ECLI:NL:RBAMS:2008:BC9755

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05-6001 BELEI en AWB 06-3732 WET
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidskwesties bij intrekking van subsidie voor ingrijpende voorzieningen aan huurwoningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 maart 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen Woonstichting de Key en het dagelijks bestuur van het Regionaal Orgaan Amsterdam (ROA) over de intrekking van een subsidie voor ingrijpende voorzieningen aan huurwoningen. De subsidie was oorspronkelijk verleend door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, maar ingetrokken door het ROA. De rechtbank heeft vastgesteld dat de subsidie ten laste van het budget van het ROA was verleend, waardoor het ROA bevoegd was om de subsidie in te trekken. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is het ROA veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

De zaak begon met een verzoek van Woonstichting de Key om subsidie voor het treffen van ingrijpende voorzieningen aan 40 huurwoningen. De rechtbank heeft in haar overwegingen de bevoegdheid van de verschillende bestuursorganen besproken, waarbij werd vastgesteld dat zowel het college als het ROA bevoegd waren om subsidies te verlenen, maar dat de intrekking van de subsidie door het ROA correct was. De rechtbank heeft ook de relevante wet- en regelgeving besproken, waaronder de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening woninggebonden subsidies van het ROA.

De rechtbank concludeerde dat de subsidies waren verleend ten laste van het ROA-budget, waardoor het ROA bevoegd was om de subsidies in te trekken. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres verworpen en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van de bevoegdheid van bestuursorganen bij subsidieverlening en -intrekking, en de noodzaak om de juiste procedures te volgen.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in de gedingen met registratienummers AWB 05/6001 BELEI en AWB 06/3732 WET
van:
Woonstichting de Key, gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. M.B. Koetser,
tegen:
het dagelijks bestuur van het Regionaal Orgaan Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M.A.H. van der Hijden.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 28 december 2005 en op 20 juli 2006 beroepschriften ontvangen gericht tegen de besluiten van verweerder van 17 november 2005 (verzonden op
18 november 2005) respectievelijk 11 juli 2006.
Het onderzoek is in beide zaken gesloten ter zitting van 13 november 2007.
2. OVERWEGINGEN
Op 4 december 1998 heeft eiseres een verzoek om verlening van subsidie ingediend voor het treffen van ingrijpende voorzieningen aan 40 aangekochte huurwoningen op de adressen Admiralengracht [nummer] tot en met [nummer] (oneven) en Marco Polostraat [nummer] tot en met [nummer] (doorlopend).
Bij besluit van 29 december 1998 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) subsidie verleend voor voornoemde 40 huurwoningen, te weten:
- een stimuleringsbijdrage van f. 19.000,- per woning (zijnde totaal f. 760.000,-)
- en een toeslag voor plaatselijk verschillende omstandigheden van f. 11.000,- per woning (zijnde totaal f. 440.000,-).
Bij besluit van 11 januari 2002 heeft het college voornoemde subsidieverlening gewijzigd. Voor genoemde 16 woningen aan de Marco Polostraat is nu verleend subsidie in de vorm van:
- een stimuleringsbijdrage totaal € 137.949,12, en
- een toeslag voor plaatselijk verschillende omstandigheden van totaal € 79.865,28 .
Voor genoemde 24 woningen aan de Admiralengracht wordt nu, in plaats van voornoemde subsidies, ten behoeve van het doorexploiteren van deze woningen subsidie verleend van totaal € 98.016,48 ten laste van het Stadsvernieuwingsfonds.
Bij brief van 16 december 2003 heeft de heer [persoon1] van de afdeling Plan- en projectontwikkeling van stadsdeel De Baarsjes het project Marco Polostraat [nummer] tot en met [nummer] (opvolgend) gereed gemeld bij de Dienst Wonen Amsterdam en meegedeeld dat alle woningen op één na (Marco Polostraat [nummer]-I) worden verkocht en derhalve geen huurwoningen meer zijn.
Zaak AWB 05/6001 BELEI
Bij primair besluit van 23 december 2003 heeft het college de subsidie in de vorm van een stimuleringsbijdrage van de aangekochte huurwoning op het adres Marco Polostraat [nummer]-I gewijzigd in en vastgesteld op € 8.621,82 en de subsidie in de vorm van een toeslag voor plaatselijk verschillende omstandigheden voor dezelfde woning gewijzigd in en vastgesteld op € 4.991,58. In de overwegingen van dit besluit is voorts meegedeeld dat de subsidies voor de overige 15 woningen aan de Marco Polostraat worden ingetrokken.
