RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497118-2008
RK nummer: 08/1516
Datum uitspraak: 8 mei 2008
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 maart 2008 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 9 maart 2008 door de Staatsanwalt (officier van justitie), verbonden aan de Staatsanwaltschaft Osnabrück, Duitsland. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats], Suriname, op [geboortedatum] 1964,
wonende op het adres [adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 april 2008. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat te Amsterdam, gehoord.
Op 24 april 2008 heeft de raadsman is in het kader van een te voeren onschuldverweer verzocht [getuige 1] als getuige te horen.
De officier van justitie heeft zich primair verzet tegen het horen van de getuige aangezien zij van mening is dat de betrouwbaarheid van een getuigenverklaring slechts te toetsen valt op de zitting in Duitsland waar de strafzaak inhoudelijk zal worden behandeld. Niettemin heeft de officier van justitie de beweerde onschuld van de opgeëiste persoon willen onderzoeken en zijn in haar opdracht op 18 maart 2008 door de politie twee getuigen gehoord: [getuige 1] en [getuige 2]. Het proces-verbaal waarin de afgelegde verklaringen gerelateerd zijn is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gezonden. Deze heeft per e-mail d.d. 22 april 2008 meegedeeld het EAB vooralsnog te handhaven.
Subsidiair heeft de officier van justitie verklaard geen bezwaar te hebben tegen het horen van de getuige door de rechtbank nu het Openbaar Ministerie er al voor had gekozen de getuige door de politie te laten horen en zij de verklaring die de getuige op 18 maart 2008 heeft afgelegd onvoldoende acht om de onschuld van de opgeëiste persoon met betrekking tot het in het EAB beschreven feit, onomstotelijk vast te stellen. De officier van justitie heeft hieraan toegevoegd dat, indien de opgeëiste persoon over een waterdicht alibi blijkt te beschikken, dit gegeven gevolgen moet hebben voor het EAB.
Na beraad heeft de rechtbank besloten de getuige onder ede ter zitting te horen, mede gelet op het subsidiair ingenomen standpunt van de officier van justitie en rekening houdend met het feit dat het Openbaar Ministerie reeds een onderzoek naar de beweerde onschuld van de opgeëiste persoon had geëntameerd.
De getuige, [getuige 1], geboren op [geboortedatum] 1962, sportschoolhouder van beroep en wonende te [woonplaats], heeft op de bij de wet voorgeschreven wijze in handen van de voorzitter de belofte afgelegd dat hij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zou zeggen en heeft verklaard geen bloed- of aanverwant van de opgeëiste persoon te zijn.
De getuige heeft zakelijk weergegeven het volgende verklaard:
Ik ken [opgeëiste persoon], ik noem hem [opgeëiste persoon]. Ik ken ook zijn zoon [zoon opgeëiste persoon]. [zoon opgeëiste persoon] traint bij mij in de sportschool, hij volgt krachttrainingen onder leiding van [getuige 2]. [zoon opgeëiste persoon] traint twee keer per week op mijn sportschool aan de [adres] te Amsterdam. Hij komt altijd op maandag en op woensdag. Op die dagen ben ik er zelf ook altijd.
We houden op intekenlijsten precies bij wie er wanneer komt trainen. Op die manier heb je even persoonlijk contact met de mensen die komen trainen en je leert de namen goed kennen. Die lijsten worden zeker een jaar lang bewaard.
De politie heeft mij gevraagd of [zoon opgeëiste persoon] op woensdag 5 maart 2008 naar de training is gekomen. Ik kon dat niet direct met zekerheid zeggen en daarom heb ik, in het bijzijn van de politie, naar mijn vader gebeld die thuis was in [woonplaats] en hem gevraagd of hij voor mij op de intekenlijst van die dag wilde kijken. Mijn vader heeft het nagekeken en bevestigd dat [zoon opgeëiste persoon] inderdaad op 5 maart 2008 op zijn vaste tijd in de namiddag op de sportschool is geweest. De politie heeft mijn vader dat ook horen bevestigen.
Het staat voor mij dus vast dat [zoon opgeëiste persoon] op woensdag 5 maart 2008 op de training in mijn sportschool aanwezig was.
[opgeëiste persoon] brengt en haalt [zoon opgeëiste persoon] altijd met de auto. [opgeëiste persoon] komt altijd even binnenlopen. We maken een praatje, hij drinkt een kop koffie en kijkt naar de training. Soms loopt hij even naar buiten om een sigaret te roken. Daarna komt hij dan weer binnen. De politie heeft als mijn verklaring genoteerd dat ik niet met 100% zekerheid zou kunnen zeggen of de vader van [zoon opgeëiste persoon] op 5 maart 2006 was meegekomen. Dat heb ik zo niet gezegd. Als [zoon opgeëiste persoon] komt trainen, komt [opgeëiste persoon] altijd mee.
