Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
Voorlopige voorzieningen
in het geding met reg.nr. AWB 08/659 GEMWT
[verzoeker], wonende te [woonplaats]
verzoeker,
vertegenwoordigd door mr. R. Verduijn,
de burgemeester van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M .Boermans en [vertegenwoordiger verweerder].
Ter griffie van de rechtbank is op 20 februari 2008 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Dit verzoek hangt samen met het bezwaarschrift van verzoeker van 20 februari 2008 gericht tegen het besluit van verweerder van 31 januari 2008.
Verweerder heeft de voorzieningenrechter medegedeeld de hier aan de orde zijnde bestuursdwang niet tenuitvoer te leggen zolang de voorzieningenrechter geen uitspraak heeft gedaan.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 4 maart 2008.
Verweerder heeft aan verzoeker sinds 2000 de exploitatie van raambordelen aan de [adres] (panden I en II) en aan de Oudezijdse [adres] (pand III) vergund.
In oktober 2006 heeft verzoeker verlenging van de (verlopen) exploitatievergunningen gevraagd.
Hangende de aanvraag is het verzoeker toegestaan om de exploitatie voort te zetten.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de vergunningen geweigerd en tegelijkertijd een beslissing tot toepassing van bestuursdwang genomen, met een begunstigingstermijn van drie weken.
Verweerder heeft de weigering van de vergunningen blijkens de gedingstukken en de ter zitting gegeven toelichting gebaseerd op drie gronden.
1. Verzoeker is niet de werkelijke exploitant, maar heeft veeleer de rol van beheerder. In contacten met de gemeente inzake de vergunningen is al een aantal malen een ander, te weten de heer [persoon1] opgetreden.
2. De panden I en II veroorzaken ernstige overlast. Meerdere buurtbewoners klagen. De overlast betreft geschreeuw tussen prostituees en klanten, teveel prostituees achter de ramen, het aanstootgevende gedrag van de prostituees en het langdurig afgaan van het zogenaamde hoerenalarm.
3. Verzoeker houdt onvoldoende toezicht op de panden.
Verzoeker is het niet eens met deze gronden.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Voor zover de toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.
Vast staat dat verweerder bevoegd was om over te gaan tot bestuursdwang, nu de raambordelen in de betrokken panden worden geëxploiteerd zonder de vereiste vergunning.
Bij de beoordeling of het optreden met bestuursdwang naar voorlopig oordeel verder ook rechtmatig moet worden geacht is van belang of concreet zicht bestaat op legalisering dan wel het optreden om een andere reden in strijd moet worden geacht met beginselen van behoorlijk bestuur.
In dit verband overweegt de rechter dat in dit geval met de afwijzing van de betrokken aanvraag in feite sprake is van het niet verlengen van gedurende een reeks van jaren verleende exploitatievergunningen. Dit gegeven schept geen aanspraken of recht voor verzoeker. Anderzijds mag van verweerder wel de nodige zorgvuldigheid worden verwacht bij de beoordeling of de exploitatie in strijd met de voorschriften heeft plaatsgevonden. Daartoe behoort in ieder geval dat verweerder verifieerbare informatie verzamelt over die met de voorschriften strijdige exploitatie, voordat hij die voor onbepaalde tijd beëindigt. Hierbij merkt de rechter op, dat verweerder ter zitting heeft erkend geen aanwijzingen voor overlast van pand III te hebben.
Verweerder heeft zijn stelling dat de panden I en II ernstige overlast veroorzaken onderbouwd door te verwijzen naar de mutaties in het politiesysteem met betrekking tot deze panden, de klachten die de politie ontving over geluidsoverlast en de klachten die aan verzoeker zelf waren gericht. Verzoeker is in een tweetal gesprekken met stadsdeel Amsterdam-Centrum, gehouden op 21 mei en 19 november 2007, volgens verweerder gewezen op zijn verantwoordelijkheden. Ook heeft het hoofd van het Coördinatieteam Wallen van het stadsdeel, [hoofd coördinatieteam Wallen]] verzoeker in een informeel gesprek nog gewaarschuwd tijdens het zogenaamde SOR-overleg in de zomer van 2007.
Verzoeker heeft gesteld dat op 21 mei 2007 in het geheel niet is gesproken over de overlast, en dat hem pas in het gesprek van 19 november 2007 duidelijk werd dat sprake was van overlast. De omvang van de overlast werd verzoeker echter nog niet duidelijk. Verzoeker betwist de inhoud van het gesprek met [hoofd coördinatieteam Wallen].
