Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
in het geding met reg.nr. AWB 07/242 AW
[eiser], wonende te Almere,
eiser,
vertegenwoordigd door mr. H.G.M. van de Veerdonk,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M.H.G.T.E. de Wit, T. Kriek en D. Kransen.
De rechtbank heeft op 15 januari 2007 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 6 december 2006 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 23 oktober 2007.
Bij de Brandweer Amsterdam bestaan er binnen de uitrukdienst een zogenaamde A- en B-ploeg. Beide ploegen bestaan uit ongeveer 125 brandweermedewerkers. Eiser is werkzaam binnen de B-ploeg.
Op 5 november 2005 meldt (vrijwel) de gehele A-ploeg zich ziek. De Commandant van de Brandweer is van mening dat de ziekmeldingen, gelet op de massaliteit daarvan, verband houden met de lopende onderhandelingen over het Functioneel Leeftijdsontslag (FLO). Bij besluiten van 10 november 2005 heeft verweerder dan ook mede gedeeld dat de bezoldiging van de medewerkers van de A-ploeg over de op 5 november 2005 ten onrechte niet gewerkte uren zal worden ingehouden. Voorts heeft verweerder mede gedeeld dat de betrokkenen zich schuldig hebben gemaakt aan plichtsverzuim. Bij eenzelfde of soortgelijke handeling in de toekomst zal een disciplinaire maatregel worden opgelegd. In de wekelijkse personeeluitgave van de ‘Flits’, die onder de medewerkers van de A- en B-ploeg wordt verspreid, besteedt de Brandweer aandacht aan de massale ziekmelding van 5 november 2005.
In de periode van 6 tot en met 11 december melden (vrijwel) alle medewerkers van de B-ploeg zich ziek. Op 10 december 2005 heeft ook eiser zich ziek gemeld.
Bij brief van 12 december 2005 heeft de Commandant geconstateerd dat eiser de ziekmelding als stakingsmiddel heeft gebruikt. De Commandant is dan ook voornemens de bezoldiging over de ten onrechte niet gewerkte uren in te houden alsmede, in verband met plichtsverzuim, bij wijze van disciplinaire maatregel het salaris voor de duur van één jaar te verminderen.
Op 11 januari 2006 heeft een zienswijzengesprek plaatsgevonden.
Bij besluit van 13 maart 2006 heeft verweerder mede gedeeld dat de bezoldiging over de op 10 december 2005 ten onrechte niet gewerkte uren zal worden ingehouden op grond van artikel 453 van het Ambtenaren Reglement Amsterdam (ARA). Voorts zal, bij wijze van disciplinaire maatregel, het salaris worden verminderd ter grootte van twee periodieken voor de duur van drie maanden, op grond van artikel 1003, eerste lid, aanhef en onder d, van het ARA. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 13 maart 2006 gehandhaafd. Daartoe heeft verweerder overwogen dat eiser op de dag van ziekmelding van de kazernemanager de opdracht heeft gekregen de bedrijfsarts te bezoeken. Hij kon hiervoor zelfs voor rekening van de Brandweer een taxi nemen. Eiser heeft de bedrijfsarts evenwel niet bezocht, omdat hij zich niet reisvaardig achtte. Door eiser is niet nader (met stukken) onderbouwd dat hij op 10 december 2005 arbeidsongeschikt en/of niet reisvaardig was. Het staat daarom (in ieder geval) niet vast dat eiser niet reisvaardig was, zodat eiser zonder valide reden de opdracht van zijn kazernemanager naast zich neer heeft gelegd. Nu daardoor niet is kunnen komen vast te staan of eiser zich al dan niet terecht heeft ziek gemeld, moet ervan uitgegaan worden dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan arbeidsverzuim als gevolg van verwijtbaar of nalatig handelen, zodat de bezoldiging over zes niet gewerkte uren kon worden ingehouden. Het verwijtbaar of nalatig handelen levert voorts plichtsverzuim op, zodat een disciplinaire maatregel kon worden opgelegd. Nu eiser zich niet dezelfde dag hersteld heeft gemeld en voorts op de hoogte was of kon zijn van de massale ziekmelding in de dagen voor 10 december 2005, kon het salaris worden verminderd met twee periodieken gedurende drie maanden, aldus verweerder.
In beroep heeft eiser – kort weergegeven – aangevoerd dat eiser zich op 10 december 2005 heeft ziekgemeld in verband met migraine, conform het ziekteverzuimprotocol, omdat hij zich niet in staat voelde om op dat moment zijn zware werkzaamheden te verrichten. De ziekmelding was dus terecht. Eiser ziet niet wat hem verweten wordt, daar hij de aanwijzingen van zijn leidinggevende en de bedrijfsarts heeft opgevolgd en heeft gehandeld conform de geldende regelgeving. Eiser heeft thuis de komst van de controleur afgewacht. Deze is echter niet gekomen. De strafmaat is onevenredig in vergelijking met de aan zijn collega’s opgelegde straf. Er is sprake van vooringenomenheid bij de besluitvorming. De bewijslast ten aanzien van eisers arbeidsgeschiktheid berust bij verweerder, aldus eiser.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 541, aanhef en onder b, van het ARA heeft de ambtenaar geen recht op bezoldiging genoemd in artikel 521 voor de duur dat hij weigert mee te werken aan een onderzoek door een arbodeskundige.
Ingevolge artikel 453, eerste lid, van het ARA wordt over de tijd van arbeidsverzuim als gevolg van nalatigheid of verwijtbaar handelen van de ambtenaar, hem geen bezoldiging betaald, onverminderd de elders in de rechtspositieregelingen gegeven regels met betrekking tot het niet vervullen van de betrekking.
