ECLI:NL:RBAMS:2008:BD4712

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/497018-08
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot internationale handel in gestolen luxevoertuigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 april 2008 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij een criminele organisatie die zich bezighield met de internationale handel in gestolen luxevoertuigen. Het EAB was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg van Luik, België, op 6 november 2007. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omschrijving van het feit in het EAB voldoende duidelijk was om de betrokkenheid van de opgeëiste persoon te kunnen vaststellen, ondanks dat deze summier was weergegeven.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de internationale handel in luxevoertuigen, die sinds december 2005 plaatsvond, onder meer door medeverdachten werd georganiseerd. De voertuigen werden gestolen in België en andere landen, omgekat in Nederland en vervolgens uitgevoerd naar Spanje of Noord-Afrika. Het onderzoek heeft geleid tot de identificatie van minstens 38 voertuigen, waarvan er 16 zijn gerecupereerd, met een totale schade van meer dan 2 miljoen euro. De rechtbank heeft ook de bewijsvoering, waaronder afgeluisterde telefoongesprekken, in overweging genomen, waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon een centrale rol speelde in deze criminele activiteiten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat aan alle eisen van de Overleveringswet is voldaan en dat de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten kan worden toegestaan. De rechtbank heeft daarbij de garantie van terugkeer naar Nederland in acht genomen, zoals vereist door de Overleveringswet. De beslissing om de overlevering toe te staan, is genomen met inachtneming van de belangen van zowel de opgeëiste persoon als de verzoekende staat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/497018-08
RK nummer: 08/500
Datum uitspraak: 23 april 2008
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 januari 2008 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op
6 november 2007 door de justitiële autoriteit, de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg van Luik te Luik (België). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
wonend op het adres [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 april 2008. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. Th. Boumans, advocaat te Heerlen gehoord.
De rechtbank heeft op die zitting de termijn genoemd in artikel 22, lid 1 OLW op grond van het bepaalde in artikel 22, lid 3 van de Overleveringswet voor onbepaalde tijd verlengd. De reden daarvoor is gelegen in de omstandigheid dat het zittingsrooster van de rechtbank dusdanig vol is dat zij niet binnen de (verlengde) termijn van 90 dagen uitspraak zal kunnen doen.De rechtbank heeft de gevangenhouding bevolen en deze onmiddellijk geschorst onder dezelfde voorwaarden als de rechter-commissaris eerder had bevolen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt ten grondslag een internationaal aanhoudingsmandaat bij verstek van 6 november 2007.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan 1 naar het recht van België strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
2.1. De raadsman heeft aangevoerd dat de omschrijving van het feit niet voldoet aan het gestelde in artikel 2, tweede lid, sub e, van de Overleveringswet.
2.2. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Het EAB dient de gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Artikel 2, tweede lid, van de Overleveringswet, dat zijn oorsprong vindt in artikel 8, eerste lid, van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 van de Raad van de Europese Unie, vermeldt de gegevens die een EAB in elk geval dient te bevatten, te weten onder meer:
- de aard en de wettelijke kwalificatie van het strafbare feit;
- een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van onder meer het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit.
2.3. In onderdeel e) van het EAB staat terzake van de feitelijke omschrijving onder meer het navolgende vermeldt:
Sinds minstens 1 december 2005 werd een internationale handel in luxevoertuigen georganiseerd, door één of meerdere individuen en onder meer door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], momenteel onder aanhoudingsmandaat geplaatst.
De voertuigen werden gestolen in België of elders (onder meer in Frankrijk), omgekat in Nederland onder dekking van documenten die in België gestolen waren in gelijkaardige voertuigen en maakten nadien voorwerp uit van een tijdelijke inschrijving in Duitsland teneinde te kunnen worden uitgevoerd naar Spanje of naar de Noord-Afrikaanse landen.
Het onderzoek heeft toegelaten minstens 38 voertuigen te identificeren van luxueuze merken en modellen (BMW, Audi, Range Rover, Mercedes, Maserati, …) waarvan er 16 werden gerecupereerd. De totale schade beloopt meer dan 2 miljoen euro.
