3.1.Vrijspraak van de onder 1 en 2 primair telastegelegde poging moord.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen de onder 1 primair en onder 2 primair telastegelegde poging tot moord, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting betoogd dat naar haar oordeel de onder 1 en onder 2 primair telastegelegde pogingen tot moord op [persoon 1] en [persoon 2] wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Verdachte heeft de tijd gehad om zich te beraden op zijn besluit om zowel [persoon 1] als [persoon 2] van het leven te beroven.
De officier van justitie heeft – kort weergegeven- aangevoerd dat uit de door verdachte geschreven afscheidsbrief en de verklaringen van verdachte tegen zijn neef [persoon 3] en [persoon 1] blijkt dat hij al eerder het plan had opgevat om [persoon 1] van het leven te beroven. Bovendien had verdachte reeds enige tijd de beschikking over twee pistolen. Ook duiden de handelingen van verdachte op de dag van het incident, waarbij de officier van justitie verwijst naar handelingen voor en na het incident, op het nadenken en beraden op zijn besluit om op [persoon 1] en [persoon 2] te schieten. De officier van justitie stelt zich op het standpunt, dat er geen sprake is van een opwelling bij verdachte. Zij acht de verklaring van verdachte, dat hij buiten zinnen raakte toen hij [persoon 1] hoorde bellen en de naam [persoon 4] hoorde vallen ongeloofwaardig. De officier van justitie heeft hierbij gewezen op het feit, dat noch door [persoon 1], noch door [persoon 2] is verklaard dat door [persoon 1] op die dag een telefoongesprek werd gevoerd.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gepoogd om de beide slachtoffers van het leven te beroven.
Uit de op 27 mei 2007 door verdachte geschreven afscheidsbrief, welke op 21 juni 2007 bij de doorzoeking van de woning van verdachte is aangetroffen, en uit de door [persoon 1] en [persoon 3] afgelegde verklaringen, is gebleken dat verdachte op enig moment heeft overwogen om zijn vrouw van het leven te beroven. De rechtbank heeft geconstateerd dat deze overwegingen niet de enkele dood van zijn vrouw, doch de dood van het hele gezin, hemzelf inbegrepen, betroffen. Dit volgt uit zowel de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 3], als uit de door verdachte geschreven afscheidsbrief.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte ter terechtzitting, dat hij met deze gedachten heeft gespeeld, doch deze weer heeft laten varen, geloofwaardig. De rechtbank overweegt hiertoe dat naar haar oordeel uit de gedragingen van verdachte op 20 juni 2007 niet valt af te leiden dat hij op voornoemde datum voornemens zou zijn geweest om zijn hele gezin om het leven te brengen. De rechtbank grondt haar overtuiging onder meer op de omstandigheid, dat verdachte niet met zijn daad heeft gewacht tot [persoon 2] het huis had verlaten, hetgeen bij een eventuele uitvoering van een voorgenomen plan om het hele gezin te doden redelijkerwijs voor de hand had gelegen. Voorts weegt de rechtbank mee dat verdachte, nadat hij zijn vrouw en haar nicht had neergeschoten, op generlei wijze heeft gepoogd om zichzelf, dan wel zijn kinderen van het leven te beroven. Het handelen van verdachte op 20 juni 2007 sluit naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aan bij de eerdere overwegingen van verdachte om zijn vrouw, zijn kinderen en zichzelf te doden. De rechtbank beschouwt het gebeuren van 20 juni 2007 als een op zichzelf staande gebeurtenis, en niet als een voortzetting van de eerdere overwegingen van verdachte, waarover hij in zijn afscheidsbrief en de gesprekken met zijn vrouw en neef heeft gesproken.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat verdachte op 20 juni 2007 in een opwelling heeft gehandeld. Verdachte meende zijn vrouw een telefoongesprek te horen voeren, waarbij de naam [persoon 4] was gevallen. Verdachte is door het horen van dit telefoongesprek in een dusdanige gemoedstoestand geraakt dat bij hem de gedachte is ontstaan om zijn echtgenote pijn te doen. Dit volgt uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting op 12 maart 2008. Verdachte is vervolgens de keuken binnen gegaan, heeft zijn pistool getrokken en heeft vervolgens meerdere schoten afgevuurd op de benen van beide slachtoffers. Het schieten van verdachte volgde in een zeer kort tijdsbestek op het horen van het vermeende telefoongesprek. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het in enkele seconden gebeurd moet zijn.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het zeer geringe tijdsbestek tussen het ontstane voornemen van verdachte en de daadwerkelijke uitvoering van dit voornemen, niet gezegd kan worden dat verdachte van te voren een besluit heeft genomen, en zich rekenschap heeft kunnen geven van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad, doch dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, welke tot stand kwam doordat verdachte meende zijn vrouw te horen telefoneren met zijn buurman [persoon 4], met wie verdachte zijn vrouw in de nacht van 27 op 28 januari 2007 thuis had aangetroffen.
De rechtbank acht voorts, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de enkele overwegingen van verdachte ten aanzien van [persoon 2] in de afscheidsbrief onvoldoende om het bestaan van een vooropgezet plan op de dood van [persoon 2] aannemelijk te maken. De rechtbank is er dan ook niet van overtuigd dat verdachte op 20 juni 2007 ten aanzien van [persoon 2] met voorbedachten rade heeft gehandeld.
De rechtbank acht om voornoemde redenen – anders dan de officier van justitie - de onder 1 en onder 2 telastegelegde poging tot moord niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.