Parketnummer: 13/528294-06
Datum uitspraak: 10 april 2008
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring “Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen Nieuwersluis” te Nieuwersluis.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 maart 2008.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting is gewijzigd. De gewijzigde telastelegging luidt als volgt:
zij op of omstreeks 24 augustus 2006 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een minderjarige, te weten [baby] (geboren [geboortedatum] 2005), heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen tezamen en in vereniging met anderen of een
ander, althans alleen,
- onder valse voorwendselen via chatgesprekken contact gezocht en/of een afspraak met de moeder van die [baby] ([de moeder]) gemaakt, teneinde de woning van die moeder en/of die [baby] binnen te gaan en/of
- (vervolgens) in die woning, die [baby] op enig moment uit de woning weggenomen en/of
- die [baby] meegenomen naar andere woning(en) en/of
- die [baby] achtergelaten bij de woning van bekenden van verdachte (waarbij verdachte [verdachte] heeft gedaan alsof die [baby] haar eigen kind was);
art. 279 lid 2 Wetboek van Strafrecht
zij op of omstreeks 24 augustus 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, opzettelijk (een baby genaamd) [baby] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) zij, verdachte, en/of (een of meer) van haar mededader(s)
- onder valse voorwendselen via chatgesprekken contact gezocht een afspraak met de moeder van die [baby] ([de moeder]) gemaakt, teneinde de woning van die moeder en/of die [baby] binnen te gaan en/of
- (vervolgens) in die woning, die [baby] op enig moment uit de woning weggenomen en/of
- die [baby] meegenomen naar andere woning(en) en/of
- die [baby] achtergelaten bij de woning van bekenden van verdachte (waarbij verdachte [verdachte] heeft gedaan alsof die [baby] haar eigen kind was);
art. 282 Wetboek van Strafrecht
3. Waardering van het bewijs
3.1. Bespreking bewijsverweer
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat uit de verklaring van aangeefster [de moeder] blijkt dat zij niet het wettig gezag over [baby] uitoefent, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent (artikel 279 Wetboek van Strafrecht).
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
[de moeder], de moeder van [baby], geboren op [geboortedatum] 2005, heeft verklaard (opgenomen in het proces-verbaal van aangifte terzake ontvoering d.d. 24 augustus 2006) dat zij ten tijde van de aangifte minderjarig was en niet het wettig gezag over haar zoontje had. Zij heeft verklaard dat door een vergissing geen voogd over hem is aangesteld, maar dat zij het kind verzorgt en opvoedt. De raadsvrouw bestrijdt dit niet en in het dossier is geen aanwijzing te vinden dat dit anders zou zijn. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van het hier weergegeven onderdeel van de verklaring van de aangeefster. Daaruit volgt dat inderdaad niet kan worden bewezen verklaard dat het kind aan het wettig gezag waaronder het is gesteld, is onttrokken. Wel kan worden bewezen verklaard dat het kind is onttrokken aan het desbevoegd over hem uitgeoefend opzicht, omdat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat een minderjarige moeder die een kind verzorgt en opvoedt, ook dan desbevoegd over dat kind het opzicht uitoefent, indien, zoals hier, bij vergissing geen voogd is aangesteld en dus de moeder zich niet erop kan beroepen dat degene die het wettelijk gezag heeft, haar met de verzorging en opvoeding heeft belast.
Een andere uitleg zou in strijd zijn met de strekking van de strafbepaling en tekort doen aan het belang van het kind dat de wetsbepaling beoogt te beschermen. De wetgever kan immers niet bedoeld hebben dat de bescherming van de strafbepaling in dit geval zou ontbreken tot het tijdstip waarop ofwel alsnog een voogd wordt aangesteld die het kind aan de moeder toevertrouwt, ofwel de moeder zelf het wettig gezag verkrijgt (namelijk van rechtswege op de dag, waarop zij meerderjarig wordt, of eerder, na verkrijging van een meerderjarigheidsverklaring).
