ECLI:NL:RBAMS:2007:BF7635
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens overschrijding van de redelijke termijn in strafzaak
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 29 november 2007 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte. De beslissing is genomen naar aanleiding van de overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de verdachte reeds in 2002 was aangehouden en er sindsdien geen noemenswaardige voortgang in de zaak was gemaakt. De raadsman van de verdachte had de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit, onderbouwd met pleitnotities die de lange duur van de procedure aanhaalden. De rechtbank oordeelde dat er geen ter zake dienende verklaring was gegeven voor de overschrijding van de redelijke termijn van meer dan drie jaar.
De rechtbank heeft beraadslaagd na het onderzoek op de terechtzitting van 15 november 2007. De telastelegging, zoals vermeld in de dagvaarding, werd als bijlage aan het vonnis gehecht. De rechtbank overwoog dat het niet noodzakelijk is om vast te stellen van welk misdrijf een goed afkomstig is in het geval van heling, zolang maar bewezen kan worden dat het goed van enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank concludeerde dat zij ook zonder veroordeling van een medeverdachte tot een beslissing in de zaak van de verdachte had kunnen komen.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige strafkamer, onder leiding van voorzitter mr. W.F. Korthals Altes, en de rechters mrs. W.M. de Vries en E.J. Weller. De griffier mr. E.L. Hetterschijt was ook aanwezig. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op de zitting van 29 november 2007.