Eiseres heeft op 29 januari 2004 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Tijdens de bezwaarprocedure heeft het college de motivering van het primaire besluit van 23 december 2003 bij brief van 22 maart 2004 aangevuld, in die zin dat thans expliciet is besloten beide subsidies, te weten de stimuleringsbijdrage en de toeslag voor plaatselijk verschillende omstandigheden, voor de overige 15 woningen aan de Marco Polostraat in te trekken.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht geacht tegen genoemde brief van 22 maart 2004.
Bij het bestreden besluit van 17 november 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Zaak AWB 06/3732 WET
Bij primair besluit van 9 maart 2006 heeft verweerder ook de vastgestelde subsidie van
€ 8.621,82 stimuleringsbijdrage en € 2.495,79 toeslag plaatselijke omstandigheden voor de woning Marco Polostraat [nummer]-I ingetrokken en teruggevorderd.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt bij brief van 21 maart 2006.
Bij het bestreden besluit van 11 juli 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het besluit van 9 maart 2006 gehandhaafd.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, van het op onder meer op artikel 81 van de Woningwet berustende Besluit woninggebonden subsidies 1995 (het Besluit) wordt in het Besluit en de daarop rustende bepalingen onder 'ingrijpende voorzieningen aan woningen' verstaan bouwkundige splitsingen of andere te treffen ingrijpende voorzieningen aan verhuurde of te verhuren woningen waarvan de bouw voor 1 januari 1946 is voltooid.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, van het Besluit kan het budgethoudende bestuursorgaan ten laste van de toegekende budgetten subsidie verstrekken voor uitsluitend het bouwen van woningen, standplaatsen of woonwagens of het treffen van ingrijpende voorzieningen aan woningen.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit brengt het budgethoudende bestuursorgaan een verordening in het belang van de volkshuisvesting tot stand, die in elk geval omvat de doeleinden waarvoor dat bestuursorgaan subsidie kan verstrekken.
Ingevolge artikel 1, onder a, van de op voormeld artikel 24 van het Besluit berustende Verordening woninggebonden subsidies van het Regionaal Orgaan Amsterdam 1995 (de Verordening) is 'een aangekochte woning', voorzover hier van belang, een woning die door een toegelaten instelling in eigendom is verworven.
Ingevolge artikel 1, onder t, van de Verordening is een 'huurwoning' een verhuurde of te verhuren woning.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Verordening, voorzover hier van belang, kan de bestuurscommissie op grond van deze verordening subsidie verlenen voor het treffen van ingrijpende voorzieningen aan sociale huurwoningen onderscheidenlijk aangekochte woningen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel, voorzover hier van belang, kan subsidie worden verleend in de vorm van eenmalige stimuleringsbijdragen en eenmalige toeslagen voor plaatselijk verschillende omstandigheden.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Verordening kan de bestuurscommissie een besluit tot verlening of vaststelling van subsidie geheel of gedeeltelijk intrekken indien:
a. niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;
b. in strijd is gehandeld met het besluit.
Ingevolge artikel 96 van de Verordening kan de bestuurscommissie in de vorm van een stimuleringsbijdrage alsmede een toeslag plaatselijk verschillende omstandigheden, subsidie verlenen voor het treffen van ingrijpende voorzieningen aan een huurwoning van een sociale verhuurder, dan wel een aangekochte woning.
Ingevolge artikel 122 van de Verordening geschiedt de uitoefening van de bevoegdheden van de bestuurscommissie voor het grondgebied van Amsterdam door het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur heeft deze bevoegdheid, voorzover thans van belang, gemandateerd aan het college.
Overwegingen in de zaak AWB 05/6001 BELEI
Eiseres heeft aangevoerd dat het college het bestuursorgaan is dat de litigieuze subsidies heeft verleend en nadien ook heeft ingetrokken. Hieruit leidt eiseres af dat het college het bevoegde bestuursorgaan is en niet verweerder. Deze is dan ook niet bevoegd om te beslissen op het bezwaarschrift en het bestreden besluit van 17 november 2005 is onbevoegd genomen. Het materiële belang bij de beantwoording van deze bevoegdheidskwestie is gelegen in twee besluiten van het college van 18 november 2005, waarbij het college, als bevoegd orgaan, in vergelijkbare gevallen de intrekking van soortgelijke subsidies in bezwaar heeft herroepen. Nu het college ook ten aanzien van het hier in geding zijnde intrekkingsbesluit het bevoegde orgaan is, zal het college ook in dit geval de intrekking van de subsidie in het besluit op bezwaar moeten herroepen, aldus eiseres.
