vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 386709 / HA ZA 07-3421 (AV)
[eiser],
verblijvend te [verblijfplaats],
eiser,
procureur mr. Q.J.A. Meijnen,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UITGEVERSMAATSCHAPPIJ DE TELEGRAAF B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. R.S. le Poole.
Partijen zullen hierna [eiser] en De Telegraaf c.s. genoemd worden. Gedaagden zullen ook afzonderlijk worden aangeduid met De Telegraaf, [gedaagde 2] en [gedaagde 3].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met bewijsstukken,
- de conclusie van antwoord, met bewijsstukken,
- het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 13 februari 2008 waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 16 april 2008, met de daarin vermelde stukken,
- verwijzing naar de meervoudige kamer.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De Telegraaf is uitgeefster van het dagblad De Telegraaf, van welke krant [gedaagde 2] hoofdredacteur is. [gedaagde 3] is werkzaam als verslaggever bij De Telegraaf. De Telegraaf is de grootste ochtendkrant van Nederland met een betaalde oplage van circa 750.000 exemplaren. De Telegraaf beheert ook de website www.telegraaf.nl, welke website één van de best bezochte websites van Nederland is.
2.2. [eiser] is veroordeeld voor de moord op Pim Fortuyn (hierna: Fortuyn) op 6 mei 2002. Het gerechtshof in Amsterdam heeft bij arrest van 18 juli 2003 het beroep van [eiser] op strafvermindering (deels) gehonoreerd in verband met publicaties die [eiser] in verband hebben gebracht met de onopgeloste moord in 1996 op milieuambtena[persoon 1] (hierna: [persoon 1]).
2.3. In het kader van het onderzoek naar de moord op Fortuyn heeft de Nationale Recherche tevens de mogelijke betrokkenheid van [eiser] bij niet opgeloste misdrijven onderzocht, waaronder de moord op [persoon 1]. Het Openbaar Ministerie is begin 2003 tot de conclusie gekomen dat [eiser] niet als verdachte van die moord aangemerkt kon worden. De bevindingen van de Nationale Recherche zijn neergelegd in een vertrouwelijk onderzoeksrapport (hierna: het rapport).
2.4. In een door 2Vandaag (EO) op 16 juli 2003 uitgezonden reportage kwamen een aantal rechercheurs aan het woord die deel hadden genomen aan het onderzoek naar de betrokkenheid van [eiser] bij de moord op [persoon 1]. Deze rechercheurs lieten weten dat zij zich niet konden vinden in het eindoordeel van het OM om [eiser] niet als verdachte aan te merken. Naar aanleiding van deze reportage zijn op 17 juli 2003 Kamervragen gesteld aan de toenmalige Minister van Justitie, de heer Donner.
2.5. Donner heeft op de gestelde Kamervragen op 14 augustus 2003 als volgt geantwoord:
“Het onderzoek naar de moord op [persoon 1] heeft tot op heden niet geleid tot een redelijk vermoeden van schuld van één of meerdere personen. [eiser] is kort na de moord op [persoon 1] als getuige gehoord. Er bestond geen aanleiding hem als verdachte te beschouwen. Na de moord op Pim Fortuyn is er een nieuw onderzoeksteam geformeerd in de zaak [persoon 1], bestaande uit 6 rechercheurs. Door dit team zijn diverse onderzoekshandelingen verricht. De resultaten van dat onderzoek gaven geen aanleiding om [eiser] aan te merken als verdachte van de moord op [persoon 1].
Het enkele feit dat er (tot op heden) geen verdachte is van de moord op [persoon 1] betekent niet dat het OM het onderzoek naar de zaak heeft gesloten. Zodra er nieuwe gezichtspunten, tips of andere indicaties naar voren komen die mogelijkerwijs een nieuw licht op de onopgeloste moordzaak kunnen werpen, wordt verder gerechercheerd. Uit het voorstaande moge duidelijk zijn dat wat daar ook verder van zij een aanwijzing niet aan de orde is omdat een nieuw onderzoek al voor de vraag gesteld werd had plaats gevonden.”
