemde verordening;
2.
zij in of omstreeks de periode van 5 juli 2006 tot en met 9 juli 2006 in Nederland, in elk geval in de Europese Unie, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s), (gevaarlijke) afvalstoffen, te weten afvalstoffen afkomstig van brandstofzuivering met behulp van natriumhydroxide (caustic soda) (zijnde een complex mengsel van water met een extreme zuurgraad en een olieachtige vloeistof, beide verontreinigd met zeer specifieke componenten, waaronder fenolen, disulfiden, mercaptanen, en/of zwavelwaterstof) overgebracht van Nederland naar Estland, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en/of toestemming van de betrokken bevoegde Nederlandse autoriteit overeenkomstig genoemde verordening;
en/of
zij in of omstreeks de periode van 5 juli 2006 tot en met 9 juli 2006, in Nederland, in elk geval in de Europese Unie, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35 a en b, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s), (gevaarlijke) afvalstoffen, te weten afvalstoffen afkomstig van brandstofzuivering met behulp van natriumhydroxide (caustic soda) (zijnde een complex mengsel van water met een extreme zuurgraad en een olieachtige vloeistof, beide
verontreinigd met zeer specifieke componenten, waaronder fenolen, disulfiden, mercaptanen, en/of zwavelwaterstof), overgebracht van Nederland naar Estland, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en/of toestemming van de betrokken bevoegde Nederlandse autoriteit overeenkomstig genoemde verordening;
3.
zij in of omstreeks de periode van 5 juli 2006 tot en met 20 augustus 2006 tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, (gevaarlijke) afvalstoffen heeft overgebracht terwijl werd gehandeld in strijd met het verbod gesteld bij artikel 18, eerste lid, van deEEG-verordening overbrenging afvalstoffen immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s), (gevaarlijke)afvalstoffen, te weten afvalstoffen afkomstig van brandstofzuivering metbehulp van natriumhydroxide (caustic soda) (zijnde een complex mengsel van water met een extreme zuurgraad en een olieachtige vloeistof, beide verontreinigd met zeer specifieke componenten, waaronder fenolen, disulfiden, mercaptanen, en/of zwavelwaterstof) uitgevoerd uit de Europese Gemeenschap naar een ACS-Staat, te weten Nigeria en/of Ivoorkust;
en/of
zij in of omstreeks de periode van 5 juli 2006 tot en met 20 augustus 2006 tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35 f, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s), (gevaarlijke) afvalstoffen, te weten afvalstoffen afkomstig van brandstofzuivering met behulp van natriumhydroxide (caustic soda) (zijnde een complex mengsel van water met een extreme zuurgraad en een olieachtige vloeistof, beide verontreinigd met zeer specifieke componenten, waaronder fenolen, disulfiden, mercaptanen, en/of zwavelwaterstof) uitgevoerd uit de Gemeenschap;
4.
Zij op of omstreeks 2 juli 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, waren, te weten (gevaarlijke) afvalstoffen afkomstig van brandstofzuivering met behulp van natriumhydroxide (caustic soda) (zijnde een complex mengsel van water met een extreme zuurgraad en een olieachtige vloeistof, beide verontreinigd met zeer specifieke componenten, waaronder fenolen, disulfiden, mercaptanen, en/of zwavelwaterstof) heeft afgeleverd aan Amsterdam Port Services B.V. wetende dat die waren voor het leven en/of voor de gezondheid schadelijk waren, en dat schadelijk karakter (te weten de bijtende, corrosieve en/of giftige eigenschappen) heeft verzwegen;
Subsidiair:
zij op of omstreeks de periode van 2 juli tot en met 5 juli 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, als bevrachter van het schip Probo Koala, beroepshalve een stof en/of een preparaat, te weten een hoeveelheid (gevaarlijke) afvalstoffen afkomstig van brandstofzuivering met behulp van natriumhydroxide (caustic soda) (zijnde een complex mengsel van water met een extreme zuurgraad en een olieachtige vloeistof, beide verontreinigd met zeer specifieke componenten, waaronder fenolen, disulfiden, mercaptanen, en/of zwavelwaterstof), in Nederland heeft ingevoerd en/of aan Amsterdam Port Services B.V., in elk geval aan een ander, ter beschikking heeft gesteld -terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs had(den) kunnen vermoeden dat door die handelingen met die stof en/of dat preparaat gevaren konden optreden voor mens of milieu- en daarbij niet aan haar/hun verplichting heeft voldaan alle maatregelen tenemen die redelijkerwijs van haar/hen konden worden gevergd, teneinde die gevaren zoveel mogelijk te beperken,
immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) die afvalstoffen niet volgens het aan het schip (overeenkomstig de Internationale Bulk Chemicaliën Code (IBC-Code)) uitgereikte Certificaat van geschiktheid (Certificate of fitness) vervoerd en/of de Nederlandse autoriteiten daarvan op de hoogte gesteld en/of geen volledig en/of juist inzicht gegeven in de aard en herkomst van die afvalstoffen aan de Nederlandse autoriteiten en/of Amsterdam Port Services B.V.
