ECLI:NL:RBAMS:2008:BC5888
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot voorlopige voorziening in faillissementszaak niet ontvankelijk wegens ontbrekende bewijsstukken
In deze zaak heeft verzoeker, na het indienen van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een afzonderlijk verzoek ingediend tot het treffen van een of meer voorlopige voorzieningen op basis van artikel 287 lid 4 van de Faillissementswet. De rechtbank Amsterdam heeft op 20 februari 2008 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het verzoek tot voorlopige voorziening niet ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de schriftelijke bewijsstukken die aantonen dat de gestelde beslagen zijn gelegd, ontbraken. Hierdoor voldeed het verzoekschrift niet aan de gestelde eisen.
Daarnaast overwoog de rechtbank ten overvloede dat de noodzaak tot het verlenen van de voorlopige voorziening onvoldoende was toegelicht. Verzoeker had reeds een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend, en het feit dat hij nog bezig was met het treffen van een minnelijke regeling, die door de gestelde beslagen zou worden bemoeilijkt, was niet te rijmen met de indiening van het verzoek tot toelating. De rechtbank besloot dat op het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling bij afzonderlijk vonnis zou worden beslist.
De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek, en deze beschikking werd gegeven door mr. W.A.H. Melissen en in raadkamer uitgesproken op 20 februari 2008 om 11:00 uur.