ECLI:NL:RBAMS:2008:BC6516

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-3413 VEROR en AWB 08-491 VEROR
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een velvergunning voor het vellen van 1769 bomen in het kader van het Project Bijlmerpark

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 februari 2008 uitspraak gedaan over de verlening van een velvergunning voor het vellen van 1769 bomen aan de Gooiseweg Oost, in het kader van het overkoepelende Project Bijlmerpark. De verzoekers, bewoners van Amsterdam, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam, dat op 10 juli 2007 de vergunning had verleend. De verzoekers voerden aan dat de vergunning onrechtmatig was, onder andere omdat het nieuwe bestemmingsplan nog niet in werking was getreden en niet aan alle voorwaarden van de ontgrondingenvergunning was voldaan.

De rechtbank overwoog dat de verlening van de velvergunning in overeenstemming was met de Bomenverordening Zuidoost 2005. De rechter stelde vast dat de verzoekers geen zienswijzen hadden ingediend, waardoor hun beroepen niet-ontvankelijk werden verklaard. De rechter oordeelde dat het dagelijks bestuur in redelijkheid had kunnen besluiten tot verlening van de vergunning, en dat er geen aanleiding was om de vergunning te schorsen totdat de realisering van het Project in rechte vaststond. De rechtbank wees ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de verzoekers niet tijdig hadden gereageerd op de vergunningverlening.

De rechter concludeerde dat de belangen van de herontwikkeling van het Bijlmerpark zwaarder wogen dan de bezwaren van de verzoekers. De rechtbank verklaarde de beroepen van de verzoekers ongegrond en wees de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd bekendgemaakt op 11 februari 2008, en de griffier was mr. B. van Bremen. De verzoekers hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
Voorlopige voorzieningen
UITSPRAAK
in de gedingen met reg.nrs. AWB 07/3413 VEROR en AWB 08/491 VEROR
tussen
[verzoeker] en de in de bijlage genoemde personen, allen wonende te Amsterdam,
verzoekers,
vertegenwoordigd door drs. C. van Oosten, bijgestaan door C.J.J. van Ling,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. J. de Graaf, bijgestaan door R. Korfage.
1. PROCESVERLOOP
Ter griffie van de rechtbank is op 5 februari 2008 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Dit verzoek hangt samen met het beroepschrift van verzoekers van 28 augustus 2007 gericht tegen het besluit van verweerder van 10 juli 2007, ter inzage gelegd op 1 augustus 2007.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 7 februari 2008.
2. OVERWEGINGEN
Bij het bestreden besluit, genomen na toepassing van de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde voorbereidingsprocedure, heeft verweerder aan de gemeente Amsterdam/stadsdeel Zuidoost vergunning verleend voor het vellen van 1769 bomen aan de Gooiseweg Oost in het kader van het overkoepelend Project Bijlmerpark. Onderhavig gebied zal deels worden ontgrond ten behoeve van ophoging van delen van het Bijlmerpark. In onderhavig gebied zullen naar verwachting 200 woningen worden gerealiseerd.
Verzoekers zijn op nader te noemen gronden van mening dat de onderhavige velvergunning onrechtmatig moet worden geacht.
De rechter overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Ingevolge artikel 8:86 van de Awb is de voorzieningenrechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De rechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en zal onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De rechter heeft ter zitting vastgesteld dat het verzoek om voorlopige voorziening is ingediend door diegenen die beroep instelden.
Ontvankelijkheid
Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
Uit de gedingstukken zoals die zich in het dossier AWB 07/3413 VEROR bevinden is niet gebleken dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zienswijzen hebben ingediend. De rechter zal gelet hierop de door hen ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaren.
Wettelijk kader
In artikel 2 van de Bomenverordening Zuidoost 2005 (de Verordening) is bepaald dat het verboden is binnen de grenzen van stadsdeel Zuidoost zonder vergunning van het dagelijks bestuur houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 1 van de Verordening wordt onder houtopstand verstaan één of meer bomen, boomvormers, een beplanting van bosplantsoen, een beplanting van hakhout of een houtwal.
Ingevolge artikel 4 van de Verordening kunnen, indien de vergunning in samenhang met de realisatie van een ander vergunningplichtig werk wordt aangevraagd, aan de tenuitvoerlegging van de vergunning nadere voorschriften worden gesteld.
In artikel 5, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat het dagelijks bestuur de vergunning om te vellen kan weigeren dan wel onder voorschriften kan verlenen.