De rechtbank verwerpt het verweer derhalve.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 24 augustus 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een minderjarige, te weten [baby] (geboren [geboortedatum] 2005), heeft onttrokken aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen tezamen en in vereniging met een ander,
- onder valse voorwendselen via chatgesprekken contact gezocht en een afspraak met de moeder van die [baby] ([de moeder]) gemaakt teneinde de woning van die moeder en die [baby] binnen te gaan en
- vervolgens in die woning die [baby] op enig moment uit de woning weggenomen en
- die [baby] meegenomen naar andere woningen en
- die [baby] achtergelaten bij de woning van bekenden van verdachte (waarbij verdachte heeft gedaan alsof die [baby] haar eigen kind was);
op 24 augustus 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een baby genaamd [baby] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben zij, verdachte, en/of haar mededader
- onder valse voorwendselen via chatgesprekken contact gezocht en een afspraak met de moeder van die [baby] ([de moeder]) gemaakt teneinde de woning van die moeder en die [baby] binnen te gaan en
- vervolgens in die woning die [baby] op enig moment uit de woning weggenomen en
- die [baby] meegenomen naar andere woningen en
- die [baby] achtergelaten bij de woning van bekenden van verdachte (waarbij verdachte heeft gedaan alsof die [baby] haar eigen kind was).
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 (achtenveertig) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 (drie) jaren.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, [baby], gevorderd dat een schadevergoeding van een bedrag groot € 3.500,00 (drie duizend en vijfhonderd euro) toewijsbaar is, waarbij tevens de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte dient te worden opgelegd.
Voorts heeft de officier van justitie dit gevorderd met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [de moeder] van € 70,00 (zeventig euro) voor het verlies van haar telefoon.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft, om haar vriend aan zich te binden en uit jaloezie over diens vaderschap van een kind bij een andere vriendin, eerst net gedaan of zij zwanger van hem was en later gepretendeerd dat zij de moeder van zijn tweeling was. Zij heeft dat ook aan vriendinnen en haar moeder verteld. Om haar bedrog vol te houden heeft zij haar vriend, die aanvankelijk enkele maanden gedetineerd was, foto’s van kinderen getoond en het plan opgevat hem na zijn vrijlating kinderen te laten zien die in uiterlijk zozeer op hem zouden lijken dat hij zou geloven dat de getoonde kinderen de zijne waren. Zij heeft, naar eigen zeggen uit angst voor fysieke represailles, haar vriend op geen enkel moment de waarheid durven vertellen. Nadat verdachte op een internetsite voor tienermoeders een door zijn moeder getoond kind had gezien dat voldeed aan de door haar gewenste uiterlijke kenmerken, heeft zij het reeds onder valse voorwendselen aangegane contact met die moeder verdiept en heeft zij met haar de afspraak gemaakt elkaar te ontmoeten. Daarbij heeft zij gedaan alsof niet zij, maar een ander die een kinderoppas zocht, de moeder en het uitgekozen kind zou komen bezoeken. Zij is vervolgens vermomd naar die moeder gegaan, heeft zich daar voor een ander uitgegeven en heeft uiteindelijk het door haar uitverkoren kind op slinkse wijze meegenomen. Tijdens het verblijf in de woning van de moeder van het ontvoerde kind heeft verdachte op slinkse wijze gegevens gewist die de moeder over de eerdere contacten tussen hen in haar computer had opgeslagen.
Verdachte heeft de ontvoering uitgevoerd samen met een ander, die zij maar ten dele van haar plannen op de hoogte had gesteld. Zij heeft die ander gebruikt om haar in de woning van de moeder van het ontvoerde kind als echtgenoot of vriend behulpzaam te zijn en daarna om haar en het ontvoerde kind naar haar vriend te vervoeren, aan wie zij het kind heeft getoond. Zij is die nacht met het kind bij haar vriend gebleven, die ervan overtuigd was dat het zijn kind was. De volgende dag heeft zij voor het kind luiers en eten gekocht of gestolen. Zij heeft zich opnieuw door haar mededader met het kind naar de flat van een vriendin laten brengen. Later die dag is zij met het kind naar anderen gegaan. Zij heeft zich daarbij tegenover die anderen als de moeder van het kind voorgedaan.
Eerst in de middag van die dag heeft de politie het kind teruggevonden, maar niet dankzij verdachte, die naar haar zeggen van plan was geweest het kind bij de politie af te geven.
Verdachte heeft de moeder van het kind, die kort na het vertrek van verdachte uit haar woning had ontdekt dat haar zoontje uit zijn bedje was verdwenen, in vertwijfeling gebracht. Verdachte heeft er geen moment bij stil gestaan welke gevolgen haar handelen voor moeder en kind zouden hebben. Zij heeft in het bijzonder geen moment stil gestaan bij de gevoelens van angst, ontzetting en wanhoop die de moeder van het kind heeft gevoeld als gevolg van haar daden.
