“Er zijn dingen die je in een opwelling weer eens doet, omdat je vergeten bent wat een vergissing het de vorige keer was. In haast een broodje gezond op het CS kopen, bijvoorbeeld. Meegaan met het enige overgebleven meisje na sluitingstijd. Zo koop ik om het half jaar een HP/De Tijd. Even later neem ik me opnieuw voor dat nóóit maar dan ook nóóit meer te doen.
HP/De Tijd, ontstaan uit de fusie tussen twee achtenswaardige opiniebladen, is het rioolputje van de Nederlandse journalistiek. Iedereen met een stoute opinie mag er zijn zegje doen, mits die voldoende rancuneus is of het slachtoffer afdoende in diskrediet wordt gebracht. Dit onder het mom van ‘opiniërende journalistiek’, een door journalisten uitgevonden genre waarin niet de objectiviteit maar het vooroordeel van de journalist de leidraad is.
Dat het blad weinig journalistieke scrupules heeft, weet iedereen sinds de interviewreeks met [eiser]. Het is al weinig fatsoenlijk om een overduidelijk zieke leugenaar te laten leeglopen in je blad, maar je zou die verhalen op zijn minst kunnen checken op waarheidsgehalte. Welnee, dacht HP, waarom een spectaculair verhaal doodchecken?
Nu bestaan wel meer bladen zonder journalistieke gêne, maar HP is uniek in de verlekkerde manier waarop ze haar slachtoffers te kakken probeert te zetten. Wat willekeurige voorbeelden: over het fake-interview met premier Balkenende in Opinio zou je best interessante vragen kunnen stellen aan hoofdredacteur [hoofdredacteur]. HP-medewerker [medewerker 1] verkneukelt zich liever over de oplage van Opinio: “Is al bekend welke van uw drie lezers Balkenende heeft gewaarschuwd?”
Op dezelfde pagina een stukje over [persoon 1], die een rechtzaak over een privékwestie betaalde met geld uit de kas van zijn ministerie. In de laatste regels blijkt dat [persoon 1] daar het volste recht toe had, maar de schijn is gewekt: wat die zakkenvullers in Den Haag doen, deugt van geen kanten.
Samen met De Telegraaf en [persoon 2] voert HP de tijdloze leus: ze naaien je waar je bij staat. Het is de spiegel van het soort Nederland dat anderen het licht in de ogen niet gunt.
Verlekkerd wordt opgesomd hoeveel leden de publieke omroep is kwijtgeraakt. Likkebaardend wordt ‘onthuld’ hoeveel ambtenaren een auto met chauffeur hebben. En vaste prik in HP is het zelfkastijdingsstuk waarin maandelijks uit een nieuw perspectief wordt uitgelegd waarom wij allen niet deugen (‘Zo kennen we Nederland weer’).
Niet het hele blad is al kattenbakrijp bij aankoop: het heeft uitstekende schrijvers als [persoon 3], [persoon 4] en [persoon 5], soms een goed achtergrondartikel en vaak leesbare kritieken (al serveerde recensent [persoon 6] ooit de toen nog onbekende roman Joe Speedboot achteloos af met het argument dat het ‘geen literaire titel’ had). Maar na het lezen blijft altijd die smaak achter van kinnesinne, achterklap en afgunst.
Er is zelfs een HP-medewerker in wie al die kwaliteiten zijn verenigd: recensent en societyreporter [medewerker 2]. Ik heb zelden een stuk van de man gelezen dat niet droop van geniepigheid en neerbuigendheid. Met de energie van [medewerker 2] frustraties kun je in een middelgrote provinciestad onbeperkt de verwarming laten loeien. [medewerker 2], ooit veelbelovend Propria Cures-redacteur, tegenwoordig feestjesverslaggever, beheert bij HP de portefeuille miezerige verdachtmakingen, pardon: opiniërende journalistiek: ‘Het Fonds voor de Letteren is zoals iedereen weet een soort van charitasinstelling voor literaire handophouders.’
De uitgever van HP/De Tijd overweegt momenteel het blad tweewekelijks te laten verschijnen. Een stap in de goede richting. Audax, maar waarom het onvermijdelijke uitstellen?”