vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 365263 / HA ZA 07-787
A,
wonende te ( woonplaats ),
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
procureur mr. K.M. Verdurmen,
1. B,
wonende te ( woonplaats ),
2. C,
wonende te ( woonplaats ),
gedaagden in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
procureur mr. M. van Kuilenburg.
Partijen zullen hierna A en D genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 mei 2007,
- het proces-verbaal van comparitie van 4 september 2007,
- de akte van A,
- de akte van D
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. A heeft van 30 november 1978 tot 28 december 1979 in eigendom gehad de ….
2.2. A heeft de … op 28 december 1979 in eigendom overgedragen aan E. De notariële akte van transport van 28 december 1979 vermeldt, voor zover van belang:
“De verkoper heeft verkocht en draagt in eigendom over aan de koper, die van de verkoper heeft gekocht en in eigendom aanvaardt:
-- het woonhuis met onder- en bijgelegen grond, staande en liggende aan de …, te … uitmakende gedeelten van de percelen kadastraal bekend gemeente …, ter grootte als na kadastrale uitmeting zal blijken en zoals – uitsluitend ter oriëntering van partijen – gearceerd ongeveer is aangegeven op een aan deze akte te hechten door partijen voor akkoord ondertekende situatie-tekening.
2.3. De aangehechte, door A en E voor akkoord getekende, situatietekening bevat voor zover van belang de volgende afbeelding:
2.4. Op de situatietekening staat ter toelichting op de gearceerde gedeelten:
“gedeelten van de kadastrale nummers …, zoals wordt overgedragen aan mevrouw E
2.5. Een strook grond rechtsonder, groot ongeveer 1 bij 9 meter, welke aan twee zijden wordt begrensd door de woning van E aan de … grenst aan de …, is niet gearceerd (hierna ook: de litigieuze strook grond).
2.6. Een landmeter heeft op 22 augustus 1980 een kadastrale uitmeting uitgevoerd en de erfgrenzen aangetekend in een veldwerk (hierna: het veldwerk). In het veldwerk is de erfgrens ter rechterzijde van de … in een rechte lijn doorgetrokken. De desbetreffende kadastrale grens is eveneens in een rechte lijn doorgetrokken op een Uittreksel Kadastrale Kaart van 29 maart 2006 (hierna: de kadastrale kaart). Op de weergave op het veldwerk en de kadastrale kaart maakte de litigieuze strook grond daardoor deel uit van de …, zijnde het perceel van E.
2.7. E heeft de … op 4 maart 2002 in eigendom overgedragen aan F, die de eigendom op 30 augustus 2006 heeft overgedragen aan D D heeft zich in november 2006 tegenover A op het standpunt gesteld dat de litigieuze strook grond behoort bij de ….
2.8. A heeft de … op 13 april 2007 in eigendom overgedragen aan G en H (G en H). De in dat verband opgemaakte leveringsakte vermeldt, voor zover van belang:
“Kadastrale grens – geschil
Verkoper en kopers verklaren:
tussen verkoper en de eigenaren van het kadastrale perceel gemeente …, plaatselijk bekend als …, bestaat een geschil over de ligging van de erfgrens tussen het verkochte en genoemd kadastrale perceel gemeente … [naar de rechtbank begrijpt: …]. Kopers zijn met de inhoud van dat geschil bekend.
In verband met voornoemd geschil hebben verkoper en kopers afgesproken dat op verkoper een inspanningsverplichting rust, die eruit bestaat dat verkoper voor zijn rekening en risico en met alle middelen die in redelijkheid van hem verlangd mogen worden, zal trachten de kadastrale registratie van voornoemde erfgrens in overeenstemming te brengen met de erfgrens zoals deze door verkoper en (…) E (…) is overeengekomen ten tijde van de verkoop van een gedeelte van de voormalige kadastrale percelen gemeente … door verkoper aan (…) E, voornoemd, zoals blijkt uit een aan een akte van levering, op achtentwintig december negentienhonderd zevenennegentig (…) verleden, gehechte situatietekening, van welke situatietekening een kopie aan deze akte is gehecht.