2.6. Op 7 juli 2006 is een artikel verschenen in De Telegraaf met als kop “Bewijs tegen [eiser] steeds concreter”, welk artikel is geschreven door [gedaagde 3] (hierna: de publicatie). Het artikel luidt:
“Rapport recherche over moord op milieubeambte
ZOETERMEER, vrijdag
Uit een geheim rapport van de Nationale Recherche blijkt dat justitie wel degelijk over sterke aanwijzingen beschikt dat [eiser], de moordenaar van Pim Fortuyn, ook verantwoordelijk is voor de liquidatie van de 43-jarige milieuambtena[persoon 1] in 1996 op landgoed Welna in Nunspeet.
[persoon 1] werd op 22 december van dat jaar tijdens zijn werk van achteren met drie kogels neergeschoten. Deze brute moord is nooit opgehelderd. Naar nu blijkt, heeft de Nationale Recherche (NR) van het KLPD na de moord op Pim Fortuyn in het diepste geheim onderzoek gedaan naar ,,feiten waarmee [eiser] buiten de moord op Fortuyn in verband mee is gebracht”, maar die onopgehelderd zijn gebleven.
Milieuactivist
Een van deze zaken is de onopgeloste moord op [persoon 1], waarvan al eerder werd vermoed dat de milieuactivist [eiser] ermee te maken zou kunnen hebben.
[eiser] en [persoon 1] waren in 1995 en 1996 met elkaar in conflict gekomen over de aanpak van het zogenaamde ammoniakreductieplan. [persoon 1] was uit hoofde van zijn functie medeverantwoordelijk voor de uitvoering van dit plan, dat voor [eiser] en zijn Vereniging Milieu Offensief (VMO) allemaal niet ver genoeg ging. Uit het onderzoek van de Nationale Recherche blijkt dat:
* [persoon 1] kort voor zijn dood tegenover een getuige ([getuige 1]) heeft verklaard dat [eiser] hem met de dood had bedreigd.
* getuigen kort na de liquidatie op landgoed Welna o.a. een [auto 1] hebben waargenomen. [eiser] had, zo blijkt uit het onderzoek van de Nationale Recherche, in 1996 een [auto 1];
* net als Fortuyn is ook [persoon 1] van achteren in de bovenrug neergeschoten;
* de huisbaas van de woning in Amersfoort, waar [eiser] in 1996 woonde, heeft verklaard dat hij in de zomer van 1996 in hun woning in een fruitkistje een vuurwapen had ontdekt. * [eiser] geen sluitend alibi heeft voor de moord op de milieuambtenaar.
De schokkende conclusies hebben niet geleid tot heropening van het onderzoek. Maar ,,nieuw vervolgonderzoek is niet ondenkbaar”, dus de NR.”
2.7. Hetzelfde artikel als hiervoor vermeld, maar dan met als kop “Bewijs tegen [eiser] stapelt zich op” is op de website van De Telegraaf (www.telegraaf.nl) geplaatst (hierna: de webpublicatie). Bij deze webpublicatie is een link geplaatst naar een pdf. bestand met fragmenten uit het rapport.
2.8. Naar aanleiding van de publicatie in De Telegraaf heeft het Openbaar Ministerie op 7 juli 2006 een persbericht uitgegeven, dat luidt als volgt:
“Reactie op berichtgeving in De Telegraaf van 7 juli
Zutphen, 7 juli 2006
Na de moord op Pim Fortuyn op 6 mei 2002 hebben de regiopolitie Gooi & Vechtstreek en de Dienst Recherche Onderzoeken van het KLPD (later opgegaan in de Nationale Recherche), onder leiding van het OM te Amsterdam, onderzocht of [eiser] mogelijk ook bij andere strafbare feiten betrokken kon zijn geweest. Daartoe is onder meer gekeken naar het onderzoek naar de moord in 1996 op de milieuambtenaar [persoon 1] in Nunspeet. Dit onderzoek werd destijds uitgevoerd door de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland onder gezag van het OM te Zutphen.
