ECLI:NL:RBAMS:2008:BC2373

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/4770 BESLU en AWB 07/4800 BESLU
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kapvergunning voor bomen in de Javastraat: belangenafweging en stadsschoon

Op 14 januari 2008 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin het Dagelijks Bestuur van het Stadsdeel Zeeburg een kapvergunning had verleend voor het kappen van bomen in de Javastraat, het Javaplein-West en de Ben Koelen- en Langkatstraat. Verzoekers, bewoners van de Javastraat, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, met als argument dat de bomen behouden moesten blijven voor het stadsschoon. De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het beroep van verzoekers ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter overwoog dat de stadsdeelraad in januari 2006 had gekozen voor een herinrichtingsplan dat de kap van de bomen omvatte, en dat de kapvergunning was verleend onder voorwaarde van herplant. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging door verweerder, die de kapvergunning had verleend, niet onredelijk was en dat de bomen niet konden worden gehandhaafd in het kader van het herinrichtingsplan. De rechter concludeerde dat de kapvergunning in overeenstemming was met de Kapverordening en dat de belangen van de verzoekers niet zwaarder wogen dan de belangen van de herinrichting. De rechtbank stelde vast dat er voldoende communicatie had plaatsgevonden met de verzoekers tijdens de voorbereiding van het herinrichtingsplan, waardoor hun belangen in de besluitvorming waren meegenomen. De uitspraak werd bekendgemaakt op dezelfde dag, en er was geen aanleiding om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
voorlopige voorzieningen
UITSPRAAK
in het geding met de reg.nrs. AWB 07/4770 BESLU en AWB 07/4800 BESLU
tussen:
[verzoeker1] en anderen, allen wonende te [woonplaats],
verzoekers,
vertegenwoordigd door mr. B.J. Meruma,
en:
het Dagelijks Bestuur van het Stadsdeel Zeeburg,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M. Lohman en mr. F. Elatik
1. PROCESVERLOOP
De voorzieningenrechter (hierna: de rechter) heeft op 7 december 2007 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Dit verzoek hangt samen met het beroep van verzoekers van 11 december 2007, gericht tegen verweerders beslissing van 4 december 2007 (hierna: het bestreden besluit).
2. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 3 juli 2007 heeft verweerder aan vergunninghouder, onder voorwaarde van herplant, een vergunning verleend voor - onder meer - het kappen van 26 bomen in de Javastraat, het Javaplein-West en 8 bomen in de Ben Koelen- en Langkatstraat. Nadat verzoekers daartegen bezwaar hadden gemaakt, heeft verweerder het besluit van 3 juli 2007 bij het bestreden besluit onder aanvulling van gronden gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder overwogen dat het bezwaar van verzoekers dat onvoldoende kenbaar was welke afwegingen ten aanzien van het stadsschoon bij het verlenen van de kapvergunning een waren betrokken, gegrond is. Verweerder heeft bij het bestreden besluit, onder overneming van het aanvullende advies van de commissie voor bezwaarschriften, het aspect stadsschoon nader overwogen.
Verzoekers stellen zich op het standpunt dat de bomen behouden dienen te blijven – onder meer – om redenen van stadsschoon.
De rechter overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belan¬genafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Ingevolge artikel 8:86 van de Awb is de voorzieningenrechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
De rechter is van oordeel dat de feiten en omstandigheden in de hoofdzaak geen nader onderzoek vergen, zodat met toepassing van artikel 8:86 Awb gelijktijdig op het beroep zal worden beslist.
De rechter overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 2 van verweerders Kapverordening is het verboden is om zonder vergunning van burgemeester en wethouders een houtopstand te vellen, anders dan bij wijze van dunning.
Ingevolge artikel 1 van de Verordening wordt onder houtopstand verstaan hakhout of één of meer bomen.
