ECLI:NL:RBAMS:2007:BG9085
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Interlocutoire uitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en redelijke termijn in strafzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 juni 2007 een interlocutoire uitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Districtsrechtbank in Bydgoszcz, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in 1952, werd verdacht van betrokkenheid bij het opzetten van een weedplantage in Polen. De verdediging stelde dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank overwoog dat, hoewel de opgeëiste persoon in het land waar hij wordt vervolgd een effectieve rechtsgang heeft, er in dit specifieke geval mogelijk sprake was van een onomkeerbare schending van zijn fundamentele rechten door de lange duur van het onderzoek.
De rechtbank vroeg zich af welke onderzoekshandelingen door de Poolse justitie zijn verricht sinds het rechtshulpverzoek van 20 maart 2001 en welke stappen zijn ondernomen om de duur van het onderzoek te beperken. De rechtbank benadrukte het belang van inzicht in de oorzaak van het tijdsverloop en de inspanningen van de Poolse autoriteiten. De zaak werd geschorst tot 26 juni 2007, zodat de officier van justitie de benodigde informatie kon opvragen bij de Poolse autoriteiten.
De rechtbank heeft ook de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld, die verklaarde de Nederlandse nationaliteit te hebben. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de redelijke termijn in strafzaken en de verantwoordelijkheden van de betrokken justitiële autoriteiten.