Vestiging kwalitatieve verplichting
Onverminderd zijn aanspraak op vervulling van de hiervoor omschreven inspanningsverplichting door verkoper, kunnen kopers jegens verkoper geen aanspraak maken op vergoeding van schade in welke vorm dan ook die mogelijkerwijs voor kopers uit het hiervoor omschreven grensgeschil voortvloeit. Verkoper en kopers verklaren te zijn overeengekomen dat deze verplichting om verkoper, anders dan ter vervulling van de op hem rustende inspanningsverplichting, niet aan te spreken tot vergoeding van schade in welke vorm ook die mogelijkerwijs voor kopers uit het voornoemde grensgeschil voortvloeit bij deze te vestigen als een beding met kwalitatieve werking als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek.
(…)”
3. De vordering in conventie
3.1. A vordert bij dagvaarding bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
a. te verklaren voor recht dat de litigieuze strook grond, zoals gekleurd aangegeven op de uitvergrote versie van de situatietekening die als productie 5 aan de dagvaarding is gehecht, aan A in eigendom toebehoort;
b. D te veroordelen om mee te werken aan aanpassing van de kadastrale tekening en het kadastrale veldwerk, in die zin dat daaruit blijkt dat de litigieuze strook grond tot het perceel …, behoort. Dit op straffe van een dwangsom van EUR 2.500 per dag of gedeelte van een dag dat D hiermee in gebreke blijft vanaf de dag nadat het vonnis aan hem is betekend;
c. te bepalen dat bij gebreke van medewerking van D binnen twee weken na het in deze te wijzen vonnis, het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van D, inhoudende dat hij medewerking verleent aan aanpassing van de kadastrale registratie bedoeld onder b;
subsidiair:
d. te verklaren voor recht dat A op grond van artikel 3:105 lid 1 BW door verjaring eigenaar van de litigieuze strook grond is geworden, nu hij de strook grond al meer dan twintig jaar als parkeerplaats c.q. oprit in bezit heeft;
e. D te veroordelen om mee te werken aan het opstellen van een notariële verklaring van verjaring waaruit blijkt dat de litigieuze strook grond in eigendom toebehoort aan A en mee te werken aan inschrijving daarvan in de openbare registers;
f. D te veroordelen om mee te werken aan aanpassing van de kadastrale registratie bedoeld onder b;
g. te bepalen dat bij gebreke van medewerking van D binnen twee weken na het vonnis, het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte notariële verklaring van verjaring en A het vonnis mag laten inschrijven in de openbare registers alsmede dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van D, inhoudende dat zij medewerking verlenen aan aanpassing van de kadastrale registratie bedoeld onder b;
primair en subsidiair:
h. D hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. A vordert, na eiswijziging bij akte houdende wijziging eis in conventie, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
a. te verklaren voor recht dat de litigieuze strook grond, zoals gekleurd aangegeven op de uitvergrote versie van de situatietekening die als productie 5 aan de dagvaarding is gehecht, aan G en H in eigendom toebehoort;
b. D te veroordelen om mee te werken aan aanpassing van de kadastrale tekening en het kadastrale veldwerk, in die zin dat daaruit blijkt dat de litigieuze strook grond tot het perceel …, behoort. Dit op straffe van een dwangsom van EUR 2.500, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, per dag of gedeelte van een dag dat D hiermee in gebreke blijft vanaf de dag nadat het vonnis aan hem is betekend;
c. te bepalen dat bij gebreke van medewerking van D binnen twee weken na betekening van het vonnis, het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van D, inhoudende dat hij medewerking verleent aan aanpassing van de kadastrale registratie bedoeld onder b;
subsidiair:
d. te verklaren voor recht dat A op grond van artikel 3:105 lid 1 BW door verjaring eigenaar van de litigieuze strook grond is geworden omdat hij deze strook grond meer dan twintig jaar als parkeerplaats c.q. oprit in bezit heeft gehad en om die reden in eigendom heeft kunnen overdragen aan G en H c.q. dat laatstgenoemden eigenaar zijn geworden omdat zij de voor A lopende verjaring hebben voortgezet en om die reden door verkrijgende verjaring eigenaar zijn geworden;
e. D te veroordelen om mee te werken aan het opstellen van een notariële verklaring van verjaring waaruit blijkt dat de litigieuze strook grond in eigendom toebehoort aan G en H en mee te werken aan inschrijving daarvan in de openbare registers;
f. D te veroordelen om mee te werken aan aanpassing van de kadastrale registratie bedoeld onder b;
g. te bepalen dat bij gebreke van medewerking van D binnen twee weken na betekening van het vonnis, het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte notariële verklaring van verjaring en G en H het vonnis mogen laten inschrijven in de openbare registers alsmede dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van D, inhoudende dat zij medewerking verlenen aan aanpassing van de kadastrale registratie bedoeld onder b;
primair en subsidiair:
h. D hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.3. De stellingen van A kunnen samengevat als volgt worden weergegeven.
