ECLI:NL:RBAMS:2008:9364

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2008
Publicatiedatum
27 maart 2019
Zaaknummer
13/994219-07
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging tegen een niet-relevante entiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 november 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die werd gedagvaard door de officier van justitie. De tenlastelegging betrof het zonder vergunning in werking hebben van een inrichting voor het bewerken van bedrijfsafvalstoffen. Tijdens de regiezitting op 9 augustus 2007 werd door de rechtbank de vraag gesteld of de verdachte een besloten vennootschap was. De officier van justitie verklaarde dat de verdachte een eenmansbedrijf was en dat alleen het bedrijf was gedagvaard, niet de natuurlijke persoon die het bedrijf vertegenwoordigde.

De rechtbank heeft vervolgens ambtshalve de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging aan de orde gesteld. Het Openbaar Ministerie stelde dat de gedagvaarde verdachte gelijkgesteld kon worden met een rechtspersoon op basis van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman van de verdachte gaf aan geen bezwaar te hebben tegen deze wijze van dagvaarden, omdat een veroordeling niet op de justitiële documentatie van de natuurlijke persoon zou komen te staan, maar op die van het aannemingsbedrijf.

De rechtbank oordeelde echter dat de dagvaarding niet correct was, omdat deze niet ten name van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon luidde. Dit betekent dat de officier van justitie een niet-relevante entiteit had gedagvaard, waardoor de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaarde in de vervolging van de verdachte. Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige economische strafkamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. W.F. Korthals Altes, en in aanwezigheid van de andere rechters en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/994219-07
Datum uitspraak: 3 november 2008 (onmiddellijk uitspraak)
op tegenspraak (raadsman van [persoon] gemachtigd)
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
gevestigd op het adres [adres 1] .
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 november 2008.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot 1 oktober 2005 te ’s-Graveland, gemeente Wijdemeren, op een (sanerings-)lokatie (deel B), gelegen aan de [adres 2] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning een inrichting voor het
  • bewerken (te weten: ontwateren en/of mengen) van bedrijfsafvalstoffen en/of
  • het op of in de bodem brengen van bedrijfsafvalstoffen,
zijnde een inrichting als bedoeld in categorie 28.1 en/of categorie 28.4 van
de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende bijlage
I in werking heeft/hebben gehad.

2.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

2.1
Tijdens de regiezitting van 9 augustus 2007 heeft de rechtbank de vraag gesteld of verdachte een besloten vennootschap is. De officier van justitie heeft daarop geantwoord dat verdachte een eenmansbedrijf is en daarbij gewezen op het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Zij heeft daaraan toegevoegd dat (de natuurlijke persoon) [persoon] niet ook zelf is gedagvaard, maar alleen zijn eenmansbedrijf.
2.2
De rechtbank heeft op de terechtzitting van 3 november 2008 ambtshalve de vraag aan de orde gesteld of de officier van justitie wel in de vervolging kan worden ontvangen, omdat als verdachte niet een natuurlijke- of een rechtspersoon is gedagvaard.
2.3
Het Openbaar Ministerie heeft in antwoord hierop naar voren gebracht dat het de bedoeling was de ‘zakelijke persoon’ [persoon] te dagvaarden en dat de gedagvaarde verdachte op grond van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan worden gelijkgesteld met een rechtspersoon. De feiten waarvan verdachte wordt beschuldigd, zijn gepleegd in de bedrijfsmatige sfeer. Dat is de reden dat het aannemingsbedrijf is gedagvaard, maar dat bedrijf is gelijk te stellen met de natuurlijke persoon [persoon] , aldus het Openbaar Ministerie.
2.4
De raadsman van [persoon] , mr. D.V.A. Brouwer, die door [persoon] is gemachtigd namens hem de verdediging te voeren voor [verdachte] , heeft op de vraag naar de ontvankelijkheid geantwoord dat hij geen bezwaar had tegen deze wijze van dagvaarden, omdat in het geval de rechtbank onverhoopt tot een veroordeling zou komen, deze niet op de justitiële documentatie van [persoon] zou komen te staan, maar op die van zijn aannemingsbedrijf, aldus de raadsman.
2.5.1
De rechtbank overweegt ten aanzien van de ontvankelijkheid van de officier van justitie als volgt. Artikel 51, eerste lid Sr houdt in dat strafbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Dit brengt mee dat de dagvaarding ondubbelzinnig moet luiden ten name van een natuurlijk persoon of een rechtspersoon dan wel van een van de rechtsvormen die ingevolge art 51 lid 3 Sr daarmee kunnen worden gelijkgesteld.
2.5.2
Hoe het hiervoor in 2.3 weergegeven standpunt van de officier van justitie ook moet worden begrepen, de dagvaarding luidt niet ten name van een natuurlijk persoon en evenmin van een rechtspersoon of een daarmee gelijk te stellen rechtsvorm als omschreven in de limitatieve opsomming van het derde lid van artikel 51 Sr.
2.5.3
De officier van justitie heeft dus een naar de voorschriften van het (economisch) strafproces strafrechtelijk niet relevante entiteit gedagvaard en kan derhalve niet worden ontvangen in de strafvervolging (Vgl. Hof ’s-Gravenhage, meervoudige economische kamer van 4 juni 1953, na verwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 17 maart 1953).
2.5.4
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van het gedagvaarde [verdachte] .
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter,
mrs. W.M. van den Bergh en G.M. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 november 2008.