5.
Zij op of omstreeks 30 juni 2006 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met de kapitein van een schip, genaamd de Probo Koala, en/of een ander of anderen, althans alleen, een (schriftelijk) document, te weten een formulier 'Notification of ships' waste and (remainders of) noxious substances' (Melding scheepsafval en (restanten van) schadelijke stoffen) -zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -opzettelijk valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst en/of valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of vervalsen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) valselijk in strijd met de waarheid op dat geschrift als hoeveelheid af te geven afvalstoffen uit de ladingzone (van het schip Probo Koala: 554 m3 Annex I Oily tank washings including cargo residue (Oliehoudend waswater inclusief ladingrestant) en/of als 'Name of substance or UN number' (productnaam of VN nummer)1203 (benzine) en WATER, vermeld en/of doen vermelden terwijl de afvalstoffen afkomstig waren van aan boord van het schip uitgevoerde zuivering van als lading vervoerde brandstof met behulp van natriumhydroxide (caustic soda) (zijnde een complex mengsel van water met een extreme zuurgraad en een olieachtige vloeistof, beide verontreinigd met zeer specifieke componenten, waaronder fenolen, disulfiden, mercaptanen, en/of zwavelwaterstof), zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Subsidiair:
Zij op of omstreeks 30 juni 2006 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met de kapitein van een schip, genaamd de Probo Koala, en/of een ander of anderen, welk schip op weg was naar de haven van Amsterdam, welke haven is aangewezen krachtens artikel 6, eerste lid, Wet voorkoming verontreiniging door schepen, al dan niet opzettelijk, niet waarheidsgetrouw 24 uur voor aankomst de havenbeheerder van die haven de bij de Regeling havenontvangstvoorzieningen in het belang van de doelmatigheid van havenontvangstvoorzieningen en de doeltreffende planning van het afvalbeheer aangewezen gegevens heeft verstrekt, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) in strijd met de waarheid op het formulier 'Notification of ships' waste and (remainders of) noxious substances' (Melding scheepsafval en (restanten van) schadelijke stoffen) als hoeveelheid af te geven afvalstoffen uit de ladingzone opgegeven: 554 m3 Annex I Oily tank washings including cargo residue (Oliehoudend waswater inclusief ladingrestant) en/of als 'Name of substance or UN number' (productnaam of VN nummer)1203 (benzine) en WATER, terwijl de afvalstoffen afkomstig waren van aan boord van het schip uitgevoerde zuivering van als lading vervoerde brandstof met behulp van natriumhydroxide (caustic soda) (zijnde een complex mengsel van water met een extreme zuurgraad en een olieachtige vloeistof, beide verontreinigd met zeer specifieke componenten, waaronder fenolen, disulfiden, mercaptanen, en/of zwavelwaterstof).