Verweerder heeft gesteld dat de Directeur van de Dienst Wonen de subsidie namens verweerder in ondermandaat heeft verleend en ingetrokken, maar dat is verzuimd dit in de eerdere besluiten te vermelden welk verzuim nu in de beslissing op bezwaar is hersteld.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil de vraag of verweerder bevoegd was om het bestreden besluit te nemen en meer in het bijzonder of verweerder bevoegd was om de verleende subsidies in te trekken. De rechtbank zal haar beoordeling tot dit punt van geschil beperken.
Bij deze beoordeling geldt als uitgangspunt dat in beginsel het bestuursorgaan dat bevoegd is om een subsidie te verlenen ook bevoegd is om deze weer in te trekken. Voorts staat voorop dat bevoegdheidsgebreken bij subsidieverlening en -intrekking (in bezwaar) mogen worden hersteld. Teneinde te bepalen of verweerder bevoegd was om de onderhavige subsidies in te trekken, rijst de vraag welk bestuursorgaan bevoegd was tot het verlenen van deze subsidies.
Uit de Verordening blijkt dat verweerder bevoegd was om subsidies als de onderhavige te verlenen. Verweerder heeft het college gemandateerd om deze besluiten namens verweerder te nemen. Het college heeft op zijn beurt weer de Directeur van de Stedelijke Woningdienst Amsterdam ondergemandateerd.
Ook het college was, op grond van de Algemene subsidieverordening Amsterdam 1998, bevoegd om soortgelijke subsidies te verlenen. Het college had deze bevoegdheid weer gemandateerd aan diezelfde Directeur van de Stedelijke Woningdienst Amsterdam.
De rechtbank ziet zich dus gesteld voor de situatie dat in beginsel zowel verweerder als het college ieder voor zich bevoegd waren om subsidies als de onderhavige te verlenen en dat beiden de Directeur van de Stedelijke Woningdienst Amsterdam hiertoe hadden (onder)gemandateerd.
Vaststaat dat de verleningsbesluiten van 29 december 1998 en 11 januari 2002 zijn genomen door de Directeur van de Stedelijke Woningdienst Amsterdam namens het college. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze enkele omstandigheid niet zonder meer, zoals eiseres heeft betoogd, dat reeds daarom het college moet worden aangemerkt als het bevoegde bestuursorgaan. Het is immers mogelijk dat de subsidie wel in mandaat is verleend namens verweerder, maar dat de (onder)mandataris, de Directeur van de Stedelijke Woningdienst Amsterdam, abusievelijk heeft verzuimd dit in het verleningsbesluit te vermelden. Dit is op zichzelf niet ondenkbaar in aanmerking genomen dat de omstandigheid dat genoemde Directeur namens zowel het college als verweerder kon optreden en bovendien de onderhavige problematiek ten tijde van de subsidieverlening nog niet speelde. Het betoog van eiseres faalt dan ook op dit punt.
Voor zover de rechtbank in de door eiseres aangevoerde grond een beroep op het vertrouwensbeginsel moet lezen, faalt ook dit beroep. Zoals uit het hierna volgende zal blijken gingen zowel verweerder als eiseres er in een eerder stadium vanuit dat het hier om ROA-subsidies ging. Eerst nadat duidelijk werd dat de bevoegdheid van het betreffende bestuursorgaan consequenties kon hebben voor de mogelijkheid om deze subsidie in te trekken, stelt eiseres zich op het standpunt dat het hier om een gemeentesubsidie gaat.
De vraag is vervolgens hoe te beoordelen wie als bevoegd bestuursorgaan dient te worden aangemerkt ten aanzien van de onderhavige subsidies.
Naar het oordeel van de rechtbank is voor de vraag wie als bevoegd orgaan moet worden aangemerkt in het onderhavige geval van doorslaggevend belang ten laste van welk budget de subsidie is verleend. Indien de subsidie ten laste van het gemeentebudget is verleend, dient het college te worden aangemerkt als het bevoegde orgaan. Indien de subsidie ten laste van het ROA-budget is verleend, was verweerder bevoegd de litigieuze besluiten te nemen.