Ingevolge artikel 511, eerste lid, van het ARA gaat arbeidsongeschiktheid in op de dag dat de ambtenaar zich volgens de procedure genoemd in artikel 502a, eerste lid, arbeidsongeschikt heeft gemeld. Ingevolge het tweede lid eindigt de arbeidsongeschiktheid op het moment dat de ambtenaar:
a op advies van de arbodeskundige medisch geschikt is verklaard voor het volledig vervullen van zijn functie, of
b zijn functie volledig is gaan vervullen, tenzij dit in strijd is met de voorschriften van de arbodeskundige of gemaakte afspraken.
Ingevolge artikel 1003, eerste lid, aanhef en onder d, van het ARA kan de ambtenaar de straf worden opgelegd van vermindering van salaris voor een bepaalde tijd, echter voor ten hoogste één jaar.
Tussen partijen is niet in geschil dat op de datum van ziekmelding, 10 december 2005 eiser opdracht heeft gekregen van de kazernemanager om de bedrijfsarts te bezoeken, desnoods met een taxi. Eiser achtte zich niet reisvaardig en heeft niet aan de opdracht voldaan. Eiser is niet onderzocht is door de bedrijfarts. Hij heeft geen medische verklaring overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij niet reisvaardig was.
Verweerder heeft het inhouden van de bezoldiging gebaseerd op artikel 453, eerste lid van het ARA. Voor toepassing daarvan is het nodig dat het arbeidsverzuim het gevolg is van het verwijtbaar handelen. Nu er geen oordeel van een arbodeskundige ligt over eisers arbeidsgeschiktheid is er geen tegenbewijs is voor het wettelijk vermoeden van arbeidsongeschiktheid. Het arbeidsverzuim dient daarom als gevolg van de arbeidsongeschiktheid te worden gezien en niet als gevolg van het verwijtbaar handelen.
De stelling van verweerder dat het voor rekening van eiser komt dat hij niet medisch is onderzocht, omdat eiser geen gehoor heeft gegeven aan de opdracht om naar de bedrijfsarts te gaan, kan de rechtbank niet volgen. Gelet op artikel 511 van het ARA gaat arbeidsongeschiktheid in op de dag van de ziekmelding en eindigt op het moment dat de ambtenaar op advies van de arbodeskundige medisch geschikt is verklaard voor het vervullen van zijn functie. Dat betekent dat vanaf het moment van ziekmelding het wettelijk vermoeden van arbeidsongeschiktheid bestaat. Dit wettelijk vermoeden kan slechts wijken voor een verklaring van een arbodeskundige waarin eiser arbeidsgeschikt wordt verklaard. Het standpunt van verweerder dat inhoudt dat het bewijsrisico bij eiser wordt gelegd en dat tot gevolg heeft dat eiser bij ontbreken van een verklaring van de bedrijfsarts vanaf het moment van ziekmelding arbeidsgeschikt wordt geacht, is in strijd met artikel 511 van het ARA.
Het voorgaande leidt ertoe dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet op grond van artikel 453, eerste lid, van het ARA eisers bezoldiging over zes niet gewerkte uren kon inhouden.
Nu aan het plichtsverzuim, en het inhouden van twee verlofdagen, door verweerder eveneens arbeidsverzuim als gevolg van verwijtbaar of nalatig handelen ten grondslag is gelegd, kan dit deel van het bestreden besluit, gelet op het bovenstaande, evenmin stand houden.
Dat betekent dat het beroep gegrond zal worden verklaard en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
Eiser heeft geen medische verklaring overgelegd waaruit blijkt dat hij niet reisvaardig was, zodat van eisers reisvaardigheid moet worden uitgegaan. Eiser heeft niet voldaan aan de opdracht van de Kazernemanager om naar de bedrijfsarts te gaan, daarmee heeft hij geweigerd mee te werken een onderzoek door een arbodeskundige. Hij heeft verweerder tegengewerkt in diens poging om de arbeids(on)geschiktheid van eiser te onderzoeken en dat valt hem te verwijten, zeker gelet op de omstandigheden van de massale ziekmelding. Eiser heeft derhalve op grond van artikel 541, aanhef en onder b, van het ARA geen recht op bezoldiging. Tevens kan deze gedraging als plichtsverzuim worden bestempeld, zodat verweerder bevoegd was een disciplinaire straf op te leggen. De straf is naar het oordeel van de rechtbank niet onevenredig. Hierbij acht de rechtbank van belang de bijzondere omstandigheden gelegen in de massale ziekmelding, de gevolgen die de eerdere massale ziekmelding in november 2005 had gehad en de aankondiging in de ‘Flits’ dat bij soortgelijke handelingen een disciplinaire straf zal worden opgelegd. Daar komt bij dat het hier gaat om een ziekmelding van 10 december 2005. Op dat moment was ook al bekend dat de massale ziekmelding van 6 december 2005 enorme gevolgen had gehad voor de bedrijfsvoering van de Brandweer zodat verweerder naar het oordeel van de rechtbank een zwaardere sanctie kon opleggen.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten, welke kosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn begroot op € 644,00 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter terechtzitting x factor 1 x € 322,00).
De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht, nu dat niet geheven is.
De rechtbank beslist als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de kosten van het geding, aan de zijde van eiser begroot op € 644,00 (zeshonderd en vierenveertig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 16 januari 2008 door mr. R.B. Kleiss, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Dutrieux, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.