ECLI:NL:RBAMS:2008:BC9286

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-1755 GEMWT
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling verzoek tot aanpassing bewegwijzering ziekenhuizen en de motivering van de afwijzing door de minister

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 april 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Raad van Bestuur van Tergooiziekenhuizen en de Minister van Verkeer en Waterstaat. Eiseres, Tergooiziekenhuizen, heeft verzocht om aanpassing van de bewegwijzering naar haar locaties in Blaricum en Hilversum. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister het verzoek heeft afgewezen op basis van een richtlijn die bepaalde criteria hanteert voor bewegwijzering van ziekenhuizen. Eiseres stelde dat zij voldeed aan deze richtlijn, omdat beide locaties beschikken over een afdeling voor 24-uurs spoedeisende hulp. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres gevolgd en vastgesteld dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het verzoek is afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister niet had aangetoond dat de afwijzing in overeenstemming was met de richtlijn en dat de belangen van patiënten en de volksgezondheid niet onredelijk waren afgewogen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres en is het door eiseres gestorte griffierecht vergoed.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
meervoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 07/1755 GEMWT
tussen:
de Raad van Bestuur van Tergooiziekenhuizen,
gevestigd te Hilversum,
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. K.M.W.A. Nijburg,
en:
de Minister van Verkeer en Waterstaat, de Hoofdingenieur-Directeur,
het Hoofd van de Directie weg en verkeer,
gevestigd te Haarlem,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. A.J.H. Athmer.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 13 maart 2007.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 24 januari 2008.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Tergooiziekenhuizen is ontstaan uit de fusie tussen Ziekenhuis Gooi-Noord te Blaricum en Ziekenhuis Hilversum te Hilversum. Eiseres heeft verweerder verzocht de bestaande bewegwijzering naar het vroegere ziekenhuis Gooi-Noord aan te passen in Tergooi-Blaricum en de bewegwijzering rondom het vroegere ziekenhuis Hilversum aan te passen in Tergooi-Hilversum. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek ongegrond verklaard.
2.2.1 Verweerder heeft zich na het nemen van het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres geen verzoek heeft ingediend tot aanpassing van de bewegwijzering naar Tergooi-Hilversum langs de rijksweg A27. Het verzoek van eiseres ziet slechts op de locale bewegwijzering. De bevoegdheid tot het aanpassen van de bewegwijzering op locale wegen ligt niet bij verweerder. In het besluit tot afwijzing van het verzoek heeft verweerder slechts volledigheidshalve verwezen naar een eerder besluit waarbij verweerder een eerder verzoek tot verwijzing van het ziekenhuis Hilversum langs de A27 heeft afgewezen.
2.2.2 De rechtbank verwerpt dit standpunt. Verweerder heeft aanvankelijk het verzoek opgevat als mede een verzoek tot aanpassing van de bewegwijzering langs de A27. Dit blijkt uit de formulering van de afwijzing van het verzoek. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende aanleiding om het verzoek van eiseres zo op te vatten. Ook in het bestreden besluit gaat verweerder er vanuit dat het verzoek van eiseres tevens ziet op de A27. De afwijzing van het verzoek tot aanpassing van de bewegwijzering op de A27 valt dan ook binnen de omvang van het voorliggende geding.
2.2.3 Het verzoek van eiseres is geen herhaald verzoek als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het eerdere verzoek had betrekking op een andere naamsaanduiding (‘ziekenhuis Hilversum’) dan het in dit geding voorliggende verzoek (‘Tergooi-Hilversum’). Artikel 4:6 van de Awb staat dan ook niet in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van deze afwijzing.
2.3.1 Verweerder heeft bij het nemen van beslissingen over bewegwijzering een ruime beleidsvrijheid. Verweerder heeft beleid vastgesteld over de wijze waarop hij van deze vrijheid gebruik maakt. Dit beleid is neergelegd in de ‘Richtlijn bewegwijzering’.
2.3.2 Anders dan eiseres acht de rechtbank deze richtlijn niet onverbindend. Het is de rechtbank niet gebleken dat de richtlijn in strijd is met de Wegenverkeerswet en de daarop gebaseerde regelgeving. Ook is niet gebleken dat de richtlijn in strijd is met andere hogere regelgeving. Verder komt de richtlijn niet in strijd met geschreven of ongeschreven algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
2.3.3 Eiseres heeft aangevoerd dat het beleid van verweerder onredelijk is omdat het belang van patiënten en het belang van de volksgezondheid daarin niet is meegewogen. Het is niet aan de rechtbank een eigen oordeel te geven over het beleid dat verweerder dient te hanteren bij het nemen van besluiten over bewegwijzering. Wel zal de rechtbank een antwoord geven op de vraag of dit beleid niet onredelijk is. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk. Het belang van eiseres, haar patiënten en de volksgezondheid bij een goede bewegwijzering is immers in beginsel niet strijdig met de belangen die verweerder zegt te behartigen. Verweerder wil het verkeer veilig, vlot en trefzeker geleiden naar locaties. Eiseres wil dat haar patiënten/cliënten veilig, vlot en trefzeker de locaties van het ziekenhuis vinden. Verweerder hanteert daarbij het uitgangspunt dat verwijzing in zijn algemeenheid niet nodig is indien de naam van de te verwijzen locatie voldoende wordt geassocieerd met de naam van de plaats waar de locatie zich bevindt. De rechtbank acht dit uitgangspunt voor de hand liggend en niet onredelijk. Weliswaar hanteert verweerder in de formulering van zijn beleid een ‘verkeerstechnisch’ jargon, maar dat wil nog niet zeggen dat verweerder daarbij de belangen van patiënten/cliënten bij een goede verwijzing naar ziekenhuizen uit het oog heeft verloren. Verder is de richtlijn niet altijd even helder geformuleerd, maar ook daaruit volgt nog niet dat verweerder deze belangen niet heeft meegewogen.