De rechtbank stelt vast dat in de verleningsbesluiten is vermeld dat de subsidies zijn verleend op grond van de Verordening. De rechtbank is echter van oordeel dat hieruit niet noodzakelijkerwijs volgt dat het om subsidies gaat die ten laste komen van het ROA-budget. Het college ging er destijds immers (ten onrechte) vanuit dat de Verordening ook van toepassing was op subsidies die werden verleend ten laste van het gemeentebudget. Om die reden werd ook in besluiten waarbij gemeentesubsidies werden verstrekt, verwezen naar de Verordening.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de gedingstukken en het verhandelde ter zitting evenwel voldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat de onderhavige subsidies zijn verleend ten laste van het ROA-budget.
Om te beginnen is de aanvraag om subsidie gedaan op een aanvraagformulier van het ROA.
Voorts heeft verweerder ter zitting betoogd dat in besluiten waarbij gemeentesubsidies zijn verleend, steevast is vermeld dat de subsidies worden betaald uit het Stadsvernieuwingsfonds. ROA-subsidies worden niet uit het Stadsvernieuwingsfonds betaald, zodat bij verlening door het college (op mandaatsbasis) van een subsidie uit het ROA-budget een verwijzing naar het Stadsvernieuwingsfonds ontbreekt, aldus verweerder. De rechtbank volgt dit betoog van verweerder op grond van het navolgende.
Ter zitting heeft de rechtbank kennis genomen van een primair besluit waarbij subsidie is verleend voor het aankopen en opknappen van woningen aan de Hoofdweg en Willem Schoutenstraat in Amsterdam. Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de gedurende deze beroepsprocedure door eiseres overgelegde besluiten op bezwaar van 18 november 2005 met betrekking tot subsidies voor woningen aan de Hoofdweg/Willem Schoutenstraat respectievelijk de Van Spilbergenstraat. In deze besluiten, die allen zijn genomen door of namens het college, is per verleende subsidie steeds vermeld dat de betreffende subsidie, waaronder ook stimuleringsbijdragen en toeslagen voor plaatselijk verschillende omstandigheden zoals hier aan de orde, ten laste van het Stadsvernieuwingsfonds komt. Deze vermelding ontbreekt in de onderhavige verleningsbesluiten van 29 december 1998 en 11 januari 2002. Dit terwijl bij de subsidies ten behoeve van het doorexploiteren van de woningen Admiralengracht in het verleningsbesluit van 11 januari 2002 wel wordt vermeld dat deze ten laste komen van het Stadsvernieuwingsfonds. Deze laatste subsidie wordt met het bestreden besluit ook niet ingetrokken.
De rechtbank voelt zich voorts gesteund in haar oordeel door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in de uitspraak van 20 juli 2005 (LJN-nummer AT9641). Het betreft hier twee identieke zaken tussen dezelfde partijen, welke ook voor deze rechtbank hebben gespeeld (de registratienummers AWB 03/4473 VEROR en AWB 04/2665 VEROR). De rechtbank heeft ambtshalve – uit de oude beroepsdossiers van partijen - kennis genomen van een in die zaken spelend verleningsbesluit van 31 december 1998 en wijzigingsbesluit van 30 januari 2002. Ook deze besluiten zijn genomen door het college. Ook hier gaat het om subsidie in de vorm van een stimuleringsbijdrage en een toeslag voor plaatselijk verschillende omstandigheden, terwijl niet wordt vermeld dat deze subsidies ten laste komen van het Stadsvernieuwingsfonds. Bij twee andere subsidies ten behoeve van samenvoegen en funderingsherstel wordt dit juist wel vermeld. In genoemde uitspraak van de Afdeling wordt er vanuit gegaan dat eerstgenoemde subsidies ROA-subsidies zijn en de subsidies welke ten laste komen van het Stadsvernieuwingsfonds gemeentesubsidies zijn. Ook hier worden de subsidies in eerste instantie ingetrokken door het college en worden de beslissingen op bezwaar voor zover het betreft de gemeentesubsidies genomen door het college en voor zover het gaat om ROA-subsidies door verweerder. De omstandigheid dat ten tijde van deze procedure de onderhavige kwestie nog niet speelde, maakt dit niet anders.
