Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
meervoudige kamer
in het geding met reg.nr. AWB 03/3447 WAJONG
[eiseres], wonende in [woonplaats],
eiseres,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
zetelend te Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door I. Eijkhout LLB.
De rechtbank heeft op 28 juli 2003 een beroepschrift ontvangen, gericht tegen het besluit van verweerder van 4 juli 2003 (hierna: het bestreden besluit).
Op 27 augustus 2004 is de zaak ter zitting behandeld. Bij beslissing van 7 februari 2005 is het onderzoek heropend.
Bij tussenuitspraak van 4 april 2005 heeft de rechtbank het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: Hof van Justitie EG) verzocht om een prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 234 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
In deze zaak, gevoegd met een vergelijkbare zaak en geregistreerd onder nummer C-154/05, heeft het Hof van Justitie EG op 6 juli 2006 arrest gewezen.
De rechtbank heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 16 januari 2008. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres, geboren in 1964, is voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt. Vanaf 15 januari 1982 tot 1 januari 1998 ontving zij een uitkering krachtens de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Deze is per 1 januari 1998 omgezet in een uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Op 16 november 2002 heeft eiseres zich om gezondheidsredenen in [woonplaats] gevestigd.
Bij primair besluit van 2 juni 2003 heeft verweerder de Wajong-uitkering per 1 december 2002 beëindigd op de grond dat deze uitkering niet voor export in aanmerking komt en er geen aanleiding is voor toepassing van de hardheidsclausule.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 2 juni 2003 ongegrond verklaard en laatstgenoemd besluit gehandhaafd. Hiertoe heeft verweerder het volgende overwogen. De uitkering dient op grond van artikel 17, eerste lid, onder c, van de Wajong beëindigd te worden per de eerste dag volgend op de maand waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Op grond van de medische rapportage en de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts is verweerder van mening dat de hardheidsclausule niet van toepassing is.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij gelet op haar situatie voor toepassing van de hardheidsclausule in aanmerking komt. In dat kader heeft zij het volgende naar voren gebracht. Eiseres is naar [woonplaats] verhuisd in verband met haar sterk aflatende gezondheid en de daarmee samenhangende afnemende kwaliteit van leven. In haar huidige woonplaats in [woonplaats] is haar gezondheid en die van haar kinderen, die evenals eiseres zelf astmatisch zijn, aanzienlijk verbeterd en is het medicijngebruik drastisch gedaald. Doordat de prikkels die hen ziek maakten zijn verdwenen, is er een adequate medische behandeling mogelijk geworden.
Eiseres is onjuist geïnformeerd. Anders dan door UWV-GAK destijds is medegedeeld, heeft de wijziging van de AAW in de Wajong wel gevolgen gehad voor de uitkering. Een AAW-uitkering kon immers wel geëxporteerd worden. Eiseres heeft erop gewezen dat zij in het verleden heeft gewerkt en premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft betaald. Zij is in 1991 uitgevallen voor haar werk. Eiseres is van mening dat zij gelijk te stellen is met een persoon die een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt of heeft ontvangen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong eindigt het recht op een Wajong-uitkering met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen.
Ingevolge artikel 17, zevende lid, van de Wajong kan verweerder het eerste lid, onderdeel c, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (hardheidsclausule).
In het hiervoor genoemde arrest van 6 juli 2006 heeft het Hof van Justitie EG als zijn oordeel uitgesproken dat een uitkering krachtens de Wajong een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetalende prestatie is in de zin van artikel 4, lid 2bis, van Verordening 1408/71 (hierna: de Verordening), en dat ten aanzien van deze prestatie, die is opgenomen in bijlage II bis bij deze Verordening, op grond van artikel 10bis van de Verordening het woonplaatsvereiste mag worden gesteld.