3.4. A heeft er belang bij dat de kadastrale registratie (kaart en veldwerk) met de werkelijke eigendomsverhoudingen in overeenstemming wordt gebracht, vanwege de inspanningsverplichting die hij ten opzichte van de nieuwe eigenaren van de …, G en H, op zich heeft genomen.
3.5. Voor de primaire vordering is het volgende van belang. Zoals blijkt uit de situatietekening, die is gehecht aan de transportakte van 28 december 1979, is de litigieuze strook grond niet aan E geleverd, zodat E die grond niet aan haar rechtsopvolgers in eigendom kon overdragen. De grensafbakening in het veldwerk en op de kadastrale kaart berust op een omissie en kan daarin geen verandering brengen. Aan D komt geen beroep toe op artikel 3:26 Burgerlijk Wetboek (BW) omdat kadastrale kaarten en veldwerken geen onderdeel zijn van de openbare registers, bedoeld in dat artikel. Onjuist is voorts dat A de eigendom niet meer kan opeisen omdat D deze door verjaring heeft verkregen, want noch E noch haar rechtsopvolgers hebben de grond in bezit gehad. Dat door hen aan A toestemming zou zijn verleend voor het gebruik van de grond, is ook onjuist.
3.6. De subsidiaire vordering ligt voor toewijzing gereed omdat is voldaan aan de vereisten voor verkrijging door extinctieve verjaring, bedoeld in artikel 3:105 BW. A heeft de litigieuze strook grond meer dan twintig jaar in bezit gehad en gebruikt, wat onder meer blijkt uit de vijf in het geding gebrachte foto’s.
3.7. De gevorderde dwangsom, tot slot, is noodzakelijk en proportioneel.
4. Het verweer in conventie
4.1. D heeft geconcludeerd A in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem deze te ontzeggen en hem te veroordelen in de kosten van het geding. De stellingen van D kunnen samengevat als volgt worden weergegeven.
4.2. A heeft de … aan G en H in eigendom overgedragen, zodat aan hem in dit geding geen recht meer toekomt. Zijn eiswijziging is in strijd met de eisen van een goede procesorde en daarom ontoelaatbaar.
4.3. Voor de primaire vordering van A geldt het volgende. De situatietekening diende, zoals in de notariële akte van 28 december 1979 staat, uitsluitend “ter oriëntering”. E heeft, zoals eveneens in die akte staat, een stuk grond “ter grootte als na kadastrale uitmeting” zou blijken in eigendom aanvaard. E verkeerde in de veronderstelling dat zij een rechthoekig stuk perceel had verworven. Bij de kadastrale opmeting, die op 22 augustus 1980 heeft plaatsgevonden en waarbij zowel van de zijde van A als E iemand aanwezig is geweest, is de erfgrens dienovereenkomstig vastgesteld. Voor zover A al enig recht had is hij nu – na bijna 30 jaar – te laat om dit te herstellen. De kadastrale kaart moet bovendien worden aangemerkt als een register bedoeld in artikel 3:26 BW en een eventuele onjuistheid daarin kan niet aan D worden tegengeworpen. In ieder geval zijn E en haar rechtsopvolgers vanaf 28 december 1979 bezitter te goeder trouw geweest nu zij de litigieuze strook grond bij voortduring in gebruik hebben gehad. D heeft dan ook subsidiair de eigendom door bevrijdende althans verkrijgende verjaring verkregen.
