ECLI:NL:RBAMS:2008:BD0693

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-3922 WRO
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ruimtelijke onderbouwing van de omlegging van de N201 en de gevolgen voor luchtkwaliteit en geluidshinder

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 11 februari 2008, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn gegrond verklaard. Eiser, eigenaar van percelen aan de Legmeerdijk, had bezwaar gemaakt tegen de vrijstelling die was verleend voor de aansluiting van de Legmeerdijk op de omlegging van de N201. De rechtbank oordeelt dat de ruimtelijke onderbouwing van het besluit onvoldoende is gemotiveerd, met name ten aanzien van de geluidshinder en de luchtkwaliteit. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) die relevant zijn voor de beoordeling van de luchtkwaliteit en de goedkeuring van de bestemmingen. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de geluidshinder voor de gehele omgeving en niet alleen voor het Uithoorns grondgebied. Dit leidt tot een motiveringsgebrek in de ruimtelijke onderbouwing. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiser, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moet het griffierecht worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van een goede ruimtelijke onderbouwing en de zorgvuldigheid die vereist is bij het verlenen van vrijstellingen onder de Wet op de ruimtelijke ordening.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht
meervoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 06/3922 WRO
tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats],
eiser,
vertegenwoordigd door mr. G.J.I.M. Seelen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn,
verweerder,
vertegenwoordigd door E.C. van der Salm-Zandvliet en J. Kars.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland, zetelend te Haarlem,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 24 juli 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 12 juni 2006 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 11 december 2007.
2. OVERWEGINGEN
Eiser is eigenaar van een tweetal percelen gelegen aan de [adres].
In het kader van de vrijstellingsprocedure is het verzoek van belanghebbende om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (WRO) te verlenen voor de aansluiting van de Legmeerdijk op de omlegging van de N201 gepubliceerd en ter inzage gelegd, waarna eiser een zienswijze heeft ingediend.
Bij primair besluit van 6 februari 2006 heeft verweerder aan belanghebbende vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO voor de aansluiting van de Legmeerdijk op de omlegging van de N201 (fly-over) voor zover gelegen in de gemeente Uithoorn. Voorts is bepaald dat de werkzaamheden niet mogen plaatsvinden voordat de vereiste vergunningen of vrijstellingen op basis van overige wetgeving zijn verleend. Tegen dit besluit heeft eiser tijdig bezwaar gemaakt.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit met een aanvullende motivering in stand gelaten, in die zin dat de ruimtelijke onderbouwing met betrekking tot het luchtkwaliteitsonderzoek is aangevuld. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het bezwaar met betrekking tot het geluid voor het op Uithoorns grondgebied geprojecteerde gedeelte van de omlegging van de N201 niet relevant is, nu op het grondgebied ter hoogte van de fly-over geen woningen of andere geluidsgevoelige objecten aanwezig zijn. Het besluit waarin een hogere geluidswaarde is vastgesteld heeft inmiddels rechtskracht. Daarnaast gaat verweerder er vanuit dat de in het kader van het masterplan N201 te nemen besluiten door de gemeente Aalsmeer en de provincie Noord-Holland zorgvuldig worden genomen.
In beroep heeft eiser aangevoerd dat in de onderzoeksrapporten met betrekking tot de luchtkwaliteit niet expliciet is onderzocht wat de invloed van de luchtkwaliteit is op de zuidelijke toerit van de fly-over. Onduidelijk is dus of wordt voldaan aan de eisen van het Besluit luchtkwaliteit 2005. Daarnaast heeft eiser zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 7 september 2005 (LJN: AU2125) op het standpunt gesteld dat er onduidelijkheid is met betrekking tot geluidsoverlast, omdat de cumulerende geluidsbelastingen ter plaatse niet zijn gemeten en evenmin de totale geluidsbelasting op andere genoegzame wijze is beoordeeld. Op het punt van het vervallen van de ontsluiting van zijn percelen gaat verweerder in het geheel niet in. Verweerder heeft de belangen van eiser onvoldoende meegewogen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Bij besluit van 23 maart 2000 heeft de raad van de gemeente Uithoorn de vrijstellingsbevoegd als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO gedelegeerd aan verweerder. Er is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld en gedeputeerde staten hebben een verklaring van geen bezwaar afgegeven, zodat daarmee is voldaan aan alle formaliteiten voor het verlenen van vrijstelling.
Nu voor de bouw van de fly-over nog een bouwvergunning moet worden verleend zal de vrijstelling voorzover deze betrekking heeft op de bouw van de fly-over aan de orde komen in het kader van het instellen van bezwaar en beroep tegen de bouwvergunning (zie de uitspraak van de AbRvS van 26 oktober 2005, gepubliceerd in AB 2005/440; LJN: AU4979).