In dit arrest heeft het Hof van Justitie eveneens het oordeel uitgesproken dat personen die reeds vóór 1998 een (wel exportabele) AAW-uitkering ontvingen, zich niet op het beginsel van het behoud van verkregen rechten kunnen beroepen teneinde in het buitenland een Wajong-uitkering te ontvangen. In dit verband heeft het Hof het volgende overwogen (pt. 42-43). Het rechtszekerheidsbeginsel brengt met zich dat elke feitelijke situatie in de regel behoudens uitdrukkelijke bepaling van het tegendeel wordt beoordeeld volgens de op het desbetreffende tijdstip geldende bepalingen. De inwerkingtreding van de Wajong en de opname ervan in bijlage II bis bij de Verordening zijn gebeurd voordat eiseres buiten Nederland is gaan wonen. Bij gebreke van een overgangsbepaling bij de wijziging van de Verordening moeten de rechtsgevolgen (de al dan niet exporteerbaarheid van de Wajong-uitkering) die deze feitelijke situatie (vestiging van woonplaats buiten Nederland) meebrengt, derhalve worden onderzocht volgens de regels die van toepassing waren op het moment waarop deze feitelijke situatie is ontstaan, en dus volgens de nieuwe bepalingen.
In een arrest van latere datum, het arrest Hendrix (HvJ EG 11 september 2007, C-287/05), heeft het Hof van Justitie EG in een zaak van een migrerend werknemer geoordeeld dat de uitvoering van een wettelijke regeling als die van artikel 17, eerste lid, van de Wajong, aan de rechten van die migrerend werknemer niet meer afbreuk mag doen dan nodig is voor de verwezenlijking van het rechtmatige doel dat met de nationale regeling wordt nagestreefd. In het kader van de hardheidsclausule dient de nationale rechter in een dergelijk geval er met name rekening mee te houden dat de betrokken werknemer al zijn sociaaleconomische banden met de lidstaat van herkomst heeft behouden.
De rechtbank stelt vast dat het arrest Hendrix geen wijziging heeft gebracht in het oordeel van het Hof van Justitie dat de situatie van eiseres dient te worden onderzocht aan de hand van de nieuwe bepalingen. Het feit dat eiseres in het verleden een AAW-uitkering heeft gehad, kan thans geen rol spelen. Dat zou alleen anders zijn geweest als eiseres was verhuisd op een moment waarop er nog een exportverplichting bestond.
Voor zover eiseres met haar stelling dat zij in het verleden heeft gewerkt heeft beoogd een beroep te doen op het arrest Hendrix, slaagt dit beroep niet, reeds omdat de situatie van eiseres wezenlijk verschilt van die waarin Hendrix als migrerend werknemer verkeerde. Hendriks verrichtte immers ten tijde van zijn verhuizing nog betaalde werkzaamheden.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering zijn betaald en dat zij feitelijk in dezelfde situatie als een WAO-gerechtigde verkeert, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop, dat niet duidelijk is of in het verleden een beoordeling op grond van de WAO heeft plaatsgevonden in de situatie van eiseres. Wel staat vast dat eiseres thans geen WAO-uitkering ontvangt. Of dat terecht is of niet terecht, vormt geen onderwerp van dit geding (dat alleen ziet op eventuele Wajong-aanspraken van eiseres).
Wel wijst de rechtbank er in zijn algemeenheid op dat het betaald hebben van premies niet van belang is voor het recht op een WAO-uitkering. Daarvoor is wel van belang of iemand is verzekerd (en daar vloeit premiebetaling uit voort).
Ter voorlichting van eiseres wijst de rechtbank er verder op dat het enkele feit dat iemand verzekerd is of was, nog geen aanspraak biedt op een WAO-uitkering. Die aanspraak bestaat pas wanneer is voldaan aan een aantal nadere wettelijke voorwaarden. De wettelijke voorwaarden voor een WAO-uitkering zijn niet dezelfde als de eisen die worden gesteld aan toekenning van een Wajong-uitkering (zelfs in het geval dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid). In de situatie dat iemand heeft gewerkt, kan dit ertoe leiden dat bijvoorbeeld wel recht bestaat op een Wajong-, maar niet op een WAO-uitkering.
Dat eiseres in aanmerking kwam voor een Wajong-uitkering, wil dus nog niet zeggen dat zij ook recht had op een uitkering op grond van de WAO.