2. Procesgang
Voornoemd bezwaarschrift is overeenkomstig het bepaalde in artikel 262, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) binnen acht dagen na de betekening van de dagvaarding aan verdachte bij de rechtbank ingediend. Verdachte is in zoverre ontvankelijk in haar bezwaar. De rechtbank is bevoegd het bezwaar te behandelen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak onder bovengenoemd parketnummer en heeft op 17 juni 2008 de raadsman van verdachte en de officier van justitie in economische raadkamer gehoord. De raadsman was uitdrukkelijk gemachtigd verdachte te vertegenwoordigen. De officier van justitie heeft voorafgaand aan de zitting een schriftelijke reactie op het bezwaarschrift aan de rechtbank en de raadsman toegezonden. In raadkamer heeft de raadsman onder overlegging van een pleitnota met bijlage zijn standpunt nader toegelicht. De officier van justitie heeft daarop gereageerd.
3. Standpunt verdediging
Het bezwaarschrift houdt het volgende in:
1. Het dossier dat aan de vervolging van Trafigura Beheer B.V. ten grondslag ligt bevat geen althans onvoldoende feiten en omstandigheden, die in Nederland hebben plaatsgevonden op grond waarvan de officier van justitie in redelijkheid bevoegd is tegen Trafigura Beheer B.V. een vervolging in te stellen, althans heeft de Nederlandse rechter geen rechtsmacht ten aanzien van Trafigura Beheer B.V. ter zake van hetgeen haar ten laste is gelegd.
2. Het dossier dat aan de vervolging van Trafigura Beheer B.V. ten grondslag ligt bevat geen althans onvoldoende feiten en omstandigheden, althans aan Trafigura Beheer B.V. toerekenbare gedragingen op grond waarvan de officier van justitie in redelijkheid bevoegd is tegen Trafigura Beheer B.V. een vervolging in te stellen, althans bestaat er onvoldoende aanwijzing van schuld van Trafigura Beheer B.V. aan hetgeen haar ten laste is gelegd.
3. Door de dagvaarding stelt de officier van justitie Trafigura Beheer B.V. lichtvaardig aan een openbare terechtzitting bloot, althans vervolgt de officier van justitie met grove veronachtzaming van de gerechtvaardigde belangen van Trafigura Beheer B.V., althans is de dagvaarding van Trafigura Beheer B.V. met schending van waarborgen en/of de fundamentele beginselen van een goede procesorde tot stand gekomen, redenen waarom de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van Trafigura Beheer B.V.
4. Het feit waarvoor Trafigura Beheer B.V. wordt vervolgd is niet strafbaar, althans is Trafigura te dier zake niet strafbaar, doordat geen afvalstoffen zijn overgebracht, althans niet uit de Europese Gemeenschap zijn uitgevoerd.
Redenen waarom Trafigura Beheer B.V. de rechtbank eerbiedig verzoekt zich ten aanzien van hetgeen waarvoor Trafigura Beheer B.V. wordt vervolgd onbevoegd te verklaren. Althans Trafigura Beheer B.V. te dier zake buiten vervolging te stellen, althans zodanige beslissing te nemen als in goede justitie worden vermeend te behoren.
4. Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het volgende als zijn standpunt naar voren gebracht:
- De ten laste gelegde feiten zijn in de Nederlandse wetgeving strafbaar gesteld en, al dan niet gedeeltelijk, in Nederland gepleegd. Met betrekking tot feit 3 zal een wijziging tenlastelegging worden gevorderd om Nederland expliciet als pleegplaats daarin op te nemen. Op grond van de pleegplaats is de rechtbank bevoegd.
- Voor de aanwijzingen van schuld wordt verwezen naar het algemene proces-verbaal van relaas (rubriek 1.01), met name de hoofdstukken 2.2, 2.3, 2.4, 2.6 en 2.8.
- De stelling dat sprake is van schending van waarborgen en/of fundamentele beginselen van een goede procesorde wordt niet nader onderbouwd.
- Onduidelijk is op welk feit wordt gedoeld en evenmin of het de niet-strafbaarheid van het feit, of de niet-strafbaarheid van de verdachte betreft, of dat het gaat om de afwezigheid van bewijs op het punt van “afvalstoffen”, “overbrengen”, of de “uitvoer uit de Europese Gemeenschap”.