Het onderzoeksdossier uit die tijd is bestudeerd met de opgedane kennis vanuit het onderzoek naar de moord op Fortuyn, maar het rechercheteam heeft geen zelfstandige opsporingshandelingen verricht.
Het naast elkaar leggen van de onderzoeksresultaten uit 1996/1997 en die van 2002 heeft het OM destijds niet tot de conclusie kunnen brengen dat alsnog bewijs zou kunnen worden geleverd voor de betrokkenheid van [eiser] bij de dood van [persoon 1]. Het onderzoek naar de moord op de ambtenaar is daarop teruggegeven aan het bevoegde parket te Zutphen.
Door het KLPD wordt nu onderzocht hoe het dagblad De Telegraaf kon beschikken over informatie uit een vertrouwelijk evaluatierapport over deze zaak.”
2.9. In Elsevier is op 7 juli 2006 een artikel verschenen met als kop: “Meer bewijzen tweede moord [eiser]”, waarin wordt verwezen naar de publicatie in De Telegraaf. Ook op Nieuws.nl van 25 juli 2007, in Metro van 2 september 2006, in Het Vrije Volk (datum onbekend) en in Trouw van 8 juli 2006, zijn artikelen verschenen die alle verwijzen naar de publicatie in De Telegraaf en die een soortgelijke strekking hebben als de publicatie in De Telegraaf.
2.10. In een brief van 14 augustus 2006 van L.C.P. Goossens, plaatsvervangend Hoofdofficier van Justitie van het arrondissementsparket Amsterdam, aan mr. L.J.M. Janssen, van advocatenkantoor Böhler Franke Koppe Wijngaarden, staat voor zover relevant:
“kan ik u, mede namens de hoofdofficieren van justitie van het Landelijk Parket en het parket Zutphen, het volgende meedelen.
Het in De Telegraaf van 7 juli 2006 genoemde rapport betreft een interne rapportage over het onderzoek naar de moord op Pim Fortuyn, ten behoeve van het openbaar ministerie en politie. Het is kort na de zitting in eerste aanleg (voorjaar 2003) als intern naslagdocument opgemaakt door een rechercheur van het toenmalige team Onderzoek Moord Fortuyn (OMF). […]
Het toenmalige onderzoeksteam OMF heeft destijds, na verkregen toestemming van het in dezen bevoegde openbaar ministerie te Zutphen, inzage gekregen in de tot dan toe bekende resultaten vanuit het onderzoek naar de moord op de heer [persoon 1] (december 1996). Doel van deze inzage was om, met de kennis vanuit het onderzoek OMF, vast te stellen of tegen uw cliënt een verdenking in de zin van artikel 27 Sv zou kunnen worden geformuleerd. Dat bleek niet het geval. Gaandeweg het onderzoek OMF was er voor het openbaar ministerie te Amsterdam dan ook geen aanleiding om het openbaar ministerie te Zutphen te vragen om zelfstandig, dan wel in samenwerking met het openbaar ministerie te Amsterdam, een vervolging tegen uw cliënt in te stellen.
Doel was te bezien of [eiser] in strafvorderlijke zin aangemerkt kon worden als verdachte ter zake de gewelddadige dood van de heer [persoon 1]. Het onderzoek heeft zulke feiten en omstandigheden niet opgeleverd. Bij schrijven van 4 juni 2002 en 17 juli 2003 heeft de hoofdofficier van Zutphen aan mr. Franke laten weten dat [eiser] niet als verdachte werd aangemerkt. Sedertdien is er geen wijziging in dat standpunt opgetreden. Dat geldt ook voor het Landelijk Parket en het arrondissementsparket Amsterdam.”