De rechter constateert dat er geen verslagen zijn gemaakt van de door verweerder opgevoerde contacten met verzoeker ter verbetering of beëindiging van de ongewenste situatie. De mondelinge weergave ter zitting van een van die gesprekken door een gemachtigde van verweerder op basis van haar herinnering daaraan, biedt geen voldoende duidelijkheid en zekerheid. Onvoldoende concreet is wat er op 19 november 2007 precies is afgesproken, aan welke voorwaarden verzoeker moest voldoen, welke concrete inspanningen van verzoeker werden verwacht om de overlast binnen de perken te houden en welke gevolgen zouden worden verbonden aan de gestelde eisen. Verder acht de rechter van belang dat deze overlast kennelijk al vanaf begin 2007 werd bijgehouden zonder dat dit voor 19 november 2007 schriftelijk aantoonbaar tot concrete waarschuwingen aan het adres van verzoeker heeft geleid. Weliswaar is de overlast in het dossier gedocumenteerd in brieven van omwonenden en in politiemutaties, maar bij de gedingstukken bevinden zich geen processen-verbaal van zelfstandige waarnemingen door de politie. Hierbij merkt de rechter op, dat de genoemde overtredingen voor bijvoorbeeld surveillerende politiefunctionarissen op betrekkelijk eenvoudige wijze te observeren zouden moeten zijn geweest. Van de politiemutaties moet tevens worden gezegd dat deze voor een groot deel worden gevormd door soms wekelijkse, soms maandelijkse meldingen van ruzies van prostituees met klanten, waarvan niet steeds duidelijk is in welke vorm en in welke omvang deze overlast voor derden tot gevolg hebben gehad. Voorts is daarin sprake van het met enige regelmaat afgaan van het hoerenalarm, aan welke situatie verzoeker met het uitschakelen van dit alarm – zoals hij ook in februari jl. inmiddels heeft gedaan – kennelijk eenvoudig een einde kon maken.
Voorts overweegt de rechter dat verweerder in voorkomende andere gevallen van overlast wel een stappenplan heeft toegepast met een schema van constateringen, waarschuwingsmomenten en oplopende maatregelen en/of sancties. Met de nu aanwezige informatie kan de rechter verweerder niet volgen in de redenering dat in dit geval in wezen die stappen al zijn doorlopen, zodat beëindiging van de exploitatie voor onbepaalde tijd, neerkomend op sluiting, de enige passende maatregel zou moeten zijn.
De rechter constateert ten slotte dat uit het bestreden besluit niet eenduidig blijkt op welke gronden de weigering van de exploitatievergunningen voor de onderscheidenlijke panden is gebaseerd. Indien verweerder de weigering van de vergunning voor een of meer panden in bezwaar handhaaft, dan zal de motivering in het besluit op bezwaar op dit punt inzichtelijker dienen te worden gemaakt.
Het voorgaande leidt de rechter ertoe om in dit stadium van de procedure te oordelen dat van verweerder mag worden gevergd ten behoeve van de beslissing op bezwaar een nadere onderbouwing van het optreden in dit geval te leveren, mede in relatie tot zijn beleid bij het controleren, constateren en sanctioneren van overtredingen, waaronder de rol van een – uit andere gevallen bekend – stappenplan.
Het door verweerder gestelde houden van onvoldoende toezicht door verzoeker hangt zozeer met het voorgaande samen dat dit niet een voldoende onderbouwing vormt voor het bestreden besluit. De door verweerder gestelde schijnexploitatie is naar voorlopig oordeel voorts meer gebaseerd op een vermoeden van verweerder dan op harde informatie en is van onvoldoende gewicht om een bestuursdwangaanschrijving in dit stadium zelfstandig te dragen.
Wel merkt de rechter ter voorlichting aan partijen op dat, gelet op de gedingstukken inzake de overlastmeldingen, optreden van verweerder ter bestrijding van overlast in verband met de exploitatie van de panden I en II op voorhand niet onbegrijpelijk voorkomt. Voorts is het onaannemelijk dat verzoeker voor 19 november 2007 nooit iets zou hebben geweten of gemerkt van overlast zoals hij stelt.
De rechter ziet op grond van de overwegingen hiervoor genoemd aanleiding om het bestreden besluit te schorsen tot nadat een beslissing op het bezwaar is genomen. Hierbij is mede van belang dat verzoeker nu wel zonder vergunning exploiteert, maar dat verweerder deze situatie voorafgaand aan het bestreden besluit gedurende meer dan een jaar heeft gedoogd, terwijl van een acute en dringende noodzaak om de exploitatie nu te beëindigen, behalve het algemene belang gediend met handhaving, niet is gebleken.
Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, die onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden begroot op € 644,- (2 punten voor het verzoekschrift, het verschijnen ter zitting x € 322,- x wegingsfactor 1). Voorts dient het door verzoeker betaalde griffierecht ad € 143,- aan hem te worden vergoed.
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot 6 weken na de datum waarop het besluit op bezwaar is bekendgemaakt;
- veroordeelt verweerder in de hiervoor omschreven proceskosten, begroot op € 644,-, te vergoeden door de gemeente Amsterdam aan verzoeker;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 14 maart 2008 door mr. J.J. Bade, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. van Bremen, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
de griffier, de voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
DOC: B