ECLI:NL:RBAMS:2007:BF7636

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-457851-05
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling met noodweer als verweer

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, stond de verdachte terecht voor poging tot doodslag en meermalen mishandeling. De zaak vond plaats op 30 november 2007, na eerdere terechtzittingen op 16 augustus en 16 november 2007. De verdachte had op 13 november 2005 een confrontatie met de slachtoffers in een bar, die leidde tot een gewelddadige uitbarsting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die zich in een noodsituatie bevond, handelde uit zelfverdediging. De rechtbank erkende dat de verdachte een mes bij zich droeg, maar oordeelde dat dit niet in de weg stond aan een beroep op noodweer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat haar handelen onder de omstandigheden van die avond gerechtvaardigd was. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte van alle rechtsvervolging werd ontslagen. De rechtbank benadrukte dat de verdachte niet opzettelijk de confrontatie had gezocht, maar zich verdedigde tegen een wederrechtelijke aanranding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/457851-05
Datum uitspraak: 30 november 2007
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres 1] en aldaar verblijvende.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 augustus 2007 en 16 november 2007.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair
op 13 november 2005 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [persoon 1] en [persoon 2] van het leven te beroven met dat opzet meermalen met een mes in de richting van het hoofd en het lichaam van die [persoon 1] en die [persoon 2] heeft gestoken;
2.
op 13 november 2005 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [persoon 1] en [persoon 2] meermalen heeft geslagen, waardoor voornoemde [persoon 1] en [persoon 2] letsel hebben bekomen en pijn hebben ondervonden.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Voorwaardelijk opzet
Door in het wilde weg te steken met het mes heeft verdachte het aanmerkelijke risico aanvaard dat zij daardoor de aangeefsters [persoon 2] (hierna [persoon 2]) en [persoon 1] (hierna [persoon 1]) van het leven zou beroven. De rechtbank acht voorwaardelijk opzet op de dood van de aangeefsters bewezen.
5. De strafbaarheid van de feiten en van verdachte
5.1. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van 16 november 2007 primair aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel dat sprake is van een situatie van noodweerexces, en verdachte dientengevolge dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van het beroep op noodweer heeft de raadsvrouw – kort gezegd - aangevoerd dat er op het moment dat verdachte door [persoon 2] aan haar haar werd vastgehouden en naar beneden werd getrokken en door [persoon 1] werd geschopt en geslagen, sprake was van een wederrechtelijke aanranding van haar persoon. Verdachte kon op dat moment zich onmogelijk onttrekken aan de situatie. De slachtoffers [persoon 2] en [persoon 1] verklaren dat zij niet van plan waren verdachte los te laten. De raadsvrouw gaat bovendien uit van de lezing van verdachte dat zij met een steen op haar hoofd werd geslagen. Er stonden overigens heel wat mensen om de vechtende vrouwen heen. Verdachte zag alleen maar voeten en niemand kwam haar te hulp. Verdachte heeft toen het mes tevoorschijn gehaald en is in blinde paniek met het mes gaan zwaaien en gaan steken in de hoop dat haar aanvallers zouden schrikken en zouden loslaten. Dit gebeurde echter niet. [persoon 2] en [persoon 1] gingen ongeremd door met slaan en schoppen.
Verdachte heeft de confrontatie niet doelbewust opgezocht. Ze heeft de situatie wel onderschat. Het onwettige wapenbezit is overigens geen reden om niet met vrucht een beroep op noodweer/noodweerexces te kunnen doen. Het gaat om de situatie waar verdachte op een gegeven moment in terecht kwam. Onvoldoende is dat het achteraf onverstandig is gebleken dat verdachte het contact met [persoon 2] en [persoon 1] niet uit de weg is gegaan.
5.2. De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1. en 2. bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 35 (vijfendertig) dagen, met aftrek van voorarrest, een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen.
De officier van justitie heeft zich bij dupliek op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen beroep op noodweer toekomt. De officier van justitie is van mening dat verdachte gewoon direct weg had moeten gaan. Zij heeft de confrontatie opgezocht, althans heeft deze niet vermeden. Daarenboven acht de officier van justitie het gebruik van het mes buiten-proportioneel, ook als er zou zijn geslagen met een baksteen. Verdachte heeft ook niet gehandeld in blinde paniek, zij had het mes reeds bij zich en heeft het niet ter plaatse van een onbekende een vrouw gekregen. Het beroep op noodweerexces dient eveneens te worden verworpen aangezien het gevecht al een tijdje aan de gang was.
5.3 De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van 16 augustus 2007 en 16 november 2007 is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de lezing van verdachte, die op belangrijke punten steun vindt in de verklaringen van getuigen, in essentie aannemelijk is. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 13 november 2005 is verdachte met haar nicht [perso[persoon 3] (hierna te noemen: [persoon 3]) naar de bar “Kempering” te Amsterdam gegaan. Daar waren tevens aanwezig de latere slachtoffers [persoon 1] en [persoon 2]. In de bar ontstond een woordenwisseling omdat [persoon 2] al dan niet per ongeluk op de voeten stond van verdachte. Nadat er over en weer werd gescholden en geschreeuwd verliet verdachte de bar. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat zij op dat moment geen verdere confrontatie met de vrouwen wilde en min of meer de bar is uitgevlucht, aannemelijk. De rechtbank vindt hiervoor steun in de verklaring van de portier [persoon 4] die heeft verklaard dat [persoon 1] en [persoon 2] nogal opgewonden en dronken tekeer gingen en uit waren op ruzie. Bovendien heeft verdachte verklaard dat zij de bar verliet, terwijl haar handtas met daarin haar autosleutels en telefoon bij haar nicht [persoon 3] was achtergebleven. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [persoon 3].