De moeder van het kind heeft daarover in haar aan de rechtbank overhandigde verklaring geschreven:
“Ik werd helemaal in beslag genomen door de gedachte dat mijn zoontje niet meer in leven was. Ik was ervan overtuigd dat hij ergens langs de kant van de snelweg zou liggen. Dat ze hem uit de auto hadden gegooid omdat zijn gehuil teveel was geworden, ze hadden immers zijn knuffeltje niet meegenomen. Ik zat maar te wachten op dat ene telefoontje: dat ze mijn kleine mannetje dood hadden aangetroffen…”
De effecten die deze ontvoering op de ontwikkeling van het ontvoerde kind hebben gehad of nog zullen hebben, zijn in verband met diens jonge leeftijd op dit moment moeilijk te meten, maar het is bepaald niet uit te sluiten dat het kind van de ontvoering en de daarmee verband houdende gevolgen voor zijn moeder ernstige psychische schade zal ondervinden.
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte de ontvoering heeft beraamd puur uit eigen belang, dat zij daarbij en bij de uitvoering geen moment heeft gedacht aan de gevolgen daarvan voor de moeder van het ontvoerde kind en voor het ontvoerde kind zelf, dat zij daarbij en bij de uitvoering weloverwogen eerst met de moeder van het kind een vertrouwensrelatie is aangegaan die zij heeft beschaamd, en dat zij bij de uitvoering anderen als instrument heeft gebruikt.
De rechtsorde is hierdoor ernstig geschokt. In de maatschappij bestaande gevoelens van onveiligheid zijn hierdoor versterkt.
Strafverminderende omstandigheden
De rechtbank is van oordeel dat de volgende strafverminderende omstandigheden zich voordoen.
In de eerste plaats kunnen de feiten niet volledig aan verdachte worden toegerekend.
Over de persoonlijkheid en de geestvermogens van verdachte zijn twee deskundigenrapporten opgemaakt.
A. Uit het door F.B. van der Wurff (psychiater) en B. van Giessen (psycholoog) over verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport d.d. 23 maart 2007 komt onder meer het volgende naar voren, zakelijk weergegeven:
Bij betrokkene is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, borderline, narcistische, theatrale en ontwijkende trekken. Voorts is sprake van kenmerken van psychopathie. De onderliggende persoonlijkheidsstructuur ligt op borderline organisatieniveau.
Hiervan was ook sprake ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, indien bewezen. (…)
In het plannen en uitvoeren van het ten laste gelegde werd betrokkene niet gehinderd door strenge gewetensfuncties. Uiteindelijk laat zij zich weinig gelegen liggen aan sociale, wettelijke en maatschappelijke normen, als deze niet passen in haar verlangen tot bevrediging van haar behoeften, ook als dit ten koste gaat van anderen. Betrokkene heeft betrekkelijk weinig vermogen zich in te leven in andere mensen, waarbij het manipuleren van de ander (…) voor haar een haast natuurlijke levenshouding is. Zij heeft weinig remmingen om haar doel te bereiken en is daarin impulsief. Gelet op voorgaande kan worden geconcludeerd dat betrokkene weliswaar inzicht had in het wederrechtelijke van haar handelen, maar dat zij door haar persoonlijkheidsstoornis slechts in verminderde mate haar wil conform dat inzicht heeft kunnen bepalen. Uw College wordt dan ook in overweging gegeven betrokkene te beschouwen als verminderd toerekeningsvatbaar.
B. Uit het door P.K.J. Ronhaar (psychiater) en P.E. Geurkink (psycholoog) - beiden vaste gerechtelijk deskundigen bij het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrisch Observatiekliniek te Utrecht - in samenwerking met de overige leden van het onderzoekend team over verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport d.d. 8 februari 2008 komt onder meer het volgende naar voren, zakelijk weergegeven:
Bij de directe aanloop tot, en tijdens het tenlastegelegde is vooral herkenbaar het berekenende, het grensoverschrijdende, het gebrek aan empathie en het gebrek aan langetermijnplanning. Dit lijken vooral antisociale of zelfs psychopathische kenmerken. De persoon van [baby] is op geen enkele wijze relevant voor betrokkene. (…)
In antwoord op de in hoofde gestelde vraag concluderen de ondergetekenden dat onderzochte ten tijde van het plegen van het haar ten laste gelegde feit lijdende was aan een zodanig gebrekkige ontwikkeling harer geestvermogens, dat dit feit –indien bewezen- haar slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
In hun rapporten concluderen de deskundigen allen dat de kans op herhaling van overeenkomstige delicten als het tenlastegelegde niet groot is. De deskundigen zien dan ook geen reden een advies te geven over een eventuele behandeling van verdachte binnen een juridisch kader.