In artikel 5, tweede lid, van de Verordening is bepaald dat het dagelijks bestuur een vergunning om te vellen weigert indien het belang van verlening niet opweegt tegen één of meer van de volgende waarden:
a) natuur- en milieuwaarden;
b) landschappelijke waarden;
c) cultuurhistorische waarden;
d) waarden van stadsschoon;
e) waarden van bijzondere beschermwaardigheid.
De rechter stelt voorop dat uit deze bepalingen volgt dat verweerder bij de verlening van een velvergunning beleids- en beoordelingsvrijheid toekomt, zodat de rechter het resultaat van de afweging van belangen terughoudend heeft te toetsen. In het verlengde hiervan overweegt de rechter dat in deze procedure ter beoordeling voorligt de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang bij het verlenen van de velvergunning zwaarder weegt dan de in artikel 5 van de Verordening vermelde waarden.
Beoordeling van de hoofdzaak
Planologische argumenten
Verzoekers hebben de rechter verzocht de velvergunning te schorsen dan wel te vernietigen omdat niet in rechte vaststaat dat het betreffende gebied kan worden aangewend zoals beoogd door het stadsdeel. In dat licht hebben verzoekers aangevoerd dat het nieuwe bestemmingsplan nog niet in werking is getreden en dat nog niet is voldaan aan alle bij de ontgrondingenvergunning die voor het gebied is verleend gestelde voorwaarden..
De rechter is van oordeel dat deze grief geen doel kan treffen. Daarbij neemt de rechter in aanmerking dat blijkens vaste jurisprudentie (ABRvS 11 juli 2007, LJN: BA9273 en ABRvS 4 december 2006, LJN: AZ 4267) niet is vereist dat alle besluiten met betrekking tot een planologische ontwikkeling in rechte vast moeten staan om een velvergunning te kunnen verlenen; dat verweerder gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om aan de tenuitvoerlegging van de velvergunning de voorwaarde te verbinden dat pas van die vergunning gebruik kan worden gemaakt als een vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor het bouwrijp maken van de grond is verleend; en dat deze vrijstelling (naar beide partijen hebben verklaard) inmiddels op 27 november 2007 is verleend. Voorts heeft de rechter vastgesteld dat, gezien de tekst daarvan, aan de ontgrondingenvergunning diezelfde voorwaarde is verbonden.
Waarde van de bomen
Verweerder heeft het bestreden besluit voor wat betreft het bepalen van de in artikel 5 van de Verordening neergelegde waarden gebaseerd op het rapport van de DG-groep van 5 oktober 2006.
Dit bureau heeft kwalitatief onderzoek verricht naar de betreffende bomen en de wettelijke kaders en criteria voor het vellen daarvan.
Uit het rapport van de DG-groep blijkt dat in het gebied geen bomen staan met een aantrekkelijke bloei. Het gebied heeft een beperkte bijzondere natuurwaarde. De natuurwaarde van de bomen op zichzelf is gering. Als permanente verblijfplaats voor zoogdieren en broedplek voor vogels is de betekenis van de bomen in het terrein uiterst beperkt. De bomen in het desbetreffende gebied maken geen deel uit van de hoofdgroenstructuur van Amsterdam en hebben vanuit dit oogpunt geen bijzondere landschappelijke waarde. Ten aanzien van geen van de bomen in het gebied heeft de DG-groep geadviseerd een nadere afweging te maken.
Verzoekers hebben hier tegenover gesteld een ter zitting overgelegd rapport van Veronica van Amerongen Boomverzorging van 6 januari 2008. In dit rapport wordt kritisch gereageerd op de conclusies opgenomen in het rapport dat het dagelijks bestuur aan de vergunning ten grondslag heeft gelegd, maar niet is op grond van dit rapport aannemelijk geworden dat de te vellen bomen zodanig bijzonder zijn dat moet worden geoordeeld dat het aangegeven belang van het stadsdeel hiervoor had moeten wijken.
De rechter is dan ook van oordeel dat geen van de weigeringsgronden zoals genoemd in artikel 5 van de Verordening zich voordoet.