4.4. De subsidiaire vordering van A is niet voor toewijzing vatbaar omdat A zich niet als bezitter heeft gedragen; de vijf overgelegde foto’s leiden niet tot een ander oordeel. Aan A is juist toestemming verleend voor het gebruik van grond, waaruit volgt dat hij de eigendomsrechten van E en haar rechtsopvolgers respecteerde.
4.5. De gevorderde dwangsom tot slot is overbodig omdat er vervangende rechterlijke toestemming wordt gevorderd en voorts is de dwangsom te hoog.
5. De vordering in voorwaardelijke reconventie
5.1. D heeft voorwaardelijk – voor het geval de primaire en subsidiaire vordering van A worden afgewezen, althans A in zijn vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard – een reconventionele vordering ingesteld.
5.2. D vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad
primair
a. te verklaren voor recht dat de litigieuze strook grond, zoals gekleurd aangegeven op de uitvergrote versie van de situatietekening die als productie 5 aan de dagvaarding is gehecht, aan D in eigendom toebehoort;
b. te bepalen dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte notariële verklaring van A c.q. zijn rechtsopvolgers inhoudende dat zij medewerking verlenen aan aanpassing van de kadastrale registratie zodat duidelijk blijkt, dat de strook grond bedoeld onder a aan D toebehoort en dat D het vonnis mag laten inschrijven in de openbare registers;
subsidiair
c. te verklaren voor recht dat D op grond van artikel 3:105 lid 1 BW door verjaring eigenaar van de litigieuze strook grond is geworden, nu de strook grond al meer dan twintig jaar bij zijn rechtsvoorganger E en/of haar rechtsopvolgers in gebruik is geweest;
d. A c.q. zijn rechtsopvolgers te veroordelen om mee te werken aan het opstellen van een notariële verklaring van verjaring waaruit blijkt dat de litigieuze strook grond in eigendom toebehoort aan D en mee te werken aan inschrijving daarvan in de openbare registers;
e. te bepalen dat bij gebreke van medewerking van A c.q. zijn rechtsopvolgers binnen twee weken [naar de rechtbank begrijpt:] na betekening van het vonnis, het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte notariële verklaring van verjaring en D het vonnis mag laten inschrijven in de openbare registers alsmede dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van A c.q. zijn rechtsopvolgers, inhoudende dat zij medewerking verlenen aan aanpassing van de kadastrale registratie zodat duidelijk blijkt, dat de litigieuze strook grond aan D toebehoort.
primair en subsidiair:
met veroordeling van A in de kosten van het geding.
5.3. D heeft ter onderbouwing van zijn reconventionele vordering verwezen naar zijn stellingen in conventie.
6. Het verweer in voorwaardelijke reconventie
6.1. Voor het verweer van A tegen de reconventionele vordering verwijst de rechtbank naar zijn stellingen in conventie.
7. De beoordeling
7.1. A was ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding formele partij omdat hij op zijn naam procedeerde en materiële partij omdat hij voor zijn eigendomsbelangen opkwam. In de loop van de procedure is de eigendom van … overgegaan op H en I. De procedure is nadien niet geschorst en evenmin hebben G en H gevorderd zich in de procedure te mogen voegen of te mogen tussenkomen. De procedure is in plaats daarvan op naam van A voortgezet en A heeft bij akte zijn eis op de voet van artikel 130 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering gewijzigd. Het laatste is gebeurd ter uitvoering van de inspanningsverplichting die A krachtens de leveringsakte van 13 april 2007 jegens G en H op zich heeft genomen (zie onder 2.8).
7.2. D heeft bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging en daartoe aangevoerd dat zij te laat is gedaan, namelijk één dag voor de comparitie, alsmede dat de eiswijziging erop neerkomt dat A procedeert voor de nieuwe eigenaren, waarmee de grenzen van de rechtsstrijd ontoelaatbaar zouden worden verlegd.
7.3. Het tijdstip waarop de eiswijziging heeft plaatsgevonden, heeft naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet geleid tot een onredelijke bemoeilijking van de verdediging of onredelijke vertraging van het geding, zodat zij niet al op die grond in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechtbank heeft daarbij in overweging genomen dat D bekend was met de eigendomsoverdracht van de … en hij met deze overdracht, zoals blijkt uit het petitum van zijn eis in voorwaardelijke reconventie, al rekening had gehouden.