De rechtbank neemt het advies van de onder B genoemde deskundigen over en maakt dit tot het hare.
In de tweede plaats moet rekening worden gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte, de omstandigheid dat zij niet eerder met justitie of politie in aanraking is gekomen, en de omstandigheid dat zij inmiddels blijk heeft gegeven van inzicht in hetgeen zij de moeder van het ontvoerde kind heeft aangedaan. Zij heeft daarover haar spijt betuigd.
In de derde plaats heeft de rechtbank een fout gemaakt die slechts door strafvermindering kan worden hersteld. Met de raadsvrouw oordeelt de rechtbank dat zij niet zonder advies van een deskundige, zoals voorgeschreven in het tweede lid van artikel 317 Wetboek van Strafvordering, had mogen besluiten verdachte ter observatie te doen opnemen in het Pieter Baan Centrum.
De raadsvrouw heeft ook nog aangevoerd dat niet is voldaan aan het in die wetsbepaling neergelegde voorschrift dat de beslissing met redenen is omkleed. De rechtbank heeft bij haar beslissing echter een – zij het summiere – reden gegeven die voldoet aan de daaraan te stellen eis dat de redengeving de gedachtengang van de rechter controleerbaar weergeeft en de beslissing kan dragen. Hieraan kan niet afdoen dat de raadsvrouw de redengeving voor de genoemde beslissing ontoereikend acht.
De rechtbank ziet hierin reden de op te leggen straf met één (1) maand te verminderen.
In de vierde plaats – en ook hier is de rechtbank het met de raadsvrouw eens – is sprake van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
In zijn arrest van 3 oktober 2000 (NJ 2000/721) formuleert de Hoge Raad hierover algemene uitgangspunten en regels. Wat de berechting van een zaak in eerste aanleg betreft, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn. Ingeval de verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert, behoort de zaak in eerste aanleg echter binnen 16 maanden te zijn afgedaan, tenzij van bijzondere omstandigheden sprake is.
De termijn is aangevangen op 25 augustus 2006, toen verdachte in verzekering werd gesteld, en het vonnis in eerste aanleg wordt ruim 19 maanden later uitgesproken. Slechts een gering deel van de vertraging is toe te rekenen aan verdachte in verband met haar ontsnapping uit voorlopige hechtenis, maar daarin ziet de rechtbank niet een bijzondere omstandigheid als door de Hoge Raad bedoeld, evenmin als in het feit dat verdachte na de rapportage van de hiervoor onder A genoemde deskundigen nog in het Pieter Baan Centrum is onderzocht.
De rechtbank concludeert derhalve dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn met 3 maanden en ziet hierin reden de op te leggen straf met één (1) maand te verminderen.
Op de ernstige feiten, zoals deze bewezen zijn verklaard, kan niet anders worden gereageerd dan met een gevangenisstraf van een aanzienlijke duur.
De rechtbank wijkt bij de vaststelling van de duur daarvan af van de vordering van de officier van justitie op de hiervoor vermelde, als strafverminderende omstandigheden aangemerkte gronden.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest, aanleiding bestaat een deel van na te melden onvoorwaardelijke gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het voorwaardelijke deel strekt er voorts toe verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting volgt dat de door [de moeder] ingestelde vordering ten belope van € 70,00 kan worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij [de moeder] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [de moeder] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De door haar namens haar zoon ingestelde vordering is echter niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor de behandeling in dit strafgeding, zodat haar zoon in die vordering niet kan worden ontvangen. De vordering dient bij de burgerlijke rechter te worden aangebracht.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 279 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 (veertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [de moeder], wonende op het [adres] toe tot een bedrag van € 70,00 (zeventig euro).
Veroordeelt verdachte aan [de moeder] het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door [de moeder] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van [de moeder] te betalen de som van € 70,00 (zeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 (een) dag, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat [benadeelde [baby] in de namens hem door zijn moeder ingestelde vordering niet ontvangen kan worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter,
mrs. D.J. Cohen Tervaert en J. Holleman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Ramautar, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 april 2008.