Uit het op eiseres betrekking hebbende arrest van het Hof van Justitie EG van 6 juli 2006 volgt dat artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong niet in strijd is met het gemeenschapsrecht en dat de uitkering van eiseres in beginsel mocht worden beëindigd, tenzij geoordeeld moet worden dat eiseres op andere dan de hiervoor beoordeelde gronden, waarbij vooral kan worden gedacht aan medische redenen, in aanmerking komt voor toepassing van de hardheidsclausule. Eiseres heeft zich uitdrukkelijk op deze clausule beroepen.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
In de memorie van toelichting bij artikel 17, zevende lid, van de Wajong (Kamerstukken II 2000/01, 27895, nr. 3) staat het volgende vermeld:
“Toepassing van het exportverbod zou (…) volgens de regering tot kennelijke hardheid kunnen leiden als (…) een WAJONG-gerechtigde om dringende medische redenen is genoodzaakt buiten Nederland te gaan wonen, bijvoorbeeld een zware longpatiënt voor wie in Nederland geen adequate medische behandeling mogelijk is en om die reden naar Zwitserland moet verhuizen. (…) Toepassing van de hardheidsclausule is volgens de regering niet aan de orde als de keuze om naar het buitenland te verhuizen in overwegende mate wordt bepaald door omstandigheden die niet rechtstreeks verband houden met de WAJONG-gerechtigde zelf.”
In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2001/02, 27895, nr. 5) staat vermeld:
“Een hardheidsclausule kenmerkt zich door het feit, dat bij de toepassing van de wet feiten en omstandigheden van het individuele geval aan een nadere beschouwing worden onderworpen. Die feiten en omstandigheden laten zich niet in algemene regels vastleggen. De WAJONG is een voorziening voor de jonggehandicapte zelf, die als gevolg van zijn handicap niet in staat is (geweest) om een inkomen te verdienen. Voor het kabinet is uitgangspunt bij de toepassing van de hardheidsclausule dat de jonggehandicapte ten behoeve van een verbetering in zijn individuele werk- of leefomstandigheden is genoodzaakt om naar het buitenland te verhuizen.”
Verweerder heeft ter uitvoering van artikel 17, zevende lid, van de Wajong beleid vastgesteld, neergelegd in het Besluit beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland, gepubliceerd in Stc. 2003, 84, en in werking getreden op 4 mei 2003.
Blijkens dit beleid wordt de uitkering niet beëindigd als de jonggehandicapte zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het beëindigen van het recht op uitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende reden wordt in ieder geval aangemerkt:
- het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
- het aanvaarden van arbeid met enig reïntegratieperspectief, en
- het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
In de toelichting bij het beleid staat vermeld dat ook andere situaties dan de drie hiervoor genoemde grond kunnen opleveren voor toepassing van de hardheidsclausule. In alle gevallen beoordeelt het UWV of de jonggehandicapte zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen, en of het eindigen van de uitkering voor hem een aanmerkelijk nadeel zal betekenen. In het geval van eiseres heeft verweerder op basis van de medische rapportage in het kader van het primaire geneeskundig onderzoek alsmede de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts geoordeeld dat er geen zwaarwegende redenen zijn.
De rechtbank stelt vast dat eiseres bij haar verzoek om in aanmerking te komen voor de hardheidsclausule heeft gewezen op de klachten die - mede op advies van het Astmafonds - hebben geleid tot haar verhuizing. In dat kader heeft eiseres het volgende naar voren gebracht. Eiseres is COPD-patiënt en lijdt onder meer aan astma. Zij gebruikte in Nederland veel medicijnen waaronder vernevelaars, grote doses prednison en antibiotica. De prednison had nare bijwerkingen (dik worden, achteruitgang van de ogen en depressiviteit). Zij kreeg het overal benauwd van: mist, regen, vorst, temperatuurwisselingen, huisstofmijt, vocht, luchtverontreiniging. Zij lag de hele dag in bed en kon door adem- en energietekort niets samen met haar kinderen doen. Sinds haar komst naar [woonplaats] is haar gezondheid vooruit gegaan. Ze is nog wel ziek maar ze heeft meer lucht en gebruikt minder medicijnen. Het feit dat geen prednison meer nodig is, betekent een hele verbetering. Eiseres kan nu de kinderen weer voorlezen en helpen met huiswerk.