Luchtkwaliteit
Verzoekers hebben aangevoerd dat het door verweerder verrichte onderzoek “Actualisatie onderzoek luchtkwaliteit Bestemmingsplan De Nieuwe Bijlmer” naar de luchtkwaliteit ondeugdelijk is, althans dat de (toekomstige) verkeersintensiteit op de Gooiseweg onjuist is berekend. Het gevolg van het vellen van de bomen voor de luchtkwaliteit is volgens verzoekers niet onderzocht. De rechter stelt vast dat blijkens (bijlage 7 van) de Verordening, de luchtkwaliteit niet als een van de criteria van milieuwaarden als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Verordening wordt genoemd. Voorts wordt het standpunt van verweerder, dat de nadelige gevolgen voor de luchtkwaliteit bij de procedure betreffende de velvergunning niet ter beoordeling staan, bevestigd door de uitspraak van de ABRvS van 27 juni 2007 (LJN: BA8140) Zelfs indien het door verzoekers in het geding gebrachte rapport van de Stichting Behoud Groen Zuidoost van december 2007 een rol zou kunnen spelen, dan kan dit rapport geen afbreuk doen aan het in opdracht van verweerder verrichte onderzoek. Het rapport waarop verweerder zijn conclusies inzake de luchtkwaliteit baseert, ziet immers op de invloed van de (in de toekomst te verwachten) verkeersbewegingen in het (nieuwe) Bijlmerparkgebied op de luchtkwaliteit. De voornaamste conclusie uit het rapport van verzoekers dat verweerder van een onjuiste vaststelling van de (toekomstige) verkeersintensiteit uitgaat, is niet nader onderbouwd door middel van een ander verkeersonderzoek en is om die reden onvoldoende om de conclusies die verweerder in navolging van het rapport heeft getrokken, te weerleggen.
Geluidhinder
Voor zover verzoekers hebben gesteld dat het vellen van de bomen onaanvaardbare geluidshinder met zich meebrengt, is de rechter van oordeel dat de gestelde geluidhinder, gelet op artikel 5 van de Verordening, geen grond kan zijn om de velvergunning te weigeren.
Sociale veiligheid
Voor zover verzoekers stellen dat door het vellen van de bomen de sociale veiligheid niet zal toenemen is de rechter van oordeel dat deze beroepsgrond geen afbreuk kan doen aan het hier bestreden besluit omdat sociale veiligheid geen onderdeel uitmaakt van de motivering van dat besluit.
De rechter concludeert dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden zodat de beroepen, voor zover ontvankelijk, ongegrond zullen worden verklaard.
Beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening
Ter zitting hebben verzoekers verzocht, gezien de betrokken belangen van de buurt, de velvergunning in ieder geval te schorsen, dan wel de feitelijke werkzaamheden te doen stilleggen, totdat in rechte vaststaat dat het betreffende gebied zal kunnen worden aangewend zoals het stadsdeel voor ogen staat.
De rechter ziet geen aanleiding dat verzoek in te willigen, nu de ontvankelijke beroepen van verzoekers ongegrond zullen worden verklaard. Bovendien heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de herontwikkeling van het Bijlmerpark en de spoedige uitvoering daarvan van groot belang zijn, ook al kan een aantal van de genomen en nog te nemen besluiten nog ter toetsing aan de bestuursrechter worden voorgelegd met de daaraan voor het stadsdeel verbonden risico’s. Voor de uitvoering komt aan de tijdsplanning van het stadsdeel doorslaggevend gewicht toe, waarbij rekening dient te worden met het broedseizoen van zich in het Bijlmerpark bevindende vogels, alsmede met het feit dat de grond onder de te vellen bomen wordt gebruikt ter ophoging van het Bijlmerpark. Aannemelijk is dat indien de bestreden velvergunning zal worden geschorst die uitvoering wezenlijk vertraging zal oplopen. Voorts heeft de rechter daarbij in aanmerking genomen dat het op de weg van verzoekers lag om met het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening niet te wachten tot nadat met het vellen een start was gemaakt. Niet is gebleken dat aan verzoekers is toegezegd dat geen gebruik zal worden gemaakt van de vergunning totdat de rechtbank na de op 13 maart 2008 geplande zitting uitspraak had gedaan op de ingestelde beroepen. Evenmin hebben verzoekers op grond van de bewonersbrief van 29 januari 2008 mogen veronderstellen dat van de onderhavige ververgunning (nog) geen gebruik zou worden gemaakt. Voor het treffen van een voorlopige voorziening ziet de rechter dan ook geen aanleiding.
Voor vergoeding van het door verzoekers betaalde griffierecht en een veroordeling in de proceskosten is geen grond aanwezig.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] niet-ontvankelijk;
- verklaart de overige beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 11 februari 2008 door mr. B.E. Mildner, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. van Bremen, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
de griffier, de voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak, voor zover deze het oordeel in de hoofdzaak (reg.nr. AWB 07/3413 VEROR) betreft, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B