Parketnummer: 13/447322-06
Datum uitspraak: 8 maart 2007
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [1970],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] [woonplaats],
gedetineerd in het Huis van Bewaring “Haarlem” te Haarlem.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 februari 2007.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting van 22 februari 2007 is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank leest de telastelegging aldus dat met betrekking tot feit 1, primair (medeplegen van) moord en subsidiair (medeplegen van) doodslag is telastegelegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1 Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat er bij verdachte een vooropgezet plan om [slachtoffer] om het leven te brengen heeft bestaan. De omstandigheid dat er een hoogopgelopen conflict bestond tussen verdachte en [slachtoffer] en dat verdachte met een doorgeladen vuurwapen naar een mede door hemzelf gearrangeerde ontmoeting met het slachtoffer is gegaan, is op zichzelf onvoldoende om bij verdachte voorbedachte rade aan te nemen. Ook het slachtoffer is gewapend met een mes en een stalen pijp naar de plaats van de ontmoeting gegaan, hetgeen onderstreept hoezeer de gemoederen waren verhit. In diverse na het incident afgeluisterde telefoongesprekken van familieleden van verdachte en het slachtoffer worden weliswaar beweringen en speculaties omtrent de kwade gezindheid van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] geuit, echter bewijs voor de stelling dat verdachte die bewuste nacht van plan was om [slachtoffer] te doden is hierin niet te vinden.
Verdachte heeft drie maal op [slachtoffer] geschoten. Bij het derde schot lag het slachtoffer op de grond, waarbij verdachte hem door het achterhoofd heeft geschoten. Voor het aannemen van voorbedachte rade kan een kort moment van kalm en rustig overleg voldoende zijn. Gezien de heftige ruzie - met de daarmee gepaard gaande emoties - die onmiddellijk voorafgaande aan het schieten plaats heeft gevonden en de zeer korte tijdspanne tussen het tweede en derde schot acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte na het tweede schot na kalm en rustig overleg het besluit heeft genomen om het slachtoffer - zo deze nog niet door de twee eerdere schoten om het leven was gekomen - te doden door hem in het achterhoofd te schieten.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 primair is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.2 De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair telastegelede:
op 16 april 2006 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen drie kogels in het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
ten aanzien van het onder 2 telastegelede:
op 16 april 2006 te Amsterdam een wapen van categorie II of III, te weten een vuurwapen, en munitie van categorie II of III, voorhanden heeft gehad;
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
Ten aanzien van het beroep op noodweer.
De raadsman heeft aangevoerd dat het handelen van zijn cliënt geboden was door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer [slachtoffer]. De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij gezien heeft dat [slachtoffer] verdachte aanviel. Tevens zou [slachtoffer], volgens verdachte, een beweging hebben gemaakt waaruit verdachte meende te mogen afleiden dat hij werd aangevallen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De getuige [getuige 1] heeft in zijn tweede verklaring op 16 april 2006 (blz. 16 e.v.) gesteld dat hij gezien heeft dat [slachtoffer] een mes en een stalen pijp in zijn handen heeft gehad en met de pijp in de richting van verdachte en [medeverdachte] heeft geslagen, waarna [slachtoffer] door één van de beide mannen is neergeschoten. Deze verklaring staat echter op gespannen voet met de omstandigheid dat het slachtoffer na de fatale schoten met het mes en de stalen pijp in zijn broeksband is aangetroffen. Het is onaannemelijk dat het slachtoffer – gezien de korte periode tussen de beweerde aanval en het schieten – deze beide attributen nog in zijn broeksband heeft weten terug te plaatsen. In een op 21 april 2006 (blz. 148 e.v.) afgelegde verklaring stelt [getuige 1] dat er weliswaar een aanval van [slachtoffer] naar de beide mannen toe heeft plaatsgevonden maar dat hij niet heeft gezien waarmee [slachtoffer] de beide andere mannen aanviel. Het mes en de pijp zou de getuige pas hebben gezien nadat [slachtoffer] was doodgeschoten. Op 17 mei 2006 (blz. 167 e.v.) verklaart hij weer anders, namelijk dat hij gezien heeft dat [slachtoffer] een mes in zijn handen had waarmee hij stekende bewegingen maakte. In zijn verklaring bij de rechter-commissaris zegt hij zich alles niet meer te kunnen herinneren. De verklaringen van [getuige 1] zijn niet in overeenstemming met de verklaringen van verdachte, de medeverdachte [medeverdachte] en de getuige [getuige 2]. Zij spreken niet over een aanval met een mes of pijp. Verdachte stelt slechts een beweging bij [slachtoffer] te hebben gezien waaruit hij dacht te mogen afleiden dat hij met een wapen zou worden aangevallen. Medeverdachte [medeverdachte] en de getuige [getuige 2] spreken slechts over een heftige ruzie die aan het schieten door verdachte vooraf is gegaan.
