ECLI:NL:RBAMS:2008:BD1533

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-524068-07 (PROMIS)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van moord/doodslag op ex-echtgenoot wegens onvoldoende bewijs van betrokkenheid

In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplegen van moord op haar ex-echtgenoot, heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 mei 2008 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft beraadslaagd na de terechtzittingen op 2 november 2007, 23 april 2008 en 6 mei 2008. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar, gebaseerd op technische sporen die haar betrokkenheid bij het delict zouden aantonen. De verdediging betoogde echter dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen van moord of doodslag, en dat de verdachte niet aanwezig was bij het fatale gevecht tussen de medeverdachte en het slachtoffer.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte kritisch beoordeeld. Er waren tegenstrijdigheden en ongerijmdheden in hun verklaringen, maar de rechtbank kwam tot de conclusie dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte aanwezig was bij het gevecht. De rechtbank oordeelde dat de technische sporen, zoals bloed op het koppelingspedaal van de auto van de verdachte, niet voldoende bewijs boden voor haar betrokkenheid bij de moord. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat zij zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van moord of doodslag.

Daarnaast verklaarde de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, aangezien er aan de verdachte geen straf of maatregel werd opgelegd. Het bevel tot voorlopige hechtenis werd opgeheven. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige strafkamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. G.P.C. Janssen, en in aanwezigheid van de rechters mrs. R.M. Troost en S.E. Sijsma.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/524068-07 (PROMIS)
Datum uitspraak: 14 mei 2008
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
gedetineerd in P.I.V. “Nieuwersluis” te Nieuwersluis.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 2 november 2007, 23 april 2008 en 6 mei 2008.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd dat zij op of omstreeks 2 februari 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, (met kracht) een of (meer)ma(a)l(en) met een of meer mes(sen), althans met een of meer scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en),
- de hals en/of de (linker) halsslagader en/of de (linker) halsader van die
[slachtoffer] doorgesneden en/of doorgestoken en/of
- in het hoofd van die [slachtoffer] gestoken en/of gesneden en/of geprikt en/of
- de neus van die [slachtoffer] afgesneden en/of
- (met kracht) een of (meer)ma(a)l(en) met een of meer hard(e) en/of stomp(e)
en/of zwa(a)r(e) en/of scherp(e) voorwerp(en) op het hoofd van die [slachtoffer]
geslagen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
2. Voorvragen
3. Waardering van het bewijs
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit (medeplegen van moord) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie
heeft daartoe aangevoerd dat de technische sporen, waaronder een bebloed voetspoor voor de voordeur van de woning van het slachtoffer [slachtoffer], bloed van het slachtoffer op het koppelingspedaal van de auto waarmee verdachte op de bewuste avond is weggereden van de plaats van het misdrijf en de vingerafdruk van verdachte op een mes met bloed van het slachtoffer in de keukenla in de woning van het slachtoffer, wijzen op betrokkenheid van verdachte bij het plegen van het delict, terwijl verdachte geen uitleg heeft willen geven over deze sporen, dan wel verklaringen heeft afgelegd die tegenstrijdig zijn met de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte], dan wel haar verklaringen heeft aangepast op het moment dat de onderzoeksresultaten bekend waren.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, behoudens het deel van de vordering met betrekking tot de huurkosten van de woning, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor het medeplegen van moord c.q. doodslag.
Met betrekking tot de telastegelegde verdenking van medeplegen van moord heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van voorbedachte rade. Het sms-je dat verdachte aan [medeverdachte] heeft verstuurd waaruit blijkt dat zij bekend is geraakt met het adres van [slachtoffer] is onvoldoende om te komen tot voorbedachte rade. Bovendien blijkt daaruit niet van een vooropgezet plan om [slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachte beschikte weliswaar over het adres van [slachtoffer], maar zij had dit achterhaald om met [slachtoffer] over een omgangsregeling met haar dochter [dochter verdachte] te praten, niet om hem te vermoorden.