Het zou me zeker zijn opgevallen als [zoon opgeëiste persoon] een keer zonder zijn vader zou komen. Ik zou hem meteen hebben gevraagd waar zijn vader was.
[zoon opgeëiste persoon] is een talentvolle voetballer van 17 à 18 jaar en zijn vader begeleidt hem altijd. Ik vind dat bewonderenswaardig; het herinnert me aan mijn eigen jeugd toen mijn vader mij ook sterk steunde bij mijn eigen sporttrainingen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel ten grondslag, uitgevaardigd door het Amtsgericht Osnabrück, gedateerd 7 maart 2008, referentienummer 246 Gs 78/08. Dit arrestatiebevel bevindt zich bij de stukken van het EAB.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan een naar het recht van Duitsland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 18 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Op dit feit is bovendien naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit.
De raadsman heeft het verweer ondersteund en primair verzocht de overlevering te weigeren op grond van artikel 28, tweede lid van de OLW. De raadsman heeft uitvoerig bepleit dat de kennelijke onschuld van de opgeëiste persoon aan het in het EAB omschreven feit genoegzaam is aangetoond en niet alleen blijkt uit de verklaring van de getuige ter zitting maar ook uit het feit dat in Duitsland gehoorde getuigen het alibi van de opgeëiste persoon hebben bevestigd.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de beslissing op de vordering aan te houden in afwachting van een door de raadsman voorziene intrekking van het EAB door de officier van justitie te Osnabrück.
De rechtbank overweegt als volgt.
De ter zitting gehoorde getuige heeft zijn reeds bij de politie afgelegde verklaring bevestigd en heeft daarbij op de rechtbank een zeer stellige indruk gemaakt. Het verweer, dat al eerder is gevoerd, is met deze getuigenverklaring alleen maar sterker geworden.
De verklaring die de getuige tegenover de politie heeft afgelegd, is ter beschikkinggesteld van de officier van justitie te Osnabrück. Ditzelfde geldt voor de geverbaliseerde verklaring van de getuige [getuige 2]. De officier van justitie te Osnabrück heeft in een reactie meegedeeld geen aanleiding te zien om het EAB in te trekken.
De raadsman heeft aangevoerd dat in het Duitse opsporingsonderzoek door nog andere getuigen het alibi van de opgeëiste persoon is bevestigd. De rechtbank beschikt niet over deze verklaringen. Zij stelt daarentegen vast dat het EAB wordt gehandhaafd.
Het is niet aan de overleveringsrechtbank om ontlastend (of belastend) bewijsmateriaal te toetsen. De betrouwbaarheid van een getuigenverklaring kan alleen worden beoordeeld indien de rechtbank zou beschikken over het volledige bewijsmateriaal Daarover beschikt de overleveringsrechter niet en het behoort ook niet tot de opdracht van de overleveringsrechtbank om het bewijsmateriaal in een procedure die in een andere lidstaat wordt gevoerd, te beoordelen. Het oordeel over het bewijsmateriaal, waaronder begrepen de ter zitting van 24 april 2008 tegenover de overleveringsrechter afgelegde getuigenverklaring, is voorbehouden aan de rechtbank in Duitsland die inhoudelijk over de strafzaak zal oordelen en die daarbij beschikt over het volledige dossier.
In deze omstandigheden kan het verweer niet slagen en is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon zijn onschuld ter zitting niet heeft kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken.
Het verzoek om aanhouding wordt afgewezen, nu – zoals gezegd – de officier van justitie te Osnabrück nog op 22 april 2008 heeft meegedeeld het EAB te handhaven. De rechtbank ziet in hetgeen door de raadsman is aangevoerd geen aanleiding om het onderzoek aan te houden in afwachting van een mogelijke intrekking van het EAB.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
De officier van justitie, verbonden aan het Openbaar Ministerie te Osnabrück heeft in een brief d.d. 4 april 2008 de volgende garantie gegeven:
Die von Ihnen gebetenen Garantien gebe ich hiermit ab: im Falle einer Verurteilung zu einer Freiheitsstrafe ohne Aussetzung ihrer Vollstreckung zur Bewährung sichere ich zu, dass auf Antrag die Strafe in den Niederlanden verbüßt werden kann. Das Umwandlungsverfahren kann zur Anwendung kommen.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit betreft. Aan deze voorwaarde is voldaan. Het onder 4.1 bedoelde feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsartikelen
artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet.
WIJST AF het verzoek om aanhouding.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Staatsanwalt (officier van justitie), verbonden aan de Staatsanwaltschaft Osnabrück, Duitsland, ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit¬ter,
mrs. N. Rozemond en A.H.J Swart, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 mei 2008.
De oudste en jongste rechters zijn beiden buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.