Parketnummer: 13/994167-08
op het op 22 mei 2008 ter griffie van deze rechtbank ingekomen bezwaarschrift tegen de dagvaarding van:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950,
wonende te [adres].
1. Inhoud van het bezwaarschrift
Het bezwaarschrift richt zich tegen de, onder intrekking van de eerder op 8 mei 2008 betekende dagvaarding, op 14 mei 2008 aan verdachte betekende dagvaarding onder bovenvermeld parketnummer, waarbij hij is gedagvaard tegen de zitting van de meervoudige economische strafkamer van 23 juni 2008 terzake van de feiten als omschreven in de hierna volgende overgenomen inhoud van de in die dagvaarding opgenomen tenlastelegging. Het betreft hier een zogenaamde regiezitting.
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt ten laste gelegd dat
Amsterdam Port Services B.V. in de periode van januari 2005 tot en met oktober 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zich (meerdere malen) door afgifte aan AVR-Industrial Waste B.V. (Locatie OVA), in elk geval aan een ander, heeft ontdaan van bedrijfs- en/of gevaarlijke afvalstoffen, te weten: - van een partij kerosine (met een vlampunt lager dan 55 graden) afkomstig van de Koninklijke Luchtvaarmaatschappij (op 16 december 2005) en/of - van een partij scheepsafvalstoffen afkomstig van het kraanschip 'Anna' (op 18 januari 2006) en/of - van een of meerdere partij(en) drijflagen (zijnde oliefracties afkomstig van de tanks op het terrein van Amsterdam Port Services B.V. aan de [adres] te Amsterdam verzamelde olie/water/slibmengsels), zulks terwijl hij, verdachte, vanaf 1 januari 2005 tot en met 13 augustus 2006 tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan deze verboden gedraging(en) feitelijke leiding heeft gegeven en/of daartoe opdracht heeft gegeven;
Amsterdam Port Services B.V. op of omstreeks 16 december 2005, in elk geval in december 2005, en op of omstreeks 18 en/of 19 en/of 20 en/of 25 januari 2006, in elk geval in januari 2006, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een laad/losformulier (respectievelijk met jobnummer 20052648 en lossingnummer A50990 en/of ordernummer 20062829 en lossingnummer A61038 en/of A61037 en/of A61041 en/of A61043)
- zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen -
opzettelijk valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst en/of valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of vervalsen, immers heeft/hebben Amsterdam Port Services B.V. en/of haar mededader(s) valselijk in strijd met de waarheid op die/dat geschrift(en) aangegeven dat de te laden/lossen afvalstoffen afkomstig waren uit tank 11 ('Tk 11'), zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan deze verboden gedraging(en) feitelijke leiding heeft gegeven en/of daartoe opdracht heeft gegeven.
Voornoemd bezwaarschrift is overeenkomstig het bepaalde in artikel 262, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) binnen acht dagen na de betekening van de dagvaarding aan verdachte bij de rechtbank ingediend. Verdachte is ontvankelijk in zijn bezwaar.
De rechtbank is bevoegd het bezwaar te behandelen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak onder bovengenoemd parketnummer en heeft op 16 juni 2008 de verdachte en zijn raadsman en de officier van justitie in economische raadkamer gehoord. De officier van justitie heeft voorafgaand aan de zitting een schriftelijke reactie aan de rechtbank en aan de raadsman toegezonden. In raadkamer heeft de raadsman onder overlegging van een pleitnota het standpunt van de verdediging nader toegelicht. De officier van justitie heeft daarop gereageerd.
Het bezwaarschrift houdt – zakelijk en kort weergegeven – in dat de officier van justitie
niet-ontvankelijk is in zijn vervolging, omdat het Openbaar Ministerie door te dagvaarden, voordat de verdediging in de gelegenheid is geweest onderzoek à décharge te laten verrichten in een zogenoemde mini-instructie, de rechten van verdachte op een eerlijk proces ernstig en doelbewust heeft veronachtzaamd.
