ECLI:NL:RBAMS:2007:BF7623

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-120063-02
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 29 november 2007, is de verdachte beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, zoals bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, betrokken was bij het oplichten van investeerders door het aanbieden van valse documenten die de indruk wekten van legitieme investeringsmogelijkheden. De rechtbank heeft de telastelegging deels niet bewezen verklaard en de verdachte vrijgesproken van de feiten 1 en 2, maar heeft bewezen geacht dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan feit 3. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende zes weken voor zijn aanhouding betrokken was bij de activiteiten die leidden tot de oplichting, maar dat hij niet betrokken was bij eerdere voltooide oplichtingen. De rechtbank heeft de strafmaat vastgesteld op een gevangenisstraf van drie maanden, die voorwaardelijk is opgelegd met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De beslissing is genomen na beraadslaging op basis van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden tijdens de terechtzittingen op 8 juni 2006 en 15 november 2007.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer:13/120063-02
PROMIS
Datum uitspraak: 29 november 2007
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 juni 2006 en 15 november 2007.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
2.1. Geldigheid van de dagvaarding.
De raadsman heeft ter zitting van 15 november 2007 - onder verwijzing naar de inhoud van zijn pleitnotities – (partiële) nietigheid van de dagvaarding bepleit.
De rechtbank heeft ter terechtzitting de dagvaarding deels nietig verklaard, daar de dagvaarding niet geheel aan de eisen der wet voldoet. Het betreft in zowel feit 1 als feit 3 de zinsnede “en/of in een of meerdere andere landen”. Dit gedeelte van de dagvaarding is onvoldoende specifiek, nu hiermee de hele wereld als pleegplaats in aanmerking zou komen. Daarmee is voor de verdediging op dit punt onvoldoende duidelijk waar de vervolging op rust. Nu uit het dossier voldoende duidelijk is waarop het overige gedeelte van de dagvaarding betrekking heeft en verdachte te dien aanzien dus weet waartegen hij zich dient te verweren, verklaart de rechtbank de dagvaarding niet geheel nietig.
De rechtbank verklaart de dagvaarding partieel nietig, voor zover het betreft de zinsnede “en/of in een of meerdere andere landen” in feiten 1 en 3.
2.2. Ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman van verdachte heeft ter zitting van 15 november 2007 - onder verwijzing naar de inhoud van zijn pleitnotities – (partiële) niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit.
Nu zich in het dossier geen geautoriseerd stuk bevindt waaruit blijkt dat de onder 1 en 3 telastegelegde feiten ook in Spanje en Canada vervolgbaar zijn, komt uit de stukken niet vast te staan dat Nederland ten aanzien van die feiten, voor zover deze in Spanje en/of Canada zouden zijn begaan, rechtsmacht heeft. De officier van justitie dient om voorgaande reden niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van de feiten 1 en 3 voor zover deze in Spanje en/of Canada zouden zijn begaan.
De rechtbank verklaart de officier van justitie partieel niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte, voor zover het gaat om feiten die in Spanje en/of Canada zouden zijn gepleegd.
2.3. Redelijke termijn
De rechtbank heeft reeds op 8 juni 2006 het toen door de raadsman gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer verworpen. Deze beslissing is na hervatting van het onderzoek ter terechtzitting op 15 november 2007 in stand gebleven.
Na 8 juni 2006 heeft nog één onderzoekshandeling plaatsgevonden, te weten het op verzoek van de verdediging horen van de getuige [persoon 1]. Dit heeft een behoorlijke tijd geduurd, maar dit is niet enkel het openbaar ministerie toe te rekenen. Getuige [persoon 1] is meerdere malen uitgenodigd, maar hij had niet de mogelijkheid naar Nederland te komen. Uiteindelijk zijn de rechter-commissaris, officier van justitie, verdediging, een tolk en de griffier naar Zuid-Afrika afgereisd.. Hiertoe dienden de agenda’s van al deze personen op elkaar te worden afgestemd en dienden de nodige verzoeken te worden gedaan aan de Zuid-Afrikaanse autoriteiten. Dat de getuige uiteindelijk pas op 26 juni 2007 is gehoord, is dan ook niet heel verwonderlijk.
