In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 mei 2008 uitspraak gedaan in een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door verzoekster, een café-exploitant in Amsterdam. Het verzoek was gericht tegen het besluit van de burgemeester van Amsterdam en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer, waarbij de exploitatievergunning van verzoekster werd geweigerd en een eerder verleende vergunning op grond van de Drank- en Horecawet werd ingetrokken. Dit besluit was gebaseerd op een advies van het landelijk Bureau Bibob, waarin werd gesteld dat er ernstig gevaar bestond dat de vergunningen zouden worden gebruikt voor het witwassen van criminele gelden.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de feiten en omstandigheden die door verweerders zijn aangevoerd, onvoldoende onderbouwd zijn om te concluderen dat verzoekster betrokken is bij strafbare feiten. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de aanwijzingen voor het vermoeden van betrokkenheid bij witwassen marginaal zijn en dat de relatie tussen verzoekster en een andere betrokken persoon, die mogelijk strafbare feiten heeft gepleegd, niet voldoende is om te concluderen dat verzoekster zelf ook betrokken is bij criminele activiteiten.
De rechter heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat het bestreden besluit is geschorst. Dit houdt in dat verzoekster haar café kan blijven exploiteren totdat er een definitieve beslissing is genomen in de bezwaarprocedure. Tevens zijn verweerders veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 644,00, en het griffierecht van € 145,00 moet door de gemeente Amsterdam aan verzoekster worden vergoed.