Het afluisteren van de telefoons dat werd uitgevoerd onder meer om de GSM van [medeverdachte 1] laat toe te bevestigen dat [opgeëiste persoon] de persoon was tot wie men zich richtte om de gestolen voertuigen om te katten met behulp van documenten die waren gestolen in gelijkaardige voertuigen.
Bij faxbericht van de Onderzoeksrechter d.d. 07-04-08 is voorts nog het volgende toegevoegd
- voorzover van belang -:
…de periode van de inbreuken gaat van december 2005 tot februari 2007 (arrestatie van [medeverdachte 1], één van de hoofdtargets van het dossier).
2.4. De rechtbank is van oordeel dat een en ander weliswaar summier is weergegeven, maar dat deze omschrijving niet zodanig beperkt is dat daaruit niet plaats en tijd van het feit en een betrokkenheid van de opgeëiste persoon kan worden gedestilleerd. Het verweer wordt verworpen.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 27 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
handel in gestolen voertuigen
Op dit feit is bovendien naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken.
6. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
De Procureur des Konings te Luik heeft bij schrijven van 1 april 2008 de volgende garantie gegeven:
En réponse à votre demande du relative à l’exécution du mandat d’arrêt extraditionnel concernant [opgeëiste persoon], de nationalité néerlandaise, j’ai l’honneur de vous informer que conformément à l’article 5§ 3 de la décision-cadres du 13 juin 2002 relative au mandat d’arrêt européen, je vous donne par la présente la garantie de retour vers les Pays Bas du ressortissant [opgeëiste persoon] après sa remise.
Cette garantie implique que dès que l’intéressé aura fait l’objet en Belgique d’une condamnation ou d’une mesure définitive privative de liberté, l’intéressé sera transféré vers les Pays Bas aux fins d’y subir cette condamnation ou cette mesure, conformément à la convention européenne de transfèrement inter-étatique des personnes condamnées du 21 mars 1983.
La procédure de conversion telle que prévue à l’article 11 de la convention précitée peut être appliquée en l’espèce.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit. Aan deze voorwaarde is voldaan. Het onder 4.1 bedoelde feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
medeplegen van opzetheling
en
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
7. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid onder a en b OLW
Uit het dossier blijkt dat het feit, bedoeld onder 4.1 waarvoor de Belgische justitiële autoriteiten de opgeëiste persoon willen vervolgen, gedeeltelijk in Nederland is gepleegd. Artikel 13, eerste lid onder a van de OLW verbiedt in dit geval de overlevering voor dit feit.
Op grond van het tweede lid van genoemd artikel heeft de officier van justitie gevorderd dat om redenen van goede rechtsbedeling dient te worden afgezien van bedoelde weigeringsgrond.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat:
1. de opsporing en vervolging van strafbare feiten in België zijn aangevangen;
2. de criminele organisatie waar Baijens van verdachte wordt deel uit maken, in België is gevestigd, en de leidinggevende medeverdachten in België woonachtig zijn en vanuit België aanwijzingen gaven aan de criminele organisatie;
3. de bewijsmiddelen (waaronder getapte telefoongesprekken) in België voorhanden zijn;
4. de rechtsorde in België rechtstreeks is aangetast, nu het merendeel van de voertuigen en documenten in België werden ontvreemd.
Het bovenstaande brengt de officier van justitie tot het oordeel dat bij afweging van het belang dat de opgeëiste persoon heeft bij een berechting in Nederland en het belang dat de verzoekende staat heeft bij zijn berechting aldaar, het belang van de verzoekende autoriteiten dient te prevaleren.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de door de officier van justitie aangevoerde gronden, zij in redelijkheid tot deze vordering heeft kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13 OLW bedoelde weigeringsgrond.
8. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsartikelen
de artikelen 225 en 416 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de OLW.
10. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg van Luik te Luik (België) ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.M.J. Lommen-van Alphen, voorzit¬ter,
mrs. A.M.C. de Wit en A.A. Spoel, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. M.W.P. Pijls, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 april 2008.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.