De rechtbank is dus van oordeel dat het enkele horen van getuige [persoon 1] een behoorlijke tijd heeft geduurd, maar zij acht deze periode, tegen de achtergrond van de hiervoor vermelde omstandigheden, niet zo lang dat hier sprake is van een zodanige overschrijding van de redelijke termijn dat dit nu wel dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank zal bij de strafmaat rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn, zoals reeds op 8 juni 2006 is beslist.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Vrijspraak
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie - het onder 1 telastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte pas vanaf 6 weken voor zijn aanhouding betrokken was bij de activiteiten die werden ontplooid. Nu geen van de oplichtingen van de investeerders is voltooid sinds verdachte betrokken raakte en daarnaast niet onomstotelijk vast is komen te staan dat verdachte als medepleger betrokken was bij de eerdere (voltooide) oplichtingen van de investeerders, dient verdachte te worden vrijgesproken. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat slechts het voltooide delict oplichting is telastegelegd en niet (ook) de poging daartoe.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank voorts van oordeel dat verdachte ook van het onder 2 telastegelegde feit moet worden vrijgesproken. De rechtbank gaat ervan uit dat de door verdachte aangeboden aandelen geen werkelijk aandeel in het kapitaal van de betreffende vennootschappen vertegenwoordigen en dus -kort gezegd- nep zijn. Het vergunningsvereiste van de Wet Toezicht Effectenverkeer geldt alleen voor het aanbieden van werkelijke effecten; niet valt in te zien dat voor het aanbieden van nepeffecten een vergunning benodigd zou zijn of zelfs zou kunnen worden verkregen.
3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op of omstreeks 11 juli 2002 en 19 juli 2002 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en/of voorhanden heeft gehad valse faxberichten en confirmation notices, te weten
- een faxbericht gedateerd op 11 juli 2002, afkomstig van [alias 1 persoon 2] van Morgan Paris & Company, gericht aan [persoon 3] met als bijlage een confirmation notice (met ‘trade date’11 juli 2002) (Bijlagenummer 10.14.8) en/of
- een confirmation notice gedateerd op 19 juli 2002 (met ‘met trade date’17 juli 2002), afkomstig van Clearing Services, gericht aan [per[persoon 4] (Bijlagenummer 10.7.74)
zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift (telkens) echt en onvervalst, bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid
- de afzender genoemd in voornoemde faxberichten en confirmation notices (te weten [alias 1 persoon 2]) niet de daadwerkelijke afzender is en
- die confirmation notices onjuiste gegevens bevatten met betrekking tot de waarde van aandelen en een valse naam bevat (te weten [alias 1 persoon 2]) en
- voornoemde faxberichten de indruk wekken vanuit Spanje afkomstig te zijn,
bestaande dat gebruik maken hierin dat verdachte en/of zijn mededaders die faxberichten en/of confirmation notices aan [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of aan een of meer anderen hebben doen toekomen en hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die faxberichten en/of confirmation notices bestemd waren tot gebruik als ware deze geschriften (telkens) echt en onvervalst.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
3.3. Bewijsmiddelen
De volgende bewijsmiddelen worden voor het bewijs gebruikt:
1. De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting, onder meer inhoudende zakelijk weergegeven:
Ik zei tegen investeerders dat ik vanuit Marbella, Spanje werkte, maar in werkelijkheid belde ik vanuit het huis van [persoon 2], de [adres 2] in [woonplaats]. Ik werkte vanuit diens huis vanaf ongeveer 6 weken voor mijn aanhouding in augustus 2002.
2. Een proces-verbaal van verhoor van [persoon 2] d.d. 30 augustus 2002 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 2], zakelijk weergegeven:
Ik heb niet de naam [alias 2 persoon 2] gebruikt, wel de valse naam [alias 1 persoon 2].
3. Een proces-verbaal met nummer 0242-0005-2002 van 28 augustus 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 5] en [persoon 6] (bijlage 4.1.2).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 2], zakelijk weergegeven:
Ik heb de laatste tijd mensen aandelen verkocht. Ik vertelde deze mensen dat ze een geweldige investering konden doen terwijl ik in feite wel wist dat deze investering in werkelijkheid niet zo geweldig was.
De mensen die aandelen gekocht hadden via Morgan Paris kregen per fax of E-mail de betalingsinstructies opgestuurd. Op deze instructie stond dat het geld moest worden overgemaakt naar een bankrekening van de Bank of Austria ter attentie van Clearing Services. Mij is bekend dat Clearing Services bestaat. Echter als je Clearing Services wil bekijken dan vind je niets.
4. Een proces-verbaal met nummer 0242-0005-2002 van 16 oktober 2002, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 7]
(bijlage 5.10.1).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 28 augustus 2002 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in perceel [adres 2] te [woonplaats], zijnde de woning van [persoon 2]. In zijn woning werden vier faxen aangetroffen met correspondentie tussen [alias 1 persoon 2] en [persoon 3].