Ten slotte heeft de rechtbank ter zitting aan de hand van het Raamraadsbesluit Nieuwbouw en Verbetering 1998 geconstateerd dat er in 1998 ten behoeve van verleende subsidies voor het aankopen en aanbrengen van ingrijpende wijzigingen aan woningen ook daadwerkelijk ROA-budget beschikbaar was voor deze te verlenen subsidies.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie, dat voldoende aannemelijk is geworden dat de hier aan de orde zijnde subsidies destijds zijn verleend ten laste van het ROA-budget. Als gevolg daarvan dient naar het oordeel van de rechtbank verweerder te worden aangemerkt als het bevoegde orgaan. Vastgesteld moet dan ook worden dat het verleningsbesluit van 29 december 1998 en het wijzigingsbesluit van 11 januari 2002 namens verweerder hadden moeten worden genomen. Ter zitting heeft verweerder verklaard deze besluiten voor zijn rekening te nemen. Nu de subsidie geacht moet worden te zijn verleend door verweerder, was verweerder ook bevoegd de subsidie in te trekken en derhalve evenzeer bevoegd te beslissen op het bezwaar van eiseres.
Uit het voorgaande volgt dat de grief van eiseres geen doel treft. Het beroep is dan ook ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Voorts is geen grond aanwezig om te bepalen dat het griffierecht moet worden vergoed.
Overwegingen in de zaak AWB 06/3732 WET
Eiseres heeft ook in deze zaak aangevoerd dat het bestreden besluit onbevoegdelijk door verweerder is genomen.
De rechtbank verwerpt deze grief onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen.
Vast staat dat de subsidie voor de woning op het adres Marco Polostraat [nummer]-I (hierna: de woning) bij voormeld besluit van 23 december 2003 is vastgesteld. Verweerder heeft in het bestreden besluit van 11 juli 2006 overwogen dat de subsidie is ingetrokken op grond van artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde desgevraagd verklaard dat dit artikel 4:49, eerste lid, onder c, van de Awb moet zijn, nu het om intrekking van een vastgestelde subsidie en niet om intrekking van een verleende subsidie gaat. Het bestreden besluit is op dit punt derhalve ondeugdelijk gemotiveerd en komt om deze reden voor vernietiging in aanmerking. Het beroep zal gegrond worden verklaard.
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of er aanleiding is de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Niet in geschil is dat de woning op 4 juni 2004, en derhalve na het vaststellen van de subsidie op 23 december 2003, is verkocht en nimmer verhuurd is geweest. In genoemde uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2005, in een identiek geschil tussen eiseres, het college en verweerder, over onder meer de intrekking van verleende ROA-subsidies, is overwogen dat uit artikel 1, eerste lid, onder g, van het Besluit in samenhang met artikel 22, eerste lid, van het Besluit volgt dat voor het treffen van ingrijpende voorzieningen uitsluitend subsidie mag worden verstrekt voor verhuurde of te verhuren woningen. Nu de woning nimmer is verhuurd, maar is verkocht, heeft verweerder na de subsidievaststelling niet voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Artikel 4:49, eerste lid, onder c, van de Awb biedt verweerder de mogelijkheid de vastgestelde subsidie in te trekken indien de subsidie-ontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich in het onderhavige geval voor.
Met betrekking tot de door eiseres opgeworpen vraag of het rechtszekerheidsbeginsel zich niet tegen intrekking verzet, overweegt de rechtbank dat deze stelling onvoldoende concreet is onderbouwd. In ieder geval brengt de enkele omstandigheid dat het intrekkingbesluit dateert van 9 maart 2006 terwijl de schending van een in het verleningsbesluit opgenomen voorwaarde, te weten de verkoop van de woning, dateert van 4 juni 2004 nog geen schending van het rechtszekerheidsbeginsel met zich mee. Dit geldt temeer nu verweerder onbetwist heeft gesteld dat hij pas tijdens een hoorzitting op 11 oktober 2005 hiermee bekend is geworden.
Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder dus bevoegd de subsidie op grond van artikel 4:49, eerste lid, onder c, van de Awb in te trekken. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb geheel in stand te laten.
Uit het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb volgt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ad € 281,- dient te vergoeden.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Die kosten zijn, onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- (2 punten x factor 1 x € 322,-) als kosten van verleende rechtsbijstand.
3. BESLISSING
AWB 05/6001 BELEI
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
AWB 06/3732 WET
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat het Regionaal Orgaan Amsterdam aan eiseres het griffierecht ad € 281,-
vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-, te
betalen door het Regionaal Orgaan Amsterdam aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan op 19 maart 2008 door mr. C.C.W. Lange, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. T.E. Bouwmeester, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B