2.11. Op 23 december 2006 heeft [eiser] een klaagschrift ingediend bij de Raad voor de Journalistiek (hierna: RvdJ). De klacht van [eiser] met betrekking tot de wijze waarop is bericht door De Telegraaf, is door de RvdJ op 14 maart 2007 gegrond verklaard.
2.12. Na sommatie door [eiser], is de webpublicatie door De Telegraaf in april 2007 verwijderd.
3. De vordering
3.1. [eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
A. te verklaren voor recht dat de publicatie verschenen in De Telegraaf van 7 juli 2006 met de kop “Bewijs tegen [eiser] steeds concreter” en de op de website www.telegraaf.nl verschenen webpublicatie met de kop “Bewijs tegen [eiser] stapelt zich op” onrechtmatig zijn jegens [eiser];
B. De Telegraaf c.s. elk hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van EUR 9.500,= aan immateriële schadevergoeding binnen 5 werkdagen na betekening van dit vonnis, althans tot betaling van een zodanig bedrag als de rechtbank juist zal achten;
C. De Telegraaf c.s. elk hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2. [eiser] stelt daartoe -kort gezegd- dat de publicatie en de webpublicatie de lezer weinig ruimte laten voor een andere conclusie dan dat [eiser] betrokken is bij de moord op [persoon 1] en dat de Nationale Recherche in toenemende mate over bewijs terzake beschikt. Voor deze ernstige beschuldiging is geen steun in het beschikbare feitenmateriaal. Gegevens uit het rapport zijn onjuist in de publicatie weergegeven en uit hun verband gehaald. Op basis van het rapport heeft justitie juist geconcludeerd dat [eiser] ter zake de moord op [persoon 1] niet als verdachte wordt aangemerkt. Bovendien is in het rapport vermeld dat dit een zeer vertrouwelijk rapport betreft. De Telegraaf c.s. hadden dan ook -nu zij wisten dat het rapport niet voor publicatie bestemd was, en het zelfs als “zeer vertrouwelijk” was aangemerkt- met bijzondere zorgvuldigheid met de inhoud van het rapport behoren om te gaan, hetgeen zij niet hebben gedaan. Ook vormt het volledig gebruik van de naam van [eiser] in het bij de webpublicatie gevoegde rapport een onnodige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eiser]. Tenslotte heeft [gedaagde 3] ten onrechte geen hoor en wederhoor toegepast, aldus steeds [eiser].
4. Het verweer
4.1. De Telegraaf c.s. hebben betwist dat de publicaties onrechtmatig zijn jegens [eiser]. De publicaties betreffen volgens De Telegraaf c.s. een nieuwswaardig feit en het is van belang de lezer daarover te informeren. De inhoud van de publicaties wordt voldoende door feiten ondersteund. De publicaties hebben geen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [eiser]. De aantasting van de eer en goede naam van [eiser] is gezien zijn bekendheid en hetgeen waarvoor hij veroordeeld is, de moord op Fortuyn, zodanig beperkt geweest dat bij een belangenafweging het recht op de uitingsvrijheid van De Telegraaf c.s. zwaarder moet wegen dan het recht van [eiser] op de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer. Bovendien heeft [eiser] als gevolg van de publicaties geen schade geleden, aldus steeds De Telegraaf c.s.
4.2. De standpunten van partijen komen, voor zover relevant, hierna verder aan de orde.
5. De beoordeling
5.1. Voordat de rechtbank toekomt aan de vraag of de door [eiser] gestelde schending van zijn eer en goede naam onrechtmatig is, moet eerst de vraag worden beantwoord of [eiser] door de publicaties in zijn eer en goede naam is geschonden.