Evenmin is volgens de raadsman voldoende bewijs voor het medeplegen van doodslag. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden aangetoond dat verdachte aanwezig is geweest tijdens het gevecht tussen [medeverdachte] en [slachtoffer], dat heeft geleid tot de dood van [slachtoffer]. Slechts twee personen kunnen verklaren over de aanwezigheid van verdachte hierbij, namelijk verdachte zelf en medeverdachte [medeverdachte]. Beiden verklaren dat verdachte niet bij het gevecht aanwezig was. Ook de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren niet dat verdachte bij voornoemd gevecht aanwezig was. Het technisch onderzoek levert evenmin bewijs op voor de aanwezigheid van verdachte hierbij. Als zij aanwezig was geweest dan hadden er sporen van haar moeten worden aangetroffen in het trappenhuis, aldus de raadsman.
Uit de overige onderzoeksresultaten komt ook geen bewijs voort. Het mes in de keukenla heeft geen rol gespeeld bij de feiten. Het enige dat hieruit kan worden opgemaakt is dat verdachte het mes heeft aangeraakt. Daaruit vloeit nog geen betrokkenheid bij uitvoeringshandelingen met betrekking tot het overlijden van [slachtoffer]. Dit geldt tevens voor het bloed op het koppelingspedaal en het buiten aangetroffen schoenspoor. Uit het sectierapport volgt niet dat het letsel is toegebracht door meer dan één persoon en de hypothese-analyse levert ontlastend bewijs op voor verdachte aangezien dit bevestigt dat verdachte niet bij het gevecht aanwezig was, zo stelt de raadsman.
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat uit bovenstaande voortvloeit dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. De tegenstrijdigheden en ongerijmdheden in de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] roepen bij de rechtbank twijfels op ten aanzien van de rol van verdachte. Zij heeft zich op haar zwijgrecht beroepen dan wel haar verklaring aangepast op het moment dat zij werd geconfronteerd met onderzoeksresultaten die om uitleg vroegen. Het staat voor de rechtbank vast dat verdachte geen volledige openheid van zaken heeft gegeven. Dit betreft met name het gegeven dat zij in de keuken van de woning van [slachtoffer] is geweest en daar een mes heeft aangeraakt alsmede haar verklaring over wat zij (buiten de woning van het slachtoffer) heeft gedaan in de periode voor haar uiteindelijke vertrek met de auto.
Evenwel is niet wettig en overtuigend komen vast te staan dat verdachte aanwezig is geweest bij het gevecht dat heeft plaatsgevonden tussen [medeverdachte] en [slachtoffer]. Zoals de raadsman van verdachte heeft betoogd bevinden zich in het dossier geen bewijsmiddelen die de aanwezigheid van verdachte bij dit gevecht aantonen. Nu verdachte haar aanwezigheid ontkent, kan bij deze stand van zaken evenmin worden geconcludeerd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord dan wel doodslag door zich niet te distantiëren.
Betrokkenheid van verdachte zou kunnen worden afgeleid uit het gegeven dat zij op de bewuste avond is weggereden met de auto en er bloed van [slachtoffer] is aangetroffen op een van de pedalen van de auto. De rechtbank twijfelt aan het waarheidsgehalte van de verklaring van [medeverdachte] dat hij eerst op de bestuurdersplaats is gaan zitten en een voet op een van de pedalen heeft gezet. [medeverdachte] komt hier voor het eerst en ongevraagd mee ten tijde van de reconstructie en dan is hij inmiddels op de hoogte van het feit dat er bloed van [slachtoffer] op een pedaal is aangetroffen en dat verdachte heeft verklaard dat zij heeft gereden.
Uit bovenstaande blijkt echter niet en ook overigens is niet gebleken van dusdanige betrokkenheid van verdachte voorafgaande aan, tijdens of na afloop van de vechtpartij tussen [medeverdachte] en [slachtoffer] dat zij kan worden beschouwd als medepleger van hetgeen [medeverdachte] is telastegelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande geen sprake van medeplegen in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet tot het bewijs dat verdachte het feit zoals haar is telastegelegd heeft gepleegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
Verklaart het telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in zijn vordering nu aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd noch artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. R.M. Troost en S.E. Sijsma, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Creuwels, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 mei 2008.
De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.