Naar het oordeel van de rechtbank faalt derhalve het beroep van de raadsman op noodweer reeds op de grond dat niet aannemelijk is geworden dat er een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer] heeft plaatsgevonden. Ook van een dreigende aanranding is niet gebleken nu immers niet aannemelijk is geworden dat het slachtoffer zelf een wapen ter hand wilde nemen.
Het handelen van verdachte kan aldus niet worden aangemerkt als noodzakelijk ter verdediging van zichzelf. Aan de vraag of het voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, komt de rechtbank dan ook niet toe. Het beroep wordt verworpen.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van het beroep op noodweerexces
Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat gesproken kan worden van een situatie van noodweerexces nu de wijze waarop verdachte zich heeft verdedigd niet proportioneel is geweest in relatie tot de aard en omvang van de bedreiging, en verdachte aldus de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Naast de reeds bij het noodweer-verweer aangevoerde argumenten heeft de raadsman gewezen op de bedreigingen die [slachtoffer] – vlak voor de fatale schoten – naar verdachte, zijn gezin en het ongeboren kind heeft geuit en de langdurige bedreigingen van verdachte en zijn gezin door [slachtoffer] in de periode voorafgaande aan de bewuste nacht. De raadsman stelt dat er bij verdachte tijdens het begaan van het feit sprake is geweest van een paniekreactie, gecombineerd met een ontlading van angst en woede, opgebouwd over een langere periode.
Ook dit verweer wordt door de rechtbank verworpen nu de rechtbank reeds onder 5 heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat er een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding dan wel dreigende aanranding tegen verdachte door [slachtoffer] heeft plaatsgevonden en aldus geen sprake is geweest van een noodzakelijke verdediging daartegen. Ook van een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging is derhalve geen sprake.
Voor zover de raadsman tevens heeft willen betogen dat zijn cliënt mogelijk heeft gedwaald omtrent de ogenblikkelijkheid van de aanranding en aldus een beroep wordt gedaan op de afwezigheid van alle schuld bij verdachte van het hem telastegelegde, wordt ook dit verweer door de rechtbank verworpen.
Ook in het geval dat verdachte werkelijk, doch ten onrechte, in de veronderstelling verkeerde dat [slachtoffer] een wapen tegen hem zou gaan gebruiken, verontschuldigt dit het handelen van verdachte geenszins. Verdachte is zelf met een doorgeladen vuurwapen, naar de mede door hemzelf gearrangeerde ontmoeting met [slachtoffer] – met wie hij een hevig conflict had – gegaan. In een dergelijke situatie treft verdachte wel degelijk een verwijt voor het ontstaan van de situatie en de fatale afloop ervan. Van afwezigheid van alle schuld is dan ook geen sprake.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 primair (medeplegen van moord) en 2 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Na een hoogopgelopen conflict tussen verdachte en het slachtoffer - een neef van hem - is door een zwager van verdachte een ontmoeting tussen verdachte en het slachtoffer gearrangeerd. Deze ontmoeting is snel ontaard in een felle ruzie waarbij verdachte en het slachtoffer door de zwager uit elkaar moesten worden gehaald en waarna verdachte vervolgens drie keer met een door hem meegenomen vuurwapen op het slachtoffer heeft geschoten. Eenmaal in de buik en tweemaal door het hoofd. Het derde schot is door verdachte gelost op het achterhoofd van het slachtoffer toen deze al op de grond lag. Het slachtoffer is ter plekke aan zijn verwondingen overleden.
Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan een bijzonder ernstig misdrijf waardoor iemand het leven is ontnomen en waarbij de familie en vrienden van het slachtoffer onherstelbaar verdriet is aangedaan.
Voorts brengt het bezit van een vuurwapen en het bij zich dragen van een dergelijk wapen op de openbare weg grote risico's met zich mee. Het maatschappelijk belang om te voorkomen dat onbevoegden over deze wapens beschikken is bijzonder groot.
De ernst van de bewezengeachte feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank dan ook een gevangenisstraf van lange duur. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen vrijheidsstraf zal de rechtbank ten nadele van verdachte laten meewegen dat verdachte het slachtoffer, nadat deze al door de twee eerder geloste schoten weerloos op de grond lag, met een derde schot door het achterhoofd heeft geschoten.
Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte in Nederland niet eerder voor een strafbaar is veroordeeld.
De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken een psychologisch rapport d.d. 3 november 2006 betreffende verdachte opgemaakt door drs. R. de Vries. Uit deze rapportage komt onder meer naar voren dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde niet lijdende was aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, noch aan een gebrekkige ontwikkeling ervan. De rechtbank kan zich verenigen met deze conclusie en neemt deze over.
Nu de rechtbank verdachte vrij zal spreken van het onder 1 primair telastegelegde en zal veroordelen voor de onder 1 subsidiair telastegelegde doodslag zal de rechtbank volstaan met een aanmerkelijk lagere straf dan door de officier van justitie geëist.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
17 huls, 7.65, aangetroffen op wegdek, bordje 1,
18 huls, 7.65, aangetroffen op trottoir, bordje 2,
19 munitie, kogel, aangetroffen op trottoir, bordje 3,
20 huls, kaliber 7.65, aangetroffen baarsjesweg - postjeskade,
21 munitie, kogel bij sectie in rug aangetroffen,
dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
Doodslag.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, of een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
17 huls, 7.65, aangetroffen op wegdek, bordje 1
18 huls, 7.65, aangetroffen op trottoir, bordje 2
19 munitie, kogel, aangetroffen op trottoir, bordje 3
20 huls, kaliber 7.65, aangetroffen baarsjesweg - postjeskade
21 munitie, kogel bij sectie in rug aangetroffen
Gelast de teruggave aan de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer] van:
10 schoeisel, kleur: zwart,
half hoge laars, maat 41
11 mes, Solingen
bruin heft, 13 cm, lemmet 17 cm
12 niet te definiëren goederen
lengte 32.5 cm, aangetroffen in broeksband slachtoffer
13 jas, kleur: zwart
maat M, oranje binnenvoering
14 shirt, kleur: zwart
merk Kinetic London
15 broek, kleur: grijs, C&A
maat 36/30, maat 40 + paar sokken, beige
16 laarzen, kleur: bruin
merk Capristtano, maat 40 + paar sokken
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1 jas, kleur: zwart
lange stoffen jas
2 jas, kleur: bruin,
kort model
3 jas, kleur: zwart
soort fleece jas
4 broek, kleur: zwart,
met bruine riem
5 shirt, kleur: wit
T-shirt ibs van vd na ah
6 ondergoed, kleur: wit
ibs bij vd na ah
7 ondergoed, kleur, wit
ibs bij vd na ah
8 2 sokken, kleur: blauw
ibs bij vd na ah
9 broek, kleur: wit
linnen, ibs bij vd na ah
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. C. Klomp en M.J. Vos, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 maart 2007.