In artikel 5, eerste lid, van de Kapverordening is bepaald dat burgemeester en wethouders de kapvergunning slechts kunnen weigeren in het belang van de handhaving van het natuur-, landschaps- of stadsschoon of om andere redenen van milieubeheer.
Blijkens richtlijnen voor de toetsing van kapaanvragen zoals neergelegd in de Kapnotitie van 28 april 1992 is het beleid van verweerder er met betrekking tot bomen in Zeeburg op gericht zoveel mogelijk bomen in stand te houden en voor de toekomst zeker te stellen. Dit komt erop neer dat eerst wordt onderzocht of de betreffende bomen kunnen worden gehandhaafd.
Ten aanzien van de primaire klacht van verzoekers dat met het bestreden besluit nog steeds geen (duidelijke) toetsing van de kapaanvraag aan het stadsschoon heeft plaatsgevonden, overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit gebrek in de volledige heroverweging van dat besluit, met onderbouwing middels een aanvullende notitie, hersteld. De constatering dat de kapvergunning vóór de heroverweging een gebrek bevatte, kan dan ook niet leiden tot de conclusie dat het bestreden besluit onjuist is.
Verzoekers hebben voorts betoogd dat in afwijking van het beleid van verweerder, te weten de Kapnotitie, geen beoordeling heeft plaatsgevonden of de betreffende bomen kunnen worden gehandhaafd.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Verweerder heeft het voornemen om betreffende straten opnieuw in te richten; dit wordt door verzoekers in zijn algemeenheid ook ondersteund. De betreffende plannen zijn vastgelegd in het Definitieve Ontwerp Herinrichting Javastraat, Javaplein-West, Langkat- en Ben Koelenstraat van oktober 2007.
Bij het besluit tot herprofilering van de Javastraat in september 2004 heeft de Stadsdeelraad onder meer de keuze betrokken te bezien of de bomen behouden kunnen worden. Dit is bij de planvorming niet als uitgangspunt gekozen. Door de Stadsdeelraad is in januari 2006 gekozen voor het herinrichtingsplan ‘Wereldpassage’, waarin de keus is gemaakt de bomen waarvoor verzoekers opkomen, niet te behouden. Realisering van dit plan, maakt behoud van de bomen derhalve niet mogelijk.
Verweerder heeft de kapvergunning aangevraagd in het kader van de uitvoering van het herinrichtingsplan ‘Wereldpassage’. Gelet op de strekking van het herinrichtingsplan heeft verweerder naar het oordeel van de rechter tot het oordeel kunnen komen dat de bomen niet kunnen worden gehandhaafd. De rechter acht strijd met de Kapnotitie dan ook niet aanwezig.
Hieraan doet niet af, dat het merendeel van de bomen zonder meer levensvatbaar is en dat de mogelijkheid bestond dat voor een herinrichtingsplan was gekozen waarin de bestaande bomen wel een plaats hadden gekregen.
Hierbij merkt de rechter voorts op dat waar verzoekers hebben verwezen naar het Groenbeleidsplan Zeeburg – paragraaf 3.2.1. – deze verwijzing geen doel treft. De betreffende passage, waarin bomenkap aan criteria van boomkwaliteit, veiligheid of noodzakelijkheid in het licht van een herinrichting wordt gebonden, ziet op kap in de hoofdgroenstructuur, waarvan de voorliggende bomen geen deel uitmaken.
Verzoekers hebben voorts betoogd dat verweerder ten onrechte in de belangen van het (behoud van) het stadsschoon geen reden tot weigering van de kapvergunning heeft gezien.
De rechter stelt voorop dat uit de artikelen 2 en 5 van de Kapverordening volgt dat verweerder bij de verlening van een kapvergunning beleids- en beoordelingsvrijheid toekomt, zodat de rechter het resultaat van de afweging van belangen terughoudend heeft te toetsen. In het verlengde hiervan overweegt de rechter dat in deze procedure ter beoordeling voorligt de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang bij het verlenen van de velvergunning zwaarder weegt dan de in artikel 5 van de Verordening vermelde waarden.
