Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
voorlopige voorzieningen
in het geding met reg.nrs. AWB 08/357 HOREC, AWB 08/360 HOREC, AWB 08/361 HOREC en AWB 08/541 HOREC
1. [verzoeker1], wonende te [woonplaats] vertegenwoordigd door mr. B. Hamburger, en
2. [verzoeker2], wonende te [woonplaats] vertegenwoordigd door mr. W. Kattouw,
verzoekers,
1. het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zeeburg van de gemeente Amsterdam, en
2. de burgemeester van de gemeente Amsterdam,
verweerders,
beiden vertegenwoordigd door mr. F. Brakenhof, bijgestaan door [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2].
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
Balu B.V., gevestigd te Amsterdam,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. R. Verduijn, bijgestaan door [vertegenwoordiger 3] en [vertegenwoordiger 4].
AWB 08/357 HOREC, AWB 08/360 HOREC en AWB 08/361 HOREC
Ter griffie van de rechtbank is op 28 januari 2008 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Dit verzoek hangt samen met een drietal bezwaarschriften van verzoeker sub 1 van 28 januari 2008 gericht tegen twee besluiten van verweerder sub 1 van 18 december 2007 en één besluit van verweerder sub 2 van 18 december 2007 (hierna: de bestreden besluiten).
Ter griffie van de rechtbank is op 11 februari 2008 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Dit verzoek hangt samen met de bezwaarschriften van verzoeker sub 2 van 16 en 26 januari 2008 gericht tegen twee besluiten van verweerder sub 1 van 18 december 2007 en 21 december 2007 en één besluit van verweerder sub 2 van 18 december 2007 (hierna: de bestreden besluiten).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 27 februari 2008.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
De horeca-inrichting Panama is gevestigd in een monumentaal pand aan de [adres] te Amsterdam. Sinds 2001 is dit pand (tevens) in gebruik als discotheek.
Niet is in geschil dat de exploitatie van Panama als discotheek (hierna ook: horeca VI) in strijd is met het destijds vigerende bestemmingsplan de Rietlanden. Voorts staat vast dat Panama in strijd met artikel 3.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam (hierna: APV) wordt geëxploiteerd zonder een exploitatievergunning.
Bij besluit van 18 september 2007 heeft het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland (hierna: GS) gedeeltelijk goedkeuring onthouden aan het op 23 januari 2007 vastgestelde bestemmingsplan Borneo, Sporenburg en Rietlanden. De onthouding van goedkeuring betreft het geven van een horeca VI-bestemming aan de horeca-inrichting Panama. GS heeft daartoe overwogen dat onvoldoende onderzoek heeft plaatsgevonden naar de mogelijke gevolgen voor het woon- en leefklimaat. Ook aspecten als verkeersaantrekkende werking, parkeerbehoefte, milieueffecten en overlast voor de buurt zijn onvoldoende betrokken in de afweging van de belangen en de uiteindelijke bestemming. Het plan bevat daartoe onvoldoende en onjuiste onderbouwing. Hierbij komt dat in dit geval geen sprake is van een nieuwe situatie maar van een sinds 2001 gedoogde situatie, welke strijdig is met het vigerende bestemmingsplan. In de huidige situatie zijn genomen maatregelen niet effectief gebleken en is de hinder in de omgeving van de inrichting niet dan wel onvoldoende tegengegaan. In het bestemmingsplan zijn geen beperkingen gesteld aan de op dit perceel gelegde bestemming. De aanduiding VI is in strijd met een goede ruimtelijke ordening, aldus GS.
Gelet op het bovenstaande is de situatie dan ook niet gelegaliseerd.
Bij brieven van 24 september 2007 en 16 december 2007 hebben verzoekers zich tot verweerder sub 1 gewend met het verzoek om handhavend op te treden tegen de exploitatie van Panama als horeca VI, nu deze exploitatie in strijd is met het bestemmingsplan, en het gedoogbeleid terzake te beëindigen.
Bij gelijkluidende besluiten van 18 december 2007 en 21 december 2007 heeft verweerder sub 1 deze verzoeken afgewezen. Daartoe is –kort gezegd– overwogen dat verweerder sub 1 in de onderhavige situatie in beginsel verplicht is om handhavend op te treden. Het voornemen bestaat om middels een herzieningsprocedure in de zin van artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) een horeca VI-bestemming te geven aan het perceel van Panama. Hiermee bestaat een concreet vooruitzicht op legalisatie. GS heeft dit voornemen niet als zodanig afgekeurd. Voorts heeft Panama een “Plan voorkomen overlast en communicatie Panama-buurt” (hierna: het Plan) opgesteld op basis waarvan tegemoet wordt gekomen aan de klachten van omwonenden.
Bij separaat besluit van 18 december 2007 heeft verweerder sub 1 een gedoogbeschikking afgegeven voor het gebruik van Panama als discotheek in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
Voorts heeft verweerder sub 2 bij besluit van 18 september 2007 een gedoogbeschikking afgegeven voor de exploitatie van Panama zonder exploitatievergunning.