2.4.1 Eiseres heeft aangevoerd dat het verzoek voldoet aan het beleid van verweerder om voor bewegwijzering in aanmerking te komen.
2.4.2 De rechtbank is van oordeel dat het verzoek niet voldoet aan de in het beleid neergelegde criteria van een minimum aantal bedden van 750 en een minimum aantal bezoekers van één miljoen per jaar. Verweerder stelt terecht dat per afzonderlijke locatie moet worden bekeken of aan de criteria wordt voldaan en dat het aantal bedden en bezoekers van beide locaties niet bij elkaar mogen worden opgeteld. Het gaat immers om de bewegwijzering naar de fysieke locaties van het ziekenhuis en niet om de verwijzing naar de Tergooiziekenhuizen als organisatorische éénheid. De rechtbank stelt vast dat de locaties ieder afzonderlijk niet voldoen aan beide criteria. Dit is ook niet in geschil.
2.4.3 De rechtbank onderschrijft niet het standpunt van eiseres dat het verzoek moet worden gehonoreerd omdat de locatie Blaricum op minder dan één kilometer van de rijksweg ligt. De rechtbank stelt vast dat er in tabel 2 drie criteria worden genoemd (minimum aantal bedden, minimum aantal bezoekers per jaar en maximum rijafstand tot het object van één kilometer (verder: de omvangcriteria)) en in het bijbehorende stroomschema slechts twee (minimum aantal bedden en minimum aantal bezoekers). In de toelichting staat dat ziekenhuizen worden opgenomen als zij aan één van de twee criteria uit de tabel voldoen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de richtlijn op dit punt als volgt moet worden gelezen: ziekenhuizen worden opgenomen als zij minder dan één kilometer zijn gelegen van de rijksweg en meer dan 750 bedden hebben of als zij minder dan één kilometer zijn gelegen van de rijksweg en meer dan één miljoen bezoekers per jaar trekken. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de richtlijn op dit punt gebrekkig en niet consistent is verwoord volgt de rechtbank verweerder in zijn uitleg. Daarbij is van belang dat de uitleg van verweerder strookt met de tabel en het stroomschema voorzover die zien op zogenoemde dagrecreatieve objecten. Gelet op deze uitleg en hetgeen onder 2.4.2 is vastgesteld voldoet het verzoek niet aan de richtlijn.
2.4.4 Eiseres heeft aangevoerd dat er sprake is van onvoldoende associatie tussen de namen van de locaties en de namen van de plaatsen waar de locaties zich bevinden. Van onvoldoende associatie is echter geen sprake. Eiseres hanteert zelf de namen Blaricum en Hilversum bij de aanduiding van de locaties.
2.4.5 Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek voldoet aan de richtlijn nu beide locaties beschikken over een afdeling voor 24 uur spoedeisende hulp met permanente bezetting. Hierin volgt de rechtbank eiseres. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de richtlijn heeft bepaald dat ziekenhuizen die over een dergelijke afdeling beschikken verwezen kunnen worden (het spoedeisende-hulp-criterium). De rechtbank stelt verder vast dat verweerder niet heeft weersproken dat beide locaties over een dergelijke afdeling beschikken. De rechtbank is van oordeel dat uit het beleid niet volgt dat geen verwijzing vanwege een afdeling spoedeisende hulp plaatsvindt indien de naam van het ziekenhuis voldoende wordt geassocieerd met de naam van de plaats waar de locatie zich bevindt (het associatiecriterium). Dit standpunt van verweerder volgt niet uit de tekst van de door verweerder overgelegde passages van de richtlijn. Daarbij komt dat indien wordt voldaan aan de onder 2.4.3 genoemde omvangcriteria, verwijzing niet afstuit op het associatiecriterium, gelet op het stroomschema. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden waarom de verhouding tussen de omvangcriteria en het associatiecriterium anders zou moeten zijn dan de verhouding tussen het spoedeisende-hulp-criterium en het associatiecriterium. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat pas naar het spoedeisende-hulp-criterium wordt gekeken als er sprake is van onvoldoende associatie met de naam van de plaats waar de locatie is gelegen. De rechtbank stelt vast dat dit standpunt noch uit de overlegde passages van de richtlijn noch uit het bestreden besluit blijkt.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd waarom hij het verzoek heeft afgewezen. Het beroep is dan ook gegrond nu het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.5 Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is niet gebleken. De door eiseres aangevoerde gevallen zijn op relevante aspecten onvoldoende vergelijkbaar met het voorliggende geval.
2.6 Ook is er geen sprake van strijd met het vertrouwens- of rechtszekerheidsbeginsel. Aan het feit dat er jarenlang een verwijzing op de A1 is geweest kan eiseres geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat de verwijzing op de A1 zoals eiseres deze voorstaat zal worden gerealiseerd. Ook vloeit uit dit feit alleen nog niet voort dat de rechtszekerheid in het geding is als verweerder niet tot aanpassing van deze verwijzing overgaat.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt de Minister van verkeer en Waterstaat in de kosten van het geding, aan de zijde van eiseres begroot op € 644,00, door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Verkeer en Waterstaat) te betalen aan eiseres;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Verkeer en Waterstaat) aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ad € 285,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 8 april 2008 door mr. H.P. Kijlstra, voorzitter en mrs. L.C. Bachrach en M. Vaandrager, rechters, in tegenwoordigheid van H.A.J. van der Lee, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum
De griffier is verhinderd te tekenen De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B