ECLI:NL:RBAMS:2008:BC2664

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
361813 - HA ZA 07-307
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zelfmoord en de uitsluiting van uitkering bij overlijdensrisicoverzekering

In deze zaak gaat het om een overlijdensrisicoverzekering waarbij de uitkering bij zelfmoord in de eerste twee jaar na aanvang van de verzekering was uitgesloten. De verzekerde, [B], heeft zelfmoord gepleegd door zich op te hangen. De eiseres, [A], is de begunstigde van de verzekering en vordert betaling van de verzekerde som van EUR 480.000,-. De verzekeraar, Legal & General, heeft de dekking geweigerd op basis van de polisvoorwaarden die zelfmoord uitsluiten binnen de eerste twee jaar. Partijen zijn het erover eens dat voor zelfmoord in de zin van de polis sprake moet zijn van een opzettelijke en welbewuste keuze van de verzekerde. De rechtbank overweegt dat, hoewel het aannemelijk is dat [B] zich opzettelijk van het leven heeft beroofd, dit niet kan worden vastgesteld zonder rekening te houden met zijn geestelijke toestand op het moment van overlijden. Uit psychiatrische rapportage blijkt dat [B] leed aan een ernstige psychotische depressie, wat zijn keuze voor de dood kan hebben beïnvloed. De rechtbank oordeelt dat het nog niet bewezen is dat er sprake was van zelfmoord in de zin van de polis en staat Legal & General toe om bewijs te leveren dat [B] in staat was zijn wil te bepalen op het moment van zijn overlijden. De zaak wordt verwezen naar een rolzitting voor verdere bewijslevering.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 361813 / HA ZA 07-307
Vonnis van 9 januari 2008
in de zaak van
[A],
wonende te [ ],
eiseres,
procureur mr. F.B. Falkena,
tegen
de naamloze vennootschap
LEGAL & GENERAL NEDERLAND LEVENSVERZEKERING MAATSCHAPPIJ NV,
gevestigd te Hilversum,
gedaagde,
procureur mr. P.N. van Regteren Altena.
Partijen zullen hierna [A] en Legal & General genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 mei 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 11 oktober 2007
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] was gehuwd met de heer [B].
2.2. [B] heeft met ingang van 1 januari 2003 onder de naam Risico Polis een overlijdensrisicoverzekering gesloten bij Legal & General met [A] als eerste begunstigde.
Blijkens de polis keert de verzekering bij overlijden van de verzekerde in het eerste jaar EUR 480.000,- uit, welke bedrag jaarlijks afneemt met EUR 80.000,--.
De verzekering was gesloten in het kader van de financiering door [B] van de aankoop van 50% van de aandelen van het bedrijf waar hij werkzaam was.
2.3. Op de verzekering zijn van toepassing de Voorwaarden Risico Polis December 2001 (hierna ook: de polisvoorwaarden).
Artikel 5 van de polisvoorwaarden luidt voor zover hier van belang:
"Artikel 5 Uitsluitingen
5.1 De verzekering keert verzekerde uitkeringen bij overlijden niet uit, indien de verzekerde overlijdt:
1. door zelfmoord of ten gevolge van een poging daartoe, tenzij tenminste 2 polisverjaardagen zijn gepasseerd en, indien het geen verzekering tegen koopsom betreft, de premies over tenminste 2 volle jaren zijn voldaan.
[..]"
2.4. [B] is op 23 september 2003 door zelfophanging overleden.
2.5. [A] heeft naar aanleiding van het overlijden aanspraak gemaakt op uitkering onder de verzekering.
Bij brief van 27 september 2006 heeft Legal & General met een beroep op artikel 5 van de polisvoorwaarden dekking definitief afgewezen.
2.6. Door de psychiater [C] is, op verzoek van [A], (postuum, op basis van gesprekken met betrokkenen en bestudering van medische dossiers) een onderzoek gedaan naar de geestestoestand van [B], ten tijde van zijn overlijden. In de conclusies van het rapport, worden de vragen als volgt beantwoord:
“Welke psychiatrische stoornis/sen kan/kunnen bij de heer [B] vastgesteld worden.
Bij betrokkene kan vastgesteld worden dat hij vanaf 1989-1990 een recidiverende depressieve stoornis had, die mee familiair bepaald is. Betrokkene heeft obsessief compulsieve persoonlijkheidsproblematiek. Recidief depressies namen toe in duur en ernst. Vanaf mei 2003 lijdt betrokkene aan een ernstige psychotische depressie.
Hoe was de psychiatrische toestand van betrokkene op de dag van overlijden.
Betrokkene verkeerde op de dag van overlijden, sinds ongeveer 3 maanden in een psychotische depressieve toestand. De depressieve remmingsverschijnselen waren verminderd echter de sombere stemming en de realiteitsvertekening hierdoor en het verstoorde realiteitsbesef door waanachtige gedachte-inhoud waren nog aanwezig. De depressie is waarschijnlijk op de dag van overlijden ernstiger door een combinatie van factoren: plotselinge wisselingen in het beloop van de ziekte, verstoord dag en nacht ritme, onregelmatig innemen van de antidepressieve medicijnen, maagklachten, vermoeidheid en emotionele druk.
