ECLI:NL:RBAMS:2008:BD1533
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van medeplegen van moord/doodslag op ex-echtgenoot wegens onvoldoende bewijs van betrokkenheid
In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplegen van moord op haar ex-echtgenoot, heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 mei 2008 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft beraadslaagd na de terechtzittingen op 2 november 2007, 23 april 2008 en 6 mei 2008. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar, gebaseerd op technische sporen die haar betrokkenheid bij het delict zouden aantonen. De verdediging betoogde echter dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen van moord of doodslag, en dat de verdachte niet aanwezig was bij het fatale gevecht tussen de medeverdachte en het slachtoffer.
De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte kritisch beoordeeld. Er waren tegenstrijdigheden en ongerijmdheden in hun verklaringen, maar de rechtbank kwam tot de conclusie dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte aanwezig was bij het gevecht. De rechtbank oordeelde dat de technische sporen, zoals bloed op het koppelingspedaal van de auto van de verdachte, niet voldoende bewijs boden voor haar betrokkenheid bij de moord. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat zij zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van moord of doodslag.
Daarnaast verklaarde de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, aangezien er aan de verdachte geen straf of maatregel werd opgelegd. Het bevel tot voorlopige hechtenis werd opgeheven. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige strafkamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. G.P.C. Janssen, en in aanwezigheid van de rechters mrs. R.M. Troost en S.E. Sijsma.