Tegen deze besluiten hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Tevens hebben zij een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
Verzoekers hebben aangevoerd dat er geen sprake is van een concreet zicht op legalisatie. Verweerder sub 1 gaat een herzieningsprocedure starten. Hierbij dient het besluit van GS in acht te worden genomen. Dit betekent dat op een aantal punten onderzoek zal moeten plaatsvinden. Ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten bestond geen duidelijkheid over de uitkomsten van dit onderzoek. Voorts hebben verzoekers aangevoerd dat de maatregelen uit het Plan, dat mede aan het gedogen ten grondslag ligt, in de praktijk niet werken. Verzoekers wonen dicht bij Panama en ondervinden al jaren overlast. De maat is nu vol. Als gevolg van gebrek aan nachtrust komt het functioneren in de huiselijke situatie als op het werk steeds meer onder druk te staan.
Uit de ter zitting gegeven toelichting begrijpt de voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) dat verzoekers beogen te bereiken dat verweerder wordt opgedragen handhavend op te treden tegen de exploitatie van Panama als discotheek.
Verweerders en belanghebbende (hierna: Panama) hebben zich ter zitting op het standpunt gesteld dat er een voldoende concreet zicht op legalisatie bestaat. De stadsdeelraad heeft zich bij besluit van 18 december 2007 uitgesproken vóór het voornemen om door middel van een procedure in de zin van artikel 30 van de WRO een horeca VI-bestemming te verlenen aan het perceel van Panama. Voorts hebben zowel verweerders als Panama aangevoerd dat een belangenafweging in het voordeel van Panama dient uit te vallen, nu zij grote financiële belangen heeft bij het gedogen van de huidige situatie. Te verwachten valt dat Panama failliet zal gaan indien zij niet als discotheek mag worden geëxploiteerd. Verder hebben verweerders en Panama zich ter zitting op het standpunt gesteld dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorziening.
De rechter overweegt als volgt.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding met de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Ten aanzien van het bestaan van een concreet uitzicht op legalisatie overweegt de rechter als volgt.
De rechter stelt vast dat thans nog slechts het voornemen bij verweerder sub 1 bestaat om door middel van een herzieningsprocedure in de zin van artikel 30 van de WRO een horeca VI-bestemming te geven aan het perceel van Panama. De stadsdeelraad heeft zich bij besluit van 18 december 2007 hierbij aangesloten.
Verweerders stellen zich op het standpunt dat GS in haar besluit van 18 september 2007 niet heeft gezegd dat een horeca VI-bestemming voor het betreffende perceel niet mogelijk is. De rechter kent daar echter geen overwegende betekenis aan toe. Immers, niet valt uit te sluiten dat een inhoudelijk oordeel achterwege is gebleven omdat nog niet voldoende informatie voorhanden was.
Verweerder sub 1 heeft aangegeven het standpunt van GS te onderschrijven dat onderzoek dient plaats te vinden. Dit onderzoek dient te zijn afgerond alvorens een procedure in de zin van artikel 30 van de WRO zal worden gestart. Ter zitting is gebleken dat nog geen aanvang is gemaakt met dit onderzoek. Verweerder sub 1 is thans bezig met het treffen van de voorbereidingen voor het onderzoek, inhoudende dat een onderzoeksopdracht wordt geformuleerd en dat deze opdracht in de vorm van aanbesteding bij diverse ingenieursbureaus wordt uitgezet.
Naar het oordeel van de rechter kan op voorhand niet worden gezegd dat de uitkomst van het onderzoek niet aan het verlenen van een horeca VI-bestemming in de weg zal staan. De rechter deelt, gelet op de huidige stand van zaken, in het licht van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder andere de uitspraak van 7 augustus 2002, LJN: AE6185) dan ook niet het standpunt van verweerders dat ondanks het feit dat de herzieningsprocedure feitelijk nog niet in gang is gezet, voldoende zicht bestaat op legalisatie. Het enkele voornemen daartoe is onvoldoende. De omstandigheid dat GS niet om planologische redenen goedkeuring aan het plan heeft onthouden brengt de rechter niet tot een ander oordeel.
Ook overigens is naar het oordeel van de rechter niet gebleken van bijzondere omstandigheden die voor verweerder aanleiding dienen te vormen om in dit geval af te zien van handhaving. Niet is gebleken dat handhaving zodanig onevenredig is in verhouding met de daarmee te dienen belangen dat van optreden in de onderhavige situatie behoort te worden afgezien. Een mogelijk faillissement van Panama brengt dit naar het oordeel van de rechter niet mee. De rechter neemt daarbij in aanmerking dat Panama van meet af aan wist dat het exploiteren van een discotheek ter plaatse in strijd was met het geldende bestemmingsplan.
De voorzieningenrechter komt gelet op het voorgaande, op basis van de thans voorhanden zijnde gegevens, reeds hierom tot het voorlopig oordeel dat de bestreden besluiten naar verwachting niet in bezwaar stand kunnen houden.
Echter naar het oordeel van de rechter is niet gebleken van een voldoende spoedeisend belang om een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan niet worden gevonden in verwachte trage besluitvorming aan de zijde van verweerders en de verwachting bij verzoekers dat hun bezwaren door verweerders ongegrond zullen worden verklaard. Beiden zijn speculatief. Bovendien kunnen rechtsmiddelen worden aangewend indien een beslissing op het bezwaar uitblijft. Voorts heeft de rechter niet de overtuiging dat de door verzoekers gestelde belang bij een ongestoorde nachtrust en woongenot van dien aard is dat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht. De verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening worden dan ook afgewezen.
De rechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
- wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 5 maart 2008 door mr. L.H. Waller, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.J. Seijsener, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
DOC: B