5.2. De Telegraaf c.s. kunnen niet worden gevolgd in hun betoog dat nu [eiser] is veroordeeld voor de moord op Fortuyn, van noemenswaardige schending van de eer en goede naam van [eiser] geen sprake kan zijn. De omstandigheid dat [eiser] is veroordeeld voor de moord op Fortuyn, maakt niet dat hem geen bescherming van zijn eer en goede naam meer toekomt. Ook een strafrechtelijk veroordeelde komt een beroep toe op respect voor zijn privé-leven, waaronder valt bescherming van de eer en goede naam. Doordat [eiser] in de onderhavige publicaties in verband is gebracht met de moord op [persoon 1], is de eer en goede naam van [eiser] aangetast, en komt de rechtbank toe aan het afwegen van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van [eiser] en het recht op uitingsvrijheid van De Telegraaf c.s.
5.3. Bij beoordeling van de vraag of de schending van de eer en goede naam van [eiser] onrechtmatig is, staan in beginsel twee gelijkwaardige belangen tegenover elkaar; het belang van [eiser] bij eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer waaronder zijn belang om niet lichtvaardig via de media beschuldigd of verdacht gemaakt te worden en het belang van De Telegraaf c.s. bij uitingsvrijheid en in dat verband het belang misstanden die de samenleving raken aan de orde te stellen. De juistheid van de aan [eiser] gemaakte verwijten, althans de feitelijk onderbouwing, de inkleding en de wijze van presentatie daarvan vormen onder meer omstandigheden die in de afweging van de hiervoor genoemde belangen betrokken dienen te worden. Aan de hand van alle terzake dienende omstandigheden van het geval dient vervolgens te worden afgewogen welk van de betrokken grondrechten in dit geval het zwaarste weegt, waarbij heeft te gelden dat publieke figuren meer hebben te dulden dan andere personen, maar toch ook weer niet vogelvrij zijn.
5.4. Bij voornoemde belangenafweging dient voorop te worden gesteld dat [eiser] is te beschouwen als een publiek figuur. De moord op Fortuyn op 6 mei 2002 heeft de Nederlandse rechtsorde ernstig geschokt. Als gevolg hiervan is [eiser] in het middelpunt van de media aandacht komen te staan. Dit maakt hem dan ook tot een publiek figuur in welke hoedanigheid hij meer media aandacht heeft te dulden dan een niet publiek figuur. Dit betekent echter niet dat [eiser] door de media lichtvaardig verdacht gemaakt mag worden voor andere misdrijven dan die waarvoor hij is veroordeeld.
5.5. De Telegraaf c.s. hebben aangevoerd dat het belang van de publicaties is gelegen in het aan de orde stellen van de misstand dat het gerechtshof te Amsterdam in de strafzaak tegen [eiser] niet beschikte over het rapport, terwijl zij wel een beroep op strafvermindering (deels) heeft gehonoreerd in verband met eerdere publicaties die [eiser] in verband hebben gebracht met de moord op [persoon 1]. Dit betoog van De Telegraaf c.s. faalt. In het artikel is hierover niets opgenomen en bovendien is niet aangetoond dat van een dergelijke misstand sprake is. De strafvermindering van [eiser] is gebaseerd op de omstandigheid dat hij in de media veelvuldig in verband is gebracht met de moord op [persoon 1], terwijl hij niet is aangemerkt als verdachte. De inhoud van het rapport doet hieraan niet af. Wel kunnen De Telegraaf c.s. worden gevolgd in hun verweer dat het belang van de publicaties is gelegen in de nieuwswaarde van het rapport. Dat de Nationale Recherche in 2003 een rapport heeft opgesteld waarin onder andere de mogelijke betrokkenheid van [eiser] in de zaak [persoon 1] is besproken, terwijl het bestaan van dat rapport en de inhoud ervan vóór de publicaties van De Telegraaf c.s. bij het publiek onbekend waren, vormt een omstandigheid waarover De Telegraaf c.s. het recht hebben om te publiceren. Bij publicatie dient echter wel rekening gehouden te worden met het recht van [eiser] op bescherming van zijn privacy, in welk verband van De Telegraaf c.s. mag worden verwacht dat zij ervoor waken dat van lichtvaardige verdachtmaking geen sprake is en dus dat de publicatie voldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal.