7.4. Het tweede door D aangevoerde bezwaar tegen de eiswijziging treft evenmin doel. De eiswijziging heeft geen verandering gebracht in de hoedanigheid waarin A in dit geding optreedt. Hij blijft formele partij, maar ook materiële partij, want hij komt thans op voor zijn belangen die voortvloeien uit de contractuele inspanningsverplichting die hij in het kader van de overdracht tegenover G en H op zich heeft genomen. A blijft kortom voor zichzelf procederen. Nu A zijn vordering na de overdracht heeft gewijzigd en heeft aangepast aan de nieuwe situatie, dient de eiswijziging een redelijk doel en is zij niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Op de voet van de nieuwe eis kan in dit geding tussen deze partijen een beslissing worden gegeven (vergelijk Hoge Raad 6 januari 1967, NJ 1967, 382).
7.5. Bij de verdere inhoudelijke beoordeling van de ingestelde vorderingen staat de uitleg van de notariële akte van transport van 28 december 1979 centraal. Met het oog op de zekerheid die derden aan de openbare registers moeten kunnen ontlenen, is een objectieve uitleg van deze akte voorgeschreven, zo volgt uit Hoge Raad 8 december 2000, NJ 2001, 350. Bij de uitleg komt het om die reden aan op de - in de bedoelde notariële akte - tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in deze akte opgenomen, naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte uit te leggen omschrijving van de overgedragen onroerende zaak. Of A en E bij het sluiten van de koopovereenkomst hebben bedoeld dat de litigieuze strook grond bij de koop van de woning was inbegrepen, is voor de beoordeling van het aan de rechtbank voorgelegde geschil daardoor niet van belang. Het gaat alleen om het voorwerp van de levering, zodat voor bewijsvoering over de partijbedoeling bij het sluiten van de aan de levering voorafgaande koopovereenkomst geen plaats is.
7.6. Naar het oordeel van de rechtbank kan er - gelet op de inhoud van de notariële akte van 28 december 1979 en de aangehechte situatietekening, waarop de litigieuze strook grond niet is gearceerd - geen twijfel over bestaan dat de litigieuze strook grond niet aan E in eigendom is overgedragen. Een enkele onjuiste weergave in het veldwerk en op de kadastrale kaart kan daarin geen verandering brengen. Nu E de eigendom niet heeft verkregen, was zij ook niet bevoegd de litigieuze strook grond aan anderen in eigendom over te dragen. Het vorenstaande betekent dat de primaire vordering van A voor toewijzing vatbaar is, tenzij één van de daartegen aangevoerde weren van D slaagt.
7.7. D stelt zich op het standpunt dat A thans – na bijna 30 jaar – de omissie in het veldwerk en op de kadastrale kaart niet meer kan herstellen en dat de kadastrale kaart moet worden aangemerkt als een register bedoeld in artikel 3:26 BW en een eventuele onjuistheid daarin niet aan D kan worden tegengeworpen.
7.8. Een enkele onjuiste weergave in het veldwerk en op de kadastrale kaart kan, zoals hiervoor overwogen, geen verandering brengen in de juridische eigendomsverhoudingen. A hoefde de omissie in het veldwerk en de kadastrale kaart daarom niet te herstellen om te voorkomen dat hij rechten zou verwerken. Artikel 3:26 BW heeft betrekking op onjuistheden in de registers. Het geschil, zoals partijen dat aan de rechtbank hebben voorgelegd, draait niet om de vermelding van onjuiste kadastrale kenmerken of een verkeerde grootte van een perceel in een, in de registers ingeschreven, stuk. Het draait om de kadastrale registratie. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat artikel 3:26 BW geen betrekking heeft op onjuiste vermeldingen in de kadastrale registratie, waardoor D tevergeefs een beroep doet op de bescherming van dat artikel.
7.9. D stelt zich voorts op het standpunt dat E en haar rechtsopvolgers vanaf 28 december 1979 bezitter te goeder trouw van de litigieuze strook grond zijn geweest, doordat zij de grond bij voortduring in gebruik hebben gehad door hierop bloempotten, fietsen en dergelijke te plaatsten. D zou hierdoor subsidiair de eigendom door bevrijdende althans verkrijgende verjaring hebben verkregen.