Het tracé van de omgelegde N201, waar de fly-over deel van uitmaakt, maakt onderdeel uit van het Masterplan N201+ dat voorziet in de verlegging van de N201 vanaf de rijksweg A4 tot voorbij de Amstelhoek. In opdracht van belanghebbende heeft TNO onderzoek gedaan naar de gevolgen van het Masterplan N201+ voor de luchtkwaliteit. Het daarin betrokken gebied is groter dan het plangebied. Dit onderzoek heeft geresulteerd in het rapport “Effectbeoordeling (luchtkwaliteit) Masterplan N201+ en saldobenadering” van 10 augustus 2005 (hierna: het TNO-rapport). In het rapport is onderzocht bij hoeveel adressen en woningen en op hoeveel hectare de maatgevende grenswaarden voor zwevende deeltjes en stikstofdioxide zullen worden overschreden. Voor zwevende deeltjes is in het rapport als maatgevende grenswaarde gehanteerd de jaargemiddelde waarde die statistisch overeenkomt met een overschrijding van 35 maal per jaar van de vierentwintig-uurgemiddelde norm van 50 microgram per m3 en voor stikstofdioxide de jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3.
Uit het TNO-rapport kan worden afgeleid dat omlegging van de N201 wat betreft stikstofdioxide leidt tot een verbetering ten opzichte van de autonome ontwikkeling van 1 tot 5 microgram per m3 voor 800 hectare en 6543 adressen tegenover een verslechtering voor 1150 hectare en 1313 adressen. Wat betreft zwevende deeltjes leidt de omlegging tot een verbetering van 0,5 tot 2 microgram per m3 voor 585 hectare en 3320 adressen tegenover een verslechtering voor 1005 hectare en 767 adressen.
In de uitspraak van 11 oktober 2006 (gepubliceerd in AB 2006/399; LJN: AY9874) heeft de AbRvS geoordeeld dat de effecten op de luchtkwaliteit van de omlegging van de N201 niet in de weg staan aan de goedkeuring van de op deze omlegging betrekking hebbende bestemming. In de voornoemde uitspraak heeft de AbRvS eveneens geoordeeld dat belanghebbende er op basis van het TNO-rapport van mocht uitgaan dat realisering van de omlegging van de N201, waar de fly-over deel van uitmaakt, leidt tot een verbetering van de luchtkwaliteit als bedoeld in artikel 7, derde lid en onder b, van het Besluit luchtkwaliteit 2005. Op grond hiervan kon, aldus de AbRvS, belanghebbende zijn bevoegdheid om de voorliggende bestemming goed te keuren in afwijking van artikel 7, eerste lid, van het Besluit luchtkwaliteit 2005 uitoefenen.
In de uitspraak van 5 december 2007 (LJN: BB9448) heeft de AbRvS geoordeeld dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die ten aanzien van de luchtkwaliteit thans een andersluidend oordeel zouden rechtvaardigen ten opzichte van de voormelde uitspraak van 11 oktober 2006 van de AbRvS.
Gelet op het voorgaande en het TNO-rapport heeft verweerder op grond van de uitkomsten van dit rapport er in redelijkheid van uit kunnen gaan dat de invloed van de zuidelijke toerit van de fly-over die de Legmeerdijk verbindt met de N201 richting Hoofddorp op de luchtkwaliteit geen overschrijding van de maatgevende grenswaarden oplevert. Daarbij heeft te gelden dat ook indien de absolute uitstoot van luchtverontreinigende stoffen toeneemt, door een betere spreiding van de concentraties sprake kan zijn van een verbetering van de luchtkwaliteit. Eisers beroepsgrond dienaangaande slaagt derhalve niet.
Verweerder heeft zich met betrekking tot de door eiser gestelde geluidsoverlast op het standpunt gesteld dat dit op het Uithoorns grondgebied geprojecteerde gedeelte van de omlegging van de N201 niet relevant is. Op het grondgebied ter hoogte van de fly-over zijn immers geen woningen of andere geluidsgevoelige objecten aanwezig, zodat de normen uit de Wet geluidhinder niet van toepassing zijn. Naar het oordeel van de rechtbank had in de ruimtelijke onderbouwing aandacht moeten worden geschonken aan de (eventuele) geluidshinder voor de gehele omgeving en niet enkel aan het op het Uithoorns grondgebied geprojecteerde gedeelte van de omlegging van de N201. In zoverre lijdt de ruimtelijke onderbouwing aan een motiveringsgebrek. Uit het voorgaande volgt dat het in bezwaar gehandhaafde vrijstellingsbesluit niet berust op een goede ruimtelijke onderbouwing.
Met betrekking tot de ontsluiting van de percelen, welke zich bevinden op het grondgebied van de gemeente Aalsmeer, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de verleende vrijstelling voor de fly-over geen relatie heeft met de ontsluiting van de percelen van eiser.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit geen stand kan houden en dat dit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken. Tevens dient verweerder het door eiser voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
Eiser heeft voorts in beroep verzocht om een vergoeding voor de kosten die hij heeft moeten maken in verband met de behandeling van zijn bezwaarschrift, als bepaald in artikel 7:15 van de Awb. De rechtbank overweegt dienaangaande dat verweerder zich in het nog te nemen besluit op het bezwaarschrift van eiser zal dienen uit te laten over de vergoeding van deze kosten.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiser met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat de gemeente Uithoorn het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) aan hem vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de gemeente Uithoorn aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 11 februari 2008 door mr. M. de Rooij, voorzitter,
mrs. N.M. van Waterschoot en J. Struiksma, leden,
in tegenwoordigheid van mr. V.M. Behrens, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B