5.6. De publicaties van De Telegraaf c.s. laten de lezer weinig ruimte voor een andere conclusie dan dat [eiser] betrokken is bij de moord op [persoon 1] en dat de Nationale Recherche in toenemende mate over bewijs ter zake beschikt. Deze indruk wordt nog versterkt door de koppen die boven de publicaties zijn geplaatst -welke koppen overigens ten onrechte tussen aanhalingstekens zijn geplaatst nu de koppen geen citaten uit het rapport zijn, maar die indruk door de aanhalingstekens wel wordt gewekt-. De beschuldiging die in voornoemde conclusie besloten ligt, is zodanig ernstig dat hiervoor een deugdelijke feitelijke grondslag vereist is. Uit het rapport blijkt echter dat [eiser] niet als verdachte kan worden aangemerkt, zodat het rapport de vereiste onderbouwing voor deze ernstige beschuldiging niet vormt. Bovendien is in de publicaties sprake van eenzijdige en selectieve berichtgeving. Zo vermelden de publicaties niet dat het rapport dateert uit 2003, waardoor ten onrechte de indruk wordt gewekt dat recent nieuw bewijsmateriaal tegen [eiser] zou zijn gevonden. Ook de opmerking in de publicaties dat [persoon 1] kort voor zijn dood tegenover een getuige ([getuige 1]) heeft verklaard dat [eiser] hem met de dood had bedreigd is suggestief. Uit het rapport blijkt immers dat deze informatie van [getuige 1] zelf afkomstig is en dat [getuige 1] zich pas zes jaar na de moord op [persoon 1] en na de aanslag op Fortuyn, heeft gemeld bij de politie. Dit schijnt een ander licht op de als feit in de publicaties opgenomen verklaring van [getuige 1] Tenslotte vermelden de publicaties ten onrechte dat [eiser] geen sluitend alibi heeft voor de moord op [persoon 1]. Deze opmerking is uit haar context gehaald, omdat het rapport vermeldt dat nooit onderzoek is gedaan naar het alibi van [eiser].
5.7. Dit alles in onderlinge samenhang bezien maakt dat in dit geval het recht op persoonlijke levenssfeer van [eiser] zwaarder weegt dan het recht van De Telegraaf c.s. op uitingsvrijheid zodat De Telegraaf c.s. onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld.
5.8. Het betoog van De Telegraaf c.s. dat zij bij de publicatie op internet een link hebben geplaatst naar het rapport zodat het publiek zelf kan oordelen wat er in het rapport staat, maakt het voorgaande niet anders. Nog daargelaten dat een groot deel van het publiek waarschijnlijk de moeite van het lezen van het rapport niet zal nemen, maakt onthulling van de bron niet dat de lichtvaardige verdachtmaking in de publicaties niet langer onrechtmatig zou zijn.
5.9. Het betoog van [eiser] met betrekking tot het niet plegen van wederhoor door De Telegraaf c.s. alvorens tot publicatie over te gaan, faalt. Terecht hebben De Telegraaf c.s. aangevoerd dat zij mogen uitgaan van de betrouwbaarheid van een door de Nationale Recherche uitgebracht rapport. In dat geval handelen De Telegraaf c.s. in beginsel niet onrechtmatig indien geen wederhoor wordt toegepast.
5.10. Tenslotte geldt ten aanzien van het anonimiseren het volgende. Weliswaar is [eiser], zoals reeds overwogen, een publiek figuur, maar dat betekent niet dat hij geen recht meer heeft op het anonimiseren van zijn naam. Niet is gebleken dat [eiser] zelf de publiciteit heeft gezocht en in zijn algemeenheid geldt dat verdachten en veroordeelden van misdrijven in de media worden geanonimiseerd. Weliswaar is dat bij [eiser] kort na het plegen van de moord op Fortuyn niet meer gebeurd, maar sindsdien zijn enkele jaren verstreken, waardoor de noodzaak tot anonimiseren herleeft.