Verdachte verliet de bar en liep naar haar auto, maar bemerkte dat [persoon 3] haar niet was gevolgd. Zij kon daardoor haar auto niet in. Verdachte ging terug naar de ingang van de bar. Daar praatte ze met een aantal mensen. Na ongeveer 15 minuten verliet [persoon 3] de bar, en ontmoette verdachte haar weer. Verdachte en [persoon 3] liepen vervolgens de trap op naar de garage. Op de trap stond een vrouw die verdachte waarschuwde dat [persoon 2] en [persoon 1] haar in de parkeergarage stonden op te wachten met een baksteen. Op dit punt bevestigt de getuige [persoon 3] de gang van zaken. Verdachte heeft verklaard dat deze vrouw haar niet alleen heeft gewaarschuwd, maar haar ook een mes heeft gegeven. Op dit onderdeel is de verklaring van verdachte onwaarschijnlijk en wordt niet door andere bewijsmiddelen ondersteund. Dit brengt mee dat de rechtbank er van uit gaat dat verdachte zelf een mes bij zich had, en dat mes op enig moment uit voorzorg heeft opengeklapt en in haar mouw heeft bewaard.
Verdachte en [persoon 3] liepen vervolgens naar de auto van verdachte die geparkeerd stond vlak bij de telefooncel waar [persoon 2] en [persoon 1], zoals zij ook zelf verklaard hebben, inmiddels stonden te wachten op een snorder. Verdachte moest langs [persoon 2] en [persoon 1] lopen om bij haar auto te komen. Verdachte ging daarbij met [persoon 2] in gesprek over het voetincident. Daarna mengde [persoon 1] zich in het gesprek. Verdachte duwde [persoon 1] weg. Hierop ontstond een gevecht tussen verdachte en [persoon 1]/[persoon 2] waarbij over en weer werd geslagen en geschopt. Verdachte werd aan haar haren getrokken en vastgehouden terwijl zij tegelijkertijd werd geschopt en geslagen. Ook werd zij met een steen op haar hoofd geslagen. De rechtbank acht dit aannemelijk gelet op het letsel dat verdachte blijkens de medische informatie heeft opgelopen. Verdachte zat op dat moment als het ware klem, met haar hoofd naar beneden. Verdachte pakte het mes dat zij in haar mouw had en maakte met dat mes zwaaiende en stekende bewegingen in een poging om los te komen.
[persoon 2] liep hierdoor een snijwond op in haar hoofd en [persoon 1] werd in haar linkerzij en arm geraakt, waardoor een vleeswond ontstond. Een onbekend gebleven man slaagde er uiteindelijk in om het mes uit de handen van verdachte te halen en de vechtende vrouwen uit elkaar te halen.
5.4. Voormelde feiten en omstandigheden leiden tot de volgende overwegingen.
Noodweer
De rechtbank honoreert het beroep op noodweer. Daarbij is het navolgende van belang.
De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte niet uit was op een fysieke confrontatie met [persoon 1] en [persoon 2]. Verdachte had de mogelijkheid om een eventuele confrontatie te vermijden door direct nadat zij de bar was uitgegaan met een taxi of snorder naar huis te gaan. Ook had zij een confrontatie kunnen ontlopen door de portiers van de bar of de politie in te schakelen, toen zij op de trap van de vrouw hoorde dat [persoon 2] en [persoon 1] haar in de parkeergarage stonden op te wachten met een baksteen. Dat zij van die mogelijkheden geen gebruik heeft gemaakt brengt echter niet mee dat haar geen beroep op noodweer meer toekomt.
Verdachte heeft weliswaar een risico genomen, maar de rechtbank acht dit risico niet zodanig groot, dat geoordeeld moet worden dat verdachte de confrontatie bewust heeft gezocht. Verdachte liep naar haar auto, diep in de nacht, in de Bijlmer, en wilde naar huis. Verdachte wilde niet geloven dat de vrouwen haar daadwerkelijk met een steen stonden op te wachten. Bij verdachte bestond de intentie om de situatie uit te praten. Er heeft aanvankelijk ook een gesprek plaatsgevonden. Dit blijkt mede uit de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2].
Het gevecht dat kort daarop ontstond leidde tot een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [persoon 2] en [persoon 1]. Verdachte heeft zich daartegen verdedigd door de onder 1. primair en 2. bewezen verklaarde feiten te begaan.
Het gebruik van het mes acht de rechtbank niet disproportioneel gelet op het feit dat verdachte aan haar haren werd vastgehouden waardoor zij niet weg kon terwijl zij werd geschopt en met een steen op haar hoofd werd geslagen. Dat verdachte geen kant uit kon, vindt ook steun in de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 1] zelf dat zij niet van plan waren verdachte los te laten. Er is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit.
Dat verdachte uit voorzorg een mes bij zich droeg, opengeklapt in haar mouw, staat niet in de weg aan een beroep op noodweer.
De rechtbank acht het bewezene niet strafbaar, nu het beroep op noodweer slaagt. Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van de benadeelde partijen
Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel is opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen
[per[persoon 1] en [persoon 2] in hun vorderingen niet-ontvankelijk zijn. De benadeelde partijen kunnen die slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
6. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1. primair bewezenverklaarde:
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2. bewezenverklaarde:
Mishandeling meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.W. van der Veen, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en A.A. Spoel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Oosterhuis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 november 2007.