ECLI:NL:RBAMS:2008:BD2980
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan bewijs van hinderlijk gedrag tijdens politieaanhouding
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, stond de verdachte terecht voor het telastegelegde feit van het hinderen van de politie tijdens een aanhouding op het Anton de Komplein in Amsterdam op 16 augustus 2007. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de terechtzittingen op 6 februari, 21 april en 19 mei 2008. De verdachte werd beschuldigd van het verstoren van de openbare orde door het filmen van de aanhouding van twee personen, wat volgens de officier van justitie als hinderlijk werd beschouwd. De verdediging voerde aan dat de aanhouding van de verdachte met disproportioneel geweld was gepaard gegaan, wat zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bewijs was voor het gebruik van disproportioneel geweld en dat de verdachte zich op een niet-hinderlijke afstand bevond tijdens de aanhouding.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet de ambtshandelingen van de politie had bemoeilijkt en dat zijn uitlatingen niet als opschudding konden worden aangemerkt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair telastegelegde feit, omdat niet was komen vast te staan dat hij de verbalisanten had gehinderd of dat hij zich niet had verwijderd op vordering van de politie. De uitspraak werd gedaan op 2 juni 2008 door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken in de rechtszaal.