5.11. Het in 3.1. sub A. gevorderde; de verklaring voor recht
Ter comparitie heeft de advocaat van [eiser] toegelicht dat de gevorderde verklaring voor recht alleen ziet op de publicatie in De Telegraaf met de kop “Bewijs tegen [eiser] steeds concreter” en op de website van De Telegraaf met als kop “Bewijs tegen [eiser] stapelt zich op” en niet op het feit dat De Telegraaf het onderzoeksrapport heeft gepubliceerd. Voorts heeft de advocaat ter comparitie toegelicht dat de gevorderde verklaring voor recht ziet op het niet anonimiseren van het rapport. Derhalve zal de rechtbank de verklaringen voor recht toewijzen als hierna volgt.
5.12. Het in 3.1. sub B. gevorderde; immateriële schadevergoeding
Aan de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft [eiser] mede ten grondslag gelegd dat zijn naam in het op internet door De Telegraaf c.s. gepubliceerde rapport ten onrechte niet is geanonimiseerd. Hierdoor -zo stelt [eiser]- is de privacy van [eiser] ernstig aangetast. Voorts wordt [eiser] nog voortdurend met de gevolgen van de publicaties geconfronteerd. De publicaties van De Telegraaf c.s. zijn overgenomen door diverse andere media en een groot deel van het publiek brengt [eiser] nu in verband met de moord op [persoon 1], aldus steeds [eiser].
5.13. De rechtbank acht voor de onrechtmatig bevonden uitingen van De Telegraaf c.s. een bedrag aan immateriële schadevergoeding van EUR 2.500,= in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder in overweging dat enerzijds [eiser] niet van onbesproken gedrag is, publicatie van het rapport op zich niet onrechtmatig is en de omstandigheid dat voorafgaand aan de publicaties van De Telegraaf c.s. reeds in andere media een verband is gelegd tussen [eiser] en de moord op [persoon 1] en anderzijds de verdachtmaking die De Telegraaf c.s. in de publicaties hebben geuit een ernstig misdrijf betreffen. Voorts geldt dat niet is betwist dat deze lichtvaardig geuite verdachtmaking van De Telegraaf c.s. door diverse andere media is overgenomen, zodat deze thans bekend is bij een breed publiek. Ook speelt bij het toegewezen bedrag een rol dat de naam van [eiser] in de delen van het rapport die door De Telegraaf c.s. op het internet zijn gepubliceerd, ten onrechte niet is geanonimiseerd.
5.14. De hiervoor vermelde schadevergoeding zal hoofdelijk worden toegewezen, nu naast de schrijver van de publicaties, [gedaagde 3], ook de hoofdredacteur, [gedaagde 2], en de uitgever, De Telegraaf aansprakelijk zijn voor de onrechtmatige publicaties.
5.15. Het in 3.1. sub C. gevorderde; proceskosten
De Telegraaf c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,31
- betaald vast recht 75,00
- in debet gesteld vast recht 225,00
- salaris procureur 768,00 (2,0 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.152,31
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. verklaart voor recht dat de publicatie verschenen in De Telegraaf van 7 juli 2006 met de kop“Bewijs tegen [eiser] steeds concreter” en de op de website www.telegraaf.nl verschenen webpublicatie met de kop “Bewijs tegen [eiser] stapelt zich op” alsmede de omstandigheid dat bij voornoemde webpublicatie een link is geplaatst naar een rapport waarin de naam van [eiser] niet is geanonimiseerd, onrechtmatig zijn jegens [eiser];
6.2. veroordeelt De Telegraaf c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, te betalen aan [eiser] een bedrag van
EUR 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro);
6.3. veroordeelt De Telegraaf c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.152,31, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.728 ten name van MVJ Arrondissement Amsterdam onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
6.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink, mr. M. Van Hees en mr. H.C. Hoogeveen en is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2008.?