-één fax heeft het opschrift Clearing Services en geeft een overzicht van de aankoop van 2000 aandelen European Diversified Holding Inc. voor een bedrag van 97.000,- US dollar.(Rbr.10.14.20)
5. Een geschrift zijnde een kopie van een faxbericht van Clearing Services
(bijlage 10.14.8).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
To: [persoon 3]
Date: July 11, 2002
From: [alias 1 persoon 2] of Morgan Paris & Company
6. Een geschrift zijnde een kopie van een confirmation notice van Clearing Services (bijlage 10.14.8).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
[persoon 3]
AB#: [alias 1 persoon 2]
Trade date: july 11, 2002
Settlement date: july 18th
Buy Quantity: 20000
Security Description: European Diversifies Holding Inc. Rute 144 Stock $4.85 USD per share
7. Een proces-verbaal met nummer 0242-0005-2002 van 10 februari 2003, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 7]
(bijlage 5.6.1).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 28 augustus 2002 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in perceel [adres 2] te [woonplaats], zijnde de woning van [persoon 2]. In zijn woning werden onder andere aangetroffen een zogenaamde “klantenkaart’en een kopie van deze klantenkaart ten name gesteld van [persoon 4]. Ook zijn “sales orders’van [alias 1 persoon 2] aan [persoon 4]; bevestigingen van betalingen aan Clearing Services door [persoon 4] aangetroffen. Rubriek 10.7.65 tot en met 10.7.75.
8. Een geschrift zijnde een kopie van een confirmation notice van Clearing Services (bijlage 10.7.74).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
[persoon 4]
Trade date: July 17, 2002
Settlement date: July 19, 2002
9. Een proces-verbaal met nummer 0242-0005-2002 van 14 augustus 2003, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 6]
(bijlage 5.16.1).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
In eerste instantie moest het aankoopbedrag voor de aandelen Spantel worden overgemaakt naar een ABN-AMRO Bank rekening ten name van Clearing Services Limited (CLS) in Amterdam en later, nadat de bank deze rekening had beëindigd, moest het aankoopbedrag worden overgemaakt naar een Bank Austria rekening ten name van Clearing Services Limited. De voorlopige bevindingen zijn onder andere dat:
- er in totaal ongeveer US$45.000.000,00 op de rekening is gekomen
- dit geld afkomstig was van ongeveer 2004 beleggers
- van de 2004 beleggers slechts 7 beleggers ooit geld vanaf die CLS rekening hebben ontvangen
-vanaf de Oostenrijkse CLS rekening werd onder andere geld overgemaakt naar [persoon 8], Nautilus Holding Inc., IDIGI en vele andere rekeningen waaruit af te leiden is, dat het geld kennelijk niet ten behoeve van Spantel en Adrentacar is besteed.
3.4. Nadere bewijsoverweging
De valse geschriften zijn aangetroffen bij doorzoeking op de [adres 2] te [woonplaats], zijnde de woning van [persoon 2]. Nu verdachte heeft verklaard dat hij sinds 6 weken vanuit deze woning werkte voor Morgan Paris en [persoon 2], acht de rechtbank bewezen dat verdachte deze documenten tezamen en in vereniging met [persoon 2] dan wel met anderen voorhanden heeft gehad dan wel heeft gebruikt.
Verdachte en zijn mededaders gebruikten geschriften en certificaten die er officieel uitzagen, om bij investeerders vertrouwen te wekken en reeds gewekt vertrouwen te versterken. Op deze wijze werd getracht investeerders geld afhandig te maken.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals hiervoor weergegeven.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1, 2 en 3 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren en een werkstraf voor de duur van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
In samenwerking met andere mensen heeft verdachte door gebruik te maken van verschillende slinkse verkoopmethoden getracht meerdere mensen op te lichten. Niet is vast komen te staan dat verdachte reeds bij het gehele traject dat er toe diende investeerders op te lichten betrokken is geweest. Wel blijkt uit het dossier dat verdachte zich gedurende 6 weken met deze praktijken heeft ingelaten. Om het vertrouwen van de investeerders te wekken werd hierbij gebruik gemaakt van geschriften, die er officieel uitzagen. Door zo te handelen heeft verdachte het vertrouwen van meerdere investeerders ernstig beschaamd.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank zal de gevangenisstraf geheel voorwaardelijk opleggen, teneinde verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank houdt rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zou, indien de redelijke termijn niet was overschreden, de gevangenisstraf die zij verdachte oplegt onvoorwaardelijk hebben opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 5 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart het onder 1 en 2 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 3:
medeplegen van het opzettelijk gebruik maken dan wel voorhanden hebben van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 en 3 telastegelegde partieel nietig.
Verklaart de officier van justitie partieel niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte terzake van het onder 1 en 3 telastegelegde.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter,
mrs. W.M. de Vries en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.L. Hetterschijt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 november 2007.