ECLI:NL:RBAMS:2007:BG5437

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-1186 WW44
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening van sloop- en bouwvergunning door gemeente Amsterdam

In deze zaak hebben eisers, wonende te [woonplaats], beroep ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, waarbij op 11 april 2005 respectievelijk 18 april 2005 een sloop- en bouwvergunning zijn verleend aan het Projectbureau Noord/Zuidlijn. De rechtbank Amsterdam heeft op 24 oktober 2007 uitspraak gedaan in deze zaak. De eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunningen, omdat zij van mening zijn dat de nadelige effecten van de werkzaamheden aan de Noord/Zuidlijn onevenredig zijn verdeeld, met name voor de omwonenden. Ze stellen dat er onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen, zoals de toegankelijkheid van alternatieve fietsroutes en bushaltes.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen voor de sloop- en bouwvergunningen correct zijn ingediend en dat de weigeringsgronden zoals genoemd in de Bouwverordening van de gemeente Amsterdam niet van toepassing zijn. De rechtbank oordeelt dat de vergunninghouder aan alle wettelijke vereisten heeft voldaan en dat er geen aanleiding is om de aanvragen buiten behandeling te stellen. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging niet aan de orde is, omdat de weigeringsgronden niet zijn aangetoond.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de besluiten van de gemeente bevestigd. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waar belanghebbenden en het bestuursorgaan binnen zes weken na toezending van de uitspraak beroep kunnen instellen.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 06/1186 WW44
van:
[eiser 1] en [eiser 2], wonende te [woonplaats], eisers,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Nooij.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
Projectbureau Noord/Zuidlijn, vergunninghouder,
vertegenwoordigd door [persoon 1], [persoon 2], [persoon 3] en [persoon 4].
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 1 maart 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 27 december 2005, verzonden 18 januari 2006 (hierna: het bestreden besluit).
Ter zitting van 6 september 2007 is ingevolge artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek geschorst en het vooronderzoek hervat.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven als bedoeld in artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb om zonder nadere behandeling ter zitting uitspraak te doen, is het onderzoek gesloten.
2. OVERWEGINGEN
Op 17 januari 2005 heeft het Projectbureau Noord/Zuidlijn (hierna: vergunninghouder) bij verweerder een aanvraag voor een sloopvergunning ingediend voor het geheel slopen van een fiets- en voetgangerstunnel annex duiker onder de Nieuwe Leeuwarderweg ter hoogte van de Waddendijk.
Op 25 januari 2005 heeft vergunninghouder bij verweerder een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend voor het maken van een sifonduiker onder de Nieuwe Leeuwarderweg ter hoogte van de Waddendijk.
Bij besluiten van 11 april 2005 respectievelijk 18 april 2005 heeft verweerder de bouwvergunning en de sloopvergunning verleend.
Eisers hebben tegen deze primaire besluiten tijdig bezwaar gemaakt. Naar aanleiding hiervan heeft op 20 september 2005 een hoorzitting plaatsgehad door de bezwaarschriftencommissie van verweerder.
In het bestreden besluit heeft verweerder met verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe is - onder meer - overwogen dat de weigeringsgronden voor het verlenen van een sloopvergunning zoals genoemd in de Bouwverordening van de gemeente Amsterdam (hierna: de Verordening) limitatief en imperatief van aard zijn. Nu geen van de in de bouwverordening genoemde weigeringsgronden aan de orde is moesten de vergunningen worden verleend, aldus verweerder.
Eisers hebben in beroep - samengevat – aangevoerd dat de nadelige effecten van de werkzaamheden aan de Noord/Zuidlijn onevenredig zijn verdeeld. Dit geldt met name met betrekking tot het tunneltje tussen de Buiksloterdijk en de Waddendijk/Texelbrug. Eisers hebben aangevoerd dat het niet in hun bedoeling ligt om de aanleg van de Noord/Zuidlijn tegen te houden, maar dat onvoldoende rekening wordt gehouden met de belangen van de omwonenden. Naar de mening van eisers had verweerder de sloop- en bouwvergunning niet in behandeling mogen nemen, omdat daaraan voorafgaand geen passende condities zijn geschapen in de vorm van deugdelijke alternatieve fietsroutes en een eenvoudig te bereiken bushalte.