4. Standpunt officier van justitie
De officier van justitie meent daarentegen dat hij niet lichtvaardig is opgetreden omdat er sprake is van voldoende aanwijzing van schuld in de zin van artikel 27 Sv. Het staat hem vrij tot dagvaarding over te gaan los van de vraag of er een mini-instructie verzocht of gaande is. Bovendien kan de verdediging – gelet op het feit dat is gedagvaard voor een regiezitting – op die zitting al haar wensen kenbaar maken.
5.1. Voor de beoordeling van het bezwaarschrift zijn de volgende feiten van belang.
- In haar brief van 9 januari 2008 schrijft de verdediging aan de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken bij deze rechtbank ondermeer het navolgende:
“Op 17 december jl. ontving ik, in mijn hoedanigheid als raadsman van Amsterdam Port Services (hierna te noemen: ‘APS’) en [verdachte], het procesdossier van het onderzoek genaamd ‘BROOM II’. Na lezing van het proces-verbaal van relaas kan ik u berichten dat de verdediging voornemens is om u op de voet van art. 36a Sv. te verzoeken nader op te geven getuigen en/of deskundigen te horen in het kader van een mini-instructie. […]
Het moge duidelijk zijn dat de verdediging slechts een deugdelijk verzoek als bedoeld in art. 36a Sv. kan indienen, nadat zij in staat is gesteld om het omvangrijke procesdossier goed te bestuderen. Graag zou ik dan ook met u en de Officier van Justitie, die ik een kopie van deze brief zend, in overleg treden over de datum waarop de verdediging dit verzoek uiterlijk zou moeten indienen.
Op voorhand wijs ik er in dit verband volledigheidshalve op dat blijkens het dossier diverse processen-verbaal en onderzoekshandelingen nog niet zijn afgerond en derhalve nagezonden zullen moeten worden. Tevens is het zogenaamde ‘BROOM I’-procesdossier nog niet door de verdediging ontvangen. Het lijkt mij efficiënt om pas een (definitief) verzoekschrift mini-instructie bij u in te dienen, nadat het ‘Broom II’-
onderzoek geheel is voltooid en ook het ‘BROOM I’- procesdossier door de verdediging ontvangen is, omdat alsdan tevens eventuele verzoeken van de verdediging over nog af te ronden onderzoekshandelingen en het ‘BROOM I’- onderzoek in het verzoek mini-instructie meegenomen kunnen worden. Dit geldt temeer nu het ‘BROOM II’- onderzoek gestart is in het verlengde van het lopende ‘BROOM I’- onderzoek en er derhalve - voor wat betreft de aanvang van het onderzoek naar de Probo Koala - een samenhang tussen beide onderzoeken bestaat.”
- Bij brief van 15 februari 2008 aan dezelfde rechter-commissaris laat de verdediging haar ondermeer het navolgende weten:
“In de zaak tegen cliënten, Amsterdam Port Services (hierna te noemen: APS) en [verdachte], berichtte ik U in mijn brief van 8 januari jl. voornemens te zijn om een verzoekschrift mini-instructie in te dienen. Door middel van dit schrijven verzoek ik U in de opgemelde zaken een mini-instructie te openen en de na te noemen onderzoekshandelingen te verrichten, voor zover nodig door rogatoire commissie.
De navolgende opgave is gebaseerd op een eerste lezing van het omvangrijke dossier (73 ordners). Blijkens het dossier zijn diverse processen-verbaal en onderzoekshandelingen nog niet afgerond. Deze zullen nog nagezonden moeten worden. Tevens is het zogenaamde ‘Broom I’- dossier nog niet door de verdediging ontvangen, ik behoud mij het recht voor om naar aanleiding van de nog te ontvangen stukken en van nog te verrichten diepgaandere dossierstudie aanvullende verzoeken aan U voor te 1eggen.”
- De door de verdediging in deze brief gedane verzoeken zien alle op het verrichten van onderzoekshandelingen in het zogenaamde ‘Broom II’ onderzoek.