5. Beoordeling
5.1. De ontvankelijkheid van het bezwaar
5.1.1. In raadkamer heeft de rechtbank ambtshalve de vraag aan de orde gesteld of het bezwaarschrift voldeed aan de eis van artikel 262 lid 2 jo 250 lid 1 tweede volzin Sv, inhoudende dat het bezwaarschrift met redenen is omkleed.
Naar het oordeel van de rechtbank kan een verdachte wiens bezwaarschrift niet aan die eis voldoet niet in zijn bezwaar worden ontvangen.
Een bezwaarschrift kan niet reeds worden aangemerkt als met redenen te zijn omkleed, indien daarin de juridische kwalificaties van de bezwaren zijn vermeld, en de daaruit te trekken consequentie zijn opgenomen, maar iedere feitelijke onderbouwing ontbreekt.
Anderzijds is aan de eis van te zijn met redenen omkleed wel reeds voldaan, indien enige feitelijke onderbouwing is gegeven, zonder dat deze uitputtend behoeft te zijn.
Naar de rechtbank in raadkamer reeds heeft beslist, kan van het door verdachte ingediende bezwaarschrift niet gezegd worden dat het iedere feitelijke onderbouwing ontbeert. Ook in zoverre is verdachte in haar bezwaar ontvankelijk.
5.1.2. Naar uit literatuur en de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid heeft de eis dat het bezwaarschrift met redenen is omkleed niet alleen tot doel chicaneuse bezwaarschriften te weren, maar ook om de omvang van de behandeling van het bezwaar in te kaderen. In dat licht dient aan die eis mede de betekenis te worden toegekend dat het de verdachte niet vrijstaat bij de behandeling in raadkamer nieuwe bezwaren naar voren te brengen, die niet reeds hun grondslag vinden in het bezwaarschrift. Op die wijze wordt ook voorkomen dat de officier van justitie bij de behandeling wordt verrast met nieuwe bezwaren waarop hij wellicht niet aanstonds kan reageren. Deze bezwaarschriftprocedure, die naar zijn aard een summier karakter heeft, leent er zich niet voor de behandeling aan te houden om de officier van justitie op een later tijdstip in de gelegenheid te stellen daarop alsnog te reageren.
Voor zover in de toelichting op het bezwaarschrift namens verdachte dan ook zodanige nieuwe bezwaren naar voren zijn gebracht zal de rechtbank deze buiten beschouwing laten.
5.2. De inhoudelijke beoordeling
5.2.1. Bij de beoordeling in het kader van een bezwaarschriftprocedure van de vraag of de rechtbank (wegens ontbrekende rechtsmacht) onbevoegd is, of dat zij de officier van justitie tot vervolging onbevoegd moet verklaren, dient de rechtbank na te gaan of hoogst onwaar¬schijnlijk is dat de zittingsrechter later oordelend aan zal nemen dat zij rechtsmacht heeft en bevoegd is en dat de officier van justitie tot vervolging bevoegd is.
Bij de beoordeling van die vraag kan de rechtbank rekening houden met de omstandigheid dat de officier van justitie heeft aangekondigd een wijziging van de tenlastelegging te zullen vorderen. Die omstandigheid kan er immers toe bijdragen dat moet worden geoordeeld dat niet meer hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechtbank zich bevoegd zal verklaren, indien die aangekondigde wijziging te zijner tijd de oorzaak van een eventuele onbevoegdheid of gebrek aan rechtsmacht zou wegnemen.
De Nederlandse rechter heeft steeds rechtsmacht en is in ieder geval bevoegd ten aanzien van feiten die in Nederland zijn gepleegd en die in Nederland strafbaar zijn gesteld. De officier van justitie is bevoegd die feiten te vervolgen. Indien de door de officier van justitie aangekondigde wijzing van de tenlastelegging zal worden gedaan en toegelaten geldt voor alle tenlastegelegde feiten dat aan de verdachte de overtreding in Nederland van een Nederlandse strafbepaling wordt tenlastegelegd. De vraag naar rechtsmacht en bevoegdheid is dan onafhankelijk van de vraag of de verdachte moet worden aangemerkt als een Nederlandse vennootschap.