Verzoekers stellen dat de volle, hoge bomen een mooie poort in de Javastraat vormen. Zij betogen dat de huidige bomen in hoge mate beeldbepalend zijn voor het 19e-eeuwse karakter van de Javastraat en het stadsschoon in de weg staat aan afgifte van een kapvergunning. Voorts wordt in de door verweerder voorgenomen inrichting de samenhang met omliggende straten, alsook met het tweede deel van de Javastraat verbroken.
Verweerder stelt zich op het standpunt, zoals neergelegd in de aanvullende notitie van 4 december 2007, dat de bestaande groenstructuur niet overeenkomt met het gewenste beeld zoals neergelegd in het Groenbeleidsplan Zeeburg 1999 van januari 1999 (hierna: het Groenbeleidsplan). Het volgens dit plan gewenste beeld is strak en netjes en de bomen in één straat dienen uit één soort te bestaan.
In de bestaande situatie, zoals blijkt uit de gedingstukken, waaronder het rapport Boomonderzoek ten behoeve van de herinrichting van de Javastraat van Groenadvies Amsterdam BV van 23 februari 2007, loopt de leeftijd van de te kappen bomen aanzienlijk uiteen en is tevens sprake van verschillende soorten van iepen, waardoor een onevenwichtig beeld van beplanting ontstaat.
De rechter acht verweerders visie dat onder deze omstandigheden de herplant van bomen van één soort en van dezelfde leeftijd tot een harmonieus groenbeeld zal leiden niet onnavolgbaar. Dat hierdoor de samenhang met omliggende straten en het tweede deel van de Javastraat wordt doorbroken, acht de rechter onvoldoende aannemelijk. Immers, zoals verweerder ter zitting onbestreden heeft toegelicht, de bomenpopulatie in omliggende straten bestaat uit andere soorten, en voorts vormt het tweede deel van de Javastraat niet één geheel met onderhavig deel, nu dit gescheiden wordt door een verkeersplein. Evenmin acht de rechter het standpunt van verweerder dat de gevels van de bebouwing aan de straten door een ander soort bomen beter zichtbaar wordt onbegrijpelijk.
Gelet op deze niet onbegrijpelijke visie op de herinrichting en het gewenste groenbeeld heeft verweerder naar het oordeel van de rechter in redelijkheid af kunnen zien van gebruikmaking van zijn bevoegdheid de gevraagde kapvergunning te weigeren.
Ten slotte menen verzoekers dat de belangenafweging kennelijk onredelijk is verlopen omdat verweerder hen bij de totstandkoming van het herinrichtingsplan onvoldoende heeft betrokken.
Deze laatste grief faalt, nu het herinrichtingsplan, zoals hiervoor overwogen, als uitgangspunt geldt bij de toetsing van de afgifte van de kapvergunning. Bovendien stelt kan worden vastgesteld dat bij de voorbereiding van het plan in ieder geval een aantal communicatieactiviteiten hebben plaatsgevonden waarop verzoekers hun standpunten naar voren hebben gebracht, dan wel naar voren hebben kunnen brengen.
Gelet op het vorenoverwogene, kan het bestreden besluit in rechte standhouden. Het daartegen gerichte beroep zal ongegrond worden verklaard.
Gegeven de beslissing omtrent het namens verzoeker ingestelde beroep is er geen plaats voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe zal dan ook worden afgewezen.
De rechter ziet geen aanleiding een der partijen te veroordelen in de proceskosten of te bepalen dat het griffierecht aan verzoekers dient te worden vergoed.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep van verzoekers ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 14 januari 2008 door mr. C.G. Meeder, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van mr. H. van Hoeven, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
de griffier, de voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak kunnen, voor zover deze betreft het oordeel in de hoofdzaak (reg. nr. AWB 07/4800 BESLU ), een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: A/B/C