- Bij e-mailbericht van 15 februari 2008 heeft de behandelend officier van justitie de rechter-commissaris het volgende laten weten:
“Bijgaand zend ik u afschrift van de brieven aan de raadslieden van de verdachten die ik van plan ben te vervolgen in het onderzoek Probo Koala. De brieven zijn 15 februari jl. per fax en gewone post verzonden. De dagvaardingen hoop ik binnenkort uit te brengen. In het belang van een efficiënte behandeling van de zaken is het naar mijn mening raadzaam de regiezitting in juni te gebruiken om de verzoeken om nadere instructie van de zijde van de verdediging te inventariseren en gecoördineerd door de rechtbank te laten plaatsvinden. Ik vraag u dan ook de aangekondigde of al ingediende verzoeken ex artikel 36a Sv om die reden door te verwijzen naar de rechtbank.”
- Bij brief van 15 februari 2008 liet de officier van justitie de verdediging ondermeer het navolgende weten:
“Onlangs heeft u ontvangen een afschrift van het proces-verbaal van het strafrechtelijk onderzoek naar de gang van zaken rond het verblijf van het schip Probo Koala te Amsterdam in 2006 (Broom II). Op een aantal punten zal dit dossier nog aangevuld worden. Daarnaast loopt er nog een strafrechtelijk onderzoek onder de naam Broom I waarin uw cliënte Amsterdam Port Services BV eveneens betrokken is. Het proces-verbaal in deze zaak wordt binnenkort, uiterlijk voor eind maart, afgerond. Ik heb besloten uw cliënte Amsterdam Port Services BV en [verdachte] als feitelijk leidinggevende/opdrachtgever te vervolgen in beide zaken. Een concept-telastelegging in die zaken hoop ik u binnenkort toe te zenden.”
- Bij brief van 7 maart 2008 liet de rechter-commissaris de verdediging het navolgende weten:
“In antwoord op Uw brieven d.d. 8 januari en 15 februari jl. bericht ik U dat ik geen gevolg zal geven aan Uw verzoek tot het openen van een mini-instructie. Zoals U inmiddels hebt vernomen zal er reeds op 26 en 27 juni a.s. een regiezitting plaatsvinden. Met het oog hierop acht ik het niet opportuun een mini-instructie te openen. In een zo omvangrijke zaak als de onderhavige is het van belang dat er een goede coördinatie van de wensen van de diverse belanghebbenden kan plaatsvinden onder regie van de rechtbank. De door U ingediende verzoeken zal ik uiteraard ex. Art 36a Sv door verwijzen naar de rechtbank.”
- Op 11 april 2008 ontving de verdediging de processtukken van het “Broom I” onderzoek. Begin mei 2008 is de dagvaarding aan verdachte betekend. Nadien is het bezwaarschrift ingediend.
5.2. Naar het oordeel van de rechtbank moet het er op grond van voorgaande feiten voor worden gehouden dat in het onderzoek tegen verdachte aangeduid als “Broom I” nimmer een verzoek tot het houden van een mini-instructie is gedaan. Het is gebleven bij een aankondiging in de brieven van 9 januari en 15 februari 2008. Nadien en ook na 11 april 2008 is dat verzoek niet geconcretiseerd. De geciteerde brief van de rechter-commissaris heeft naar het oordeel van de rechtbank alleen betrekking op de zaken in het “Broom II”-onderzoek. Dat betekent dat de argumenten die de verdediging aan het bezwaarschrift ten grondslag heeft gelegd en die zich juist richten op het onthouden van de mini-instructie hier verder buiten bespreking kunnen blijven.
Nu hetgeen in het bezwaarschrift is aangevoerd niet tot het door de verdediging gewenste resultaat kan leiden en de rechtbank ook ambtshalve geen gronden ziet die aan de vervolging van verdachte in de weg staan, moet het bezwaarschrift ongegrond worden verklaard.
Verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beschikking is gegeven in economische raadkamer van deze rechtbank door
mr. F.G. Bauduin, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en W.M. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia en J.B. Tubbing, griffiers,
en uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2008.