De rechtbank overweegt als volgt.
Eisers stellen zich vooreerst op het standpunt dat verweerder de aanvragen om verlening van een sloop- en een bouwvergunning niet in behandeling had mogen nemen, aangezien in de aanvraag geen deugdelijke redenen zijn aangegeven gebaseerd op een afweging van belangen om het tunneltje te slopen.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder de aanvragen buiten behandeling had moeten stellen. Artikel 4:5 van de Awb biedt geen grondslag voor die conclusie. Op grond van dit artikel kan een bestuursorgaan besluiten een aanvraag niet in behandeling te nemen indien die aanvraag onvolledig wordt geacht of indien niet is voldaan aan een wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van die aanvraag. In hetgeen door eisers is aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat vergunninghouder niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag.
De sloopvergunning
Ingevolge artikel 8.1.1., eerste lid, van de Bouwverordening Amsterdam 2003 (hierna: de Bouwverordening) is het verboden, bouwwerken, standplaatsen en woonwagens daaronder begrepen, te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van Burgemeester en Wethouders (sloopvergunning).
Ingevolge artikel 8.1.6. van de Bouwverordening moet een sloopvergunning worden geweigerd indien:
a de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
b de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
c een vergunning voor het slopen van het bouwwerk ingevolge de Monumentenwet 1988 of de provinciale of de gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend;
d een sloopvergunning ingevolge de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing is vereist en deze niet is verleend;
e een aanlegvergunning ingevolge de Wet op de Ruimtelijke Ordening is vereist en deze niet is verleend;
f een vergunning als bedoeld in art. 30, eerste lid, van de Huisvestingswet is vereist en deze niet is verleend.
De rechtbank is niet gebleken dat één van de hierboven weergegeven weigeringsgronden zich hier voordoet.
Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat bij het verlenen van de sloopvergunning onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van de omwonenden. Als gevolg van de sloop van de fiets- en voetgangerstunnel annex duiker worden de omwonenden gedwongen alternatieve routes te gebruiken. De afstand naar openbare voorzieningen wordt hierdoor met soms wel 1600 meter verlengd.
Wat verder ook zij van deze belangen, de in de hiervoor weergegeven artikelen opgenomen weigeringsgronden, die ter zake het toetsingskader vormen, doen zich niet voor, zodat verweerder gehouden was de sloopvergunning te verlenen. Voor een belangenafweging bestaat geen ruimte.
De bouwvergunning
Ter plaatse zijn twee bestemmingsplannen van kracht. Voor een deel geldt het bestemmingsplan Partiële herziening van het noordelijk gedeelte van het algemeen uitbreidingsplan, met de bestemming ‘parken, plantsoenen en hoofdwegen’. Voor een deel geldt het bestemmingsplan Noord/Zuidlijn, met de bestemming ‘bovengronds railracé’ en ‘openbare ruimte’.
Ter beantwoording staat de vraag of verweerder rechtmatig de bouwvergunning heeft verleend.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet mag alleen en moet een reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien:
a. het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit;
b. het bouwwerk niet voldoet aan de voorschriften van de bouwverordening;
c. het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zo’n plan zijn gesteld;
d. het bouwwerk niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, of
e. indien voor het bouwwerk een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd.
De rechtbank stelt vast dat eisers zich niet op het standpunt hebben gesteld dat zich één van de in artikel 44 van de Woningwet genoemde weigeringsgronden voordoet. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht overwogen dat het bouwplan niet in strijd is een bestemmingsplan. Nu zich ook geen andere weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet heeft verweerder de bouwvergunning van 18 april 2005 naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden verleend.
Gelet op het voorgaande kan het bestreden besluit in rechte stand houden en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank beslist als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 24 oktober 2007 door mr. N.M. van Waterschoot, rechter,
in tegenwoordigheid van B.O. Schaafsma, griffier,
en bekendgemaakt door toezending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B