Indien een psychiatrische stoornis kan worden vastgesteld op de dag van overlijden, welke relatie is er dan tussen deze stoornis en de zelfophanging.
Zelfdoding is een bekende en gevaarlijke complicatie van de fase van de psychotische depressie waarin betrokkene verkeerde op de dag van zijn overlijden, namelijk afgenomen motorische remming maar nog depressieve stemming en psychotische gedachte-inhoud. De zelfophanging van betrokkene komt voort uit en is een complicatie van zijn psychotische depressie.
In hoeverre is bij deze zelfophanging sprake van bewuste planning en/of opzet.
Er zijn in dit onderzoek geen tekenen van bewuste planning en-of opzet vastgesteld. Zo opzet al aangenomen zou worden, komt deze opzet voort uit de psychotische depressie waar betrokkene aan leed de laatste maanden van zijn leven en is deze onderhevig aan de realiteitsvertekening en het verstoorde realiteitsbesef die bij betrokkene zijn vastgesteld.”
3. Het geschil
3.1. [A] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Legal & General veroordeelt:
a. tot betaling aan [A] van EUR 480.000,- terzake van de uitkering krachtens de levensverzekering
b. tot betaling van de wetelijke rente over het bedrag sub a vanaf 22 april 2004 tot de dag van voldoening
c. in de kosten van de procdure.
3.2. [A] grond haar vordering op het bestaan van een overlijdens¬risico¬verzekering op het leven van haar overleden echtgenoot (hierna: [B]), waarvan zij de begunstigde is.
3.3. Legal & General voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Vaststaat dat [B] is overleden gedurende de looptijd van de verzekering, zodat in beginsel uitkering onder de polis dient plaats te vinden. Dat leidt echter uitzondering, indien de dood van [B] moet worden aangemerkt als het gevolg van zelfmoord in de zin van artikel 5 van de polisvoorwaarden.
4.2. De stelling van Legal & General , dat sprake is van zelfmoord in de zin van de polisvoor¬waarden, is een feitelijke stelling, waaraan door Legal & General het rechtsgevolg wordt verbonden dat zij onder de polis niet gehouden is tot uitkering van de verzekerde som. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering rust dan ook op Legal & General de bewijslast.
4.3. Partijen zijn het erover eens dat van zelfmoord in de zin van de polis alleen dan sprake is indien [B] zich opzettelijk en welbewust van het leven heeft beroofd (Zie Hof Amsterdam 5 april 2007, LJN BA4836).
In beginsel kan worden aangenomen dat wanneer iemand zich zelf het leven ontneemt door zich met behulp van een spanband te verhangen, de dood is ingetreden als gevolg van een actie die het resultaat is van een op dat gevolg gericht handelen van de betrokkene en dat de dood dan opzettelijk en wel bewust is gekozen.
Die conclusie kan echter niet in stand blijven indien [B] leidende was aan een zodanige psychiatrische stoornis dat daardoor zijn keuze voor de dood niet meer kan worden aangemerkt als een opzettelijke en welbewuste keuze.
Indien aannemelijk is dat daarvan sprake is geldt niet langer dat het bewijs van de zelfmoord geacht kan zijn voorshands te zijn geleverd.
4.4. [A] heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat [B] leidende was aan een psychiatrische stoornis van zodanige aard dat hij niet is staat was zijn wil te bepalen de hiervoor onder 2.6 genoemde psychiatrische rapportage in het geding gebracht.
Legal & General betwist de diagnose van de [C] niet, zodat vast staat dat [B] op de dag van zijn overlijden verkeerde in een psychotisch depressieve toestand, die gepaard ging met een vertekend realiteitsbeeld en een waanachtige gedachteninhoud.
Legal & General betwist echter wel dat die verschijnselen tot gevolg hebben gehad dat [B] niet in staat was een opzettelijk en welbewust een keuze te maken voor de dood.
4.5. Naar het oordeel van de rechtbank is in die omstandigheden nog niet bewezen dat sprake was van zelfmoord in de zin van de polis.
Legal & General zal dan ook worden toegelaten tot het bewijs dat [B] ondanks de door [C] vastgestelde psychiatrische toestand in staat was om zijn wil te bepalen, op het moment dat hij zich zelf het leven benam.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. laat Legal & General toe tot het bewijs dat [B] ondanks de door de psychiater [C] vastgestelde psychiatrische toestand in staat was om zijn wil te bepalen, op het moment dat hij zich zelf het leven benam.
5.2. verwijst de zaak naar de rol van woensdag 6 februari 2008, op dat Legal & General alsdan kan doen mededelen of zij van de gelegenheid tot bewijslevering door getuigen en zo ja, door hoeveel, gebruik maakt, en met een opgave van de verhin¬derdata van alle betrokkenen in de eerstvolgende drie maanden, waarna een dag voor getuigenverhoor zal worden bepaald dan wel wordt voortgeprocedeerd;
5.3. houdt ieder verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Marcus en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2008.?