Het is dan niet hoogst onwaarschijnlijk dat de rechtbank later oordelend haar rechtsmacht en bevoegdheid zal aannemen en op dit punt de officier van justitie tot vervolging bevoegd zal achten, tenzij uit de beschikbare stukken een zeer ernstig vermoeden voortvloeit dat de feiten, hoewel tenlastegelegd als in Nederland begaan, in werkelijkheid niet in Nederland zijn gepleegd.
Zonder nader feitelijk onderzoek, waarvoor zich deze bezwaarschriftprocedure niet leent, kan niet worden vastgesteld dat zich zo’n ernstig vermoeden voordoet.
5.2.2. Namens verdachte is voorts aangevoerd dat er onvoldoende aanwijzing van schuld is, met betrekking tot de feiten 1, 2 en 3 op dezelfde gronden als waarop zij baseert dat de rechtbank geen rechtsmacht heeft. Verder is namens haar aangevoerd dat de slops niet onder het regime van de EVOA (Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap), maar onder dat van het Marpolverdrag (Internationaal verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, 1973) zouden vallen, zodat om die reden er onvoldoende aanwijzing van schuld zou zijn. Ook heeft de verdediging aangevoerd dat uiteindelijk niet te verwachten is dat de zittingsrechter na onderzoek zal oordelen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1, 2 en 3.
Hetgeen hiervoor onder 5.2.1. is overwogen met betrekking tot rechtsmacht en bevoegdheid geldt evenzeer indien die onderwerpen worden gezet in de sleutel van (on)voldoende aanwijzing van schuld. Met betrekking tot de vraag of de slops niet onder de EVOA, maar onder het Marpolverdrag vallen, merkt de verdediging niet ten onrechte op dat daarvoor feitelijk onderzoek noodzakelijk is dat het kader van de bezwaarschriftprocedure te buiten gaat.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat thans niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechtbank na het onderzoek ter terechtzitting tot het oordeel zal komen dat verdachte het haar onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
5.2.3. Met betrekking tot de in het bezwaarschrift onder 3 genoemde bezwaren ontbreekt daar aan het bezwaarschrift enige feitelijke onderbouwing. Hetgeen namens verdachte als toelichting bij de behandeling in raadkamer naar voren is gebracht zal de rechtbank dan ook buiten beschouwing laten. Bij het ontbreken van feitelijkeonderbouwing van de bezwaren moeten deze als ongegrond worden aangemerkt.
5.2.4. De stelling dat de feiten niet strafbaar zijn heeft blijkens de toelichting slechts betrekking op de feiten 1, 2 en 3.
In het bezwaarschrift grondt de verdachte die stelling er op dat geen afvalstoffen zijn overgebracht althans niet uit de Europese Gemeenschap zijn uitgevoerd. Voor zover deze stelling is gebaseerd op de opvatting dat de slops geen afvalstoffen in de zin van de EVOA zijn, omdat ze vallen onder het regime van het Marpolverdrag, geldt hetgeen hiervoor onder 5.2.2. op dat punt is overwogen.
Voor zover bij de behandeling in raadkamer namens verdachte op dit punt nader is toegelicht dat hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 telkens cumulatief/alternatief is tenlastegelegd niet strafbaar is, kort gezegd omdat de bepalingen van de betreffende versie van de EVOA (Verordening (EG) nr. 1013/2006) ten tijde van het tenlastegelegde nog niet strafbaar waren gesteld, is sprake van een nieuw bezwaar dat niet zijn basis vindt in het bezwaarschrift, zodat de rechtbank dit beschouwing laat.
6. Conclusie
Nu hetgeen in het bezwaarschrift is aangevoerd niet tot het door de verdediging gewenste resultaat kan leiden en de rechtbank ook ambtshalve geen gronden ziet die aan de vervolging van de verdachte in de weg staan, moet het bezwaarschrift ongegrond worden verklaard.
7. Beslissing
Verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beschikking is gegeven in economische raadkamer van deze rechtbank door
mr. F.G. Bauduin, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en W.M. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia en J.B. Tubbing, griffiers
en uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2008.