In bezwaar heeft eiseres dit in soortgelijke bewoordingen opnieuw naar voren gebracht.
In het kader van het primaire besluit heeft de verzekeringsarts op basis van dossierstudie gerapporteerd dat eiseres op eigen initiatief is verhuisd en dat er geen objectiveerbare medische indicatie was voor verhuizing naar [woonplaats].
Ook de bezwaarverzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en zijn bevindingen gerapporteerd. Deze arts onderkent dat astmapatiënten vaak baat hebben bij een verblijf in het buitenland. Hij geeft aan dat bij astma een droog klimaat in het algemeen gunstig uitwerkt en dat de heldere berglucht (onder andere in Davos) minder prikkels geeft. Naar de mening van de bezwaarverzekeringsarts kan van een medische noodzaak geen sprake zijn, zo blijkt uit het slot van zijn heroverweging: “Blijvend verhuizen naar een ander land betreft een zelfstandige en eigen keuze van mensen. Afhankelijk van belevingsfactoren en omstandigheden zou in een individueel geval ten hoogste gesteld kunnen worden dat verhuizen medisch wenselijk is. Van een stringente medische indicatie kan echter nooit sprake zijn.”
De rechtbank stelt vast dat er in het geval van eiseres geen sprake is van de situatie waarin de hardheidsclausule volgens de memorie van toelichting in ieder geval niet van toepassing kan zijn. De keuze van eiseres om naar het buitenland te verhuizen is in haar geval ingegeven door haar eigen medische situatie en is dus niet in overwegende mate bepaald door omstandigheden die niet rechtstreeks met haar zelf verband houden. Voorts kan in hetgeen eiseres heeft aangevoerd de opvatting worden gelezen dat haar individuele leefomstandigheden aanzienlijk zijn verbeterd na haar verhuizing naar het buitenland, welke opvatting aansluiting vindt bij het hiervoor genoemde uitgangspunt van het kabinet bij de toepassing van de hardheidsclausule.
In het licht van de aangehaalde passages uit de parlementaire stukken is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts, dat er nooit sprake kan zijn van een medische noodzaak, niet met die passages in lijn is. Voorts merkt de rechtbank op dat niet in geschil is dat voor het gebruik van prednison door eiseres een medische noodzaak bestond en dat evenmin is betwist dat eiseres dit medicijn thans niet meer gebruikt. Op grond van de thans beschikbare gegevens ziet de rechtbank niet in dat de door eiseres gestelde gezondheidssituatie en, meer specifiek, haar medicijngebruik, niet objectieve en dwingende gronden kunnen opleveren voor het wonen buiten Nederland. De situatie is in dit opzicht een andere dan die welke aan de orde was in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 februari 2008 (LJN BC5205).
De rechtbank is van oordeel dat uit het bestreden besluit in onvoldoende mate blijkt in hoeverre verweerder onderzoek heeft gedaan naar de door eiseres genoemde omstandigheden vóór en na haar verhuizing naar [woonplaats]. Uit de rapportage blijkt niet welke onderliggende informatie dan wel literatuur aan het uiteindelijke oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts ten grondslag heeft gelegen. De vraag of er voor eiseres sprake was van zwaarwegende redenen om te verhuizen is daarmee onvoldoende beantwoord.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder dient een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift van eiseres. Daarbij zal verweerder onder meer aandacht moeten besteden aan de medische omstandigheden die eiseres hebben doen besluiten te verhuizen en die – naar gesteld en niet weersproken – na haar vertrek naar [woonplaats] zijn verbeterd. In het licht van het in het beleid gestelde dient verweerder te beoordelen of eiseres zwaarwegende redenen had om buiten Nederland te gaan wonen, en of het eindigen van de uitkering voor haar een aanmerkelijk nadeel zal betekenen.
Gegeven de gegrondverklaring van het beroep dient het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 31,00 aan haar te worden vergoed. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding, nu eiseres zich niet door een rechtsbijstandverlener heeft laten bijstaan.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaarschrift van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 31,00 aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 27 februari 2008 door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, en
mrs. C.J. Polak en A.C. Loman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Lammertink,
griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het be¬stuursorgaan binnen zes weken na toezending hoger beroep in¬stel¬len bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC:B