7.10. Voor verkrijgende verjaring is vereist dat sprake is van bezit te goeder trouw. E was niet te goeder trouw, omdat zij de werkelijke eigendomssituatie kende althans behoorde te kennen. E heeft de … op 4 maart 2002 overgedragen aan een derde. Vanaf toen zijn nog geen tien jaren verstreken, zodat haar rechtsopvolgers aan in ieder geval één vereiste voor verkrijgende verjaring niet voldoen.
7.11. Aldus resteert de vraag of D de litigieuze strook grond heeft verkregen door extinctieve verjaring. Daarvoor is op grond van het bepaalde in artikel 3:105 BW vereist dat sprake was van bezit van (de rechtsvoorgangers van) D op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering van A strekkende tot beëindiging van dat bezit werd voltooid. Bij het ontbreken van bezit kan er geen sprake zijn van verkrijging door verjaring.
7.12. Het bezit dat wordt vereist moet openbaar en ondubbelzinnig zijn. Volgens het doel en de strekking van artikel 3:113 BW moet bovendien sprake zijn van een zodanige machtsuitoefening door (de rechtsvoorgangers van) D dat naar de in het verkeer geldende opvattingen A niet meer als bezitter kon gelden. Het enkele gebruik van de litigieuze grond in de door D bedoelde zin is daartoe onvoldoende omdat het plaatsen van bloempotten, fietsen en dergelijke handelingen zijn die bijvoorbeeld een huurder ook zou kunnen verrichten. Zij duiden er niet op dat de gebruiker voorwendt eigenaar te zijn van de litigieuze strook grond. Naar de vraag of – zoals D stelt maar A betwist – van dergelijk gebruik van de grond op het relevante tijdstip sprake was, hoeft om die reden geen nader onderzoek te worden verricht, omdat dat niet tot het oordeel kan leiden dat aan de vereisten van artikel 3:105 BW is voldaan.
7.13. Nu geen van de weren van D slaagt, moet de vordering van A worden toegewezen. De rechtbank ziet geen reden de gevorderde dwangsom te maximeren. De dwangsom is evenmin overbodig, gelet op het feit dat A mag kiezen of hij al dan niet gebruik maakt van de hierna toe te wijzen machtiging om zelf te bewerkstellingen dat de kadastrale registratie wordt gewijzigd, terwijl de dwangsom een middel is om te bereiken dat D zelf medewerking verleent.
7.14. De reconventionele vordering van D hoeft geen behandeling, nu de voorwaarde waaronder deze is ingesteld niet in vervulling is gegaan.
7.15. D zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van A worden begroot op: dagvaarding, EUR 84,31, vast recht EUR 251,00 en salaris procureur EUR 1.130 (2,5 punt x tarief EUR 452,00), zijnde in totaal EUR 1.465,31.
8. De beslissing
De rechtbank
in conventie
8.1. Verklaart voor recht dat de litigieuze strook grond, zoals gekleurd weergegeven op de uitvergrote versie van de situatietekening die als productie 5 aan de dagvaarding is gehecht - en waarvan een kleurenkopie aan dit vonnis is gehecht - aan G en H in eigendom toebehoort.
8.2. Veroordeelt D mee te werken aan aanpassing van de kadastrale tekening en het kadastrale veldwerk, in die zin dat daaruit blijkt dat de litigieuze strook grond tot het perceel …, behoort. Dit op straffe van een dwangsom van EUR 2.500 per dag of gedeelte van een dag dat D hiermee in gebreke blijft vanaf de dag nadat het vonnis aan hem is betekend.
8.3. Bepaalt dat bij gebreke van medewerking van D binnen twee weken na betekening van het vonnis, het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van D, inhoudende dat hij medewerking verleent aan aanpassing van de kadastrale registratie bedoeld onder 8.2.
8.4. veroordeelt D in de proceskosten, aan de zijde van A tot op heden begroot op EUR 1.465,31.
8.5. Verklaart dit vonnis ten aanzien van het onder 8.2. tot en met 8.4. bepaalde uitvoerbaar bij voorraad.
8.6. Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2008.?