Parketnummers: 13/525189-07 (zaak A) en 13/421096-07 (zaak B) (PROMIS)
Datum uitspraak: 15 november 2007
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres 1]
gedetineerd in het Huis van Bewaring “Havenstraat” te Amsterdam.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna genoemd respectievelijk zaak A en zaak B.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
1 november 2007.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaardingen zoals deze ter terechtzitting zijn gewijzigd. Van de dagvaardingen en de vorderingen wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 tot en met 4 aan dit vonnis gehecht. De rechtbank verstaat de wijziging in zaak A aldus, dat de toevoegingen gelden voor alle drie de feiten op de telastelegging. De gewijzigde telasteleggingen gelden als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het in zaak A onder 1 telastegelegde:
op 13 juni 2007 in een trein op het traject tussen Leiden en Amsterdam door geweld en door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft/is hij, verdachte
- die [slachtoffer 1] bij haar arm en broek vastgepakt en met kracht op een stoel geduwd en
- zijn, verdachtes, hand op de mond van die [slachtoffer 1] gedrukt en die [slachtoffer 1] in het Engels dreigend de woorden toegevoegd: “Moet ik je vermoorden?” en “Suck, suck” en
- de broek van die [slachtoffer 1] naar beneden getrokken en die [slachtoffer 1] opgetild en door een gedeelte van die trein naar een toiletruimte gedragen en op een toilet gezet en de deur van die toiletruimte op slot gedraaid en vervolgens
- met zijn, verdachtes, penis de vagina en mond van die [slachtoffer 1] binnengedrongen en heen en weer gaande bewegingen gemaakt;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 telastegelegde:
op 13 juni 2007 in een trein op het traject tussen Leiden en Amsterdam door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft/is hij, verdachte
- die [slachtoffer 1] bij haar arm en broek vastgepakt en met kracht op een stoel geduwd en
- zijn, verdachtes, hand op de mond van die [slachtoffer 1] gedrukt en die [slachtoffer 1] in het Engels dreigend de woorden toegevoegd: “Moet ik je vermoorden?” en “Suck, suck” en
- de broek van die [slachtoffer 1] naar beneden getrokken en die [slachtoffer 1] opgetild en door een gedeelte van die trein naar een toiletruimte gedragen en op een toilet gezet en de deur van die toiletruimte op slot gedraaid en vervolgens
- de vagina en borsten en tepels van die [slachtoffer 1] gelikt en
- die [slachtoffer 1] gedwongen tot het aftrekken van hem, verdachte;
ten aanzien van het in zaak A onder 3 telastegelegde:
op 13 juni 2007 in een trein op het traject tussen Leiden en Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers heeft/is hij, verdachte
- die [slachtoffer 1] bij haar arm en broek vastgepakt en met kracht op een stoel geduwd en
- zijn, verdachtes, hand op de mond van die [slachtoffer 1] gedrukt en die [slachtoffer 1] in het Engels dreigend de woorden toegevoegd: “Moet ik je vermoorden?” en
- die [slachtoffer 1] opgetild en door een gedeelte van de trein naar een toiletruimte gedragen en op het toilet gezet en de deur van die toiletruimte op slot gedraaid,
en die [slachtoffer 1] telkens belet te gaan waarheen zij wilde;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 telastegelegde:
in de periode van 24 juni 2007 tot en met 2 juli 2007 te Amsterdam telkens ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen,
- [persoon 1] en
- [persoon 2] en
- [persoon 3]
telkens te bewegen tot de afgifte van geldbedragen van 10 of 20 euro, met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
– zich heeft voorgedaan als vertegenwoordiger van de winkeliersvereniging en/of
– heeft gezegd dat hij, verdachte, geld kwam inzamelen voor een uitje voor kansloze kinderen en/of
– tegen betaling reclame/advertentieruimte heeft aangeboden op de bij een festival behorende poster en/of
– een visitekaartje heeft getoond van een andere winkelier die ook al betaald had en/of
– een kaartje met een nummer van de Kamer van Koophandel heeft getoond en/of
– om een financiële bijdrage van 10 of 20 euro heeft gevraagd;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 telastegelegde:
op 29 juni 2007 te Amsterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen [persoon 4] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 20 euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – listiglijk
- gezegd dat hij de vader van die [persoon 4] reeds had gesproken en
- tegen betaling reclame/advertentieruimte aangeboden op de bij een cultureel evenement behorende poster en
- om een financiële bijdrage gevraagd,
waardoor die [persoon 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Voor zover in de telasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Het bewijs en de redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor het bewijs is gebruikt de inhoud van deze bewijsmiddelen, zoals hieronder weergegeven:
ten aanzien van het in zaak A onder 1-3 bewezen geachte:
1. Een proces-verbaal met nummer 2007161868-1 van 14 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 5] en [persoon 6] (doorgenummerde pag. 33-36).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 13 en 14 juni 2007 afgelegde verklaring van [slachtoffer 1], zakelijk weergegeven:
Ik ben Amerikaans staatsburger. Vandaag ben ik op de trein gestapt in Centraal Station te Leiden. Het was erg rustig in de trein. Aan het andere einde van de coupe had ik bij binnenkomst een man zien zitten. Ik kan deze man als volgt omschrijven:
- Arabisch type
- hij sprak Nederlands
- klein spleetje tussen de voortanden
- zweetlucht
De man kwam tegenover mij zitten. Hij begon tegen mij te praten, maar ik zei dat ik geen Nederlands sprak. Na de halte Schiphol zag ik dat de man zijn jas op zijn schoot had liggen. Ik zag dat de man onder de jas bewegingen met zijn hand maakte alsof hij zich zat af te trekken. Ik pakte toen mijn spullen bij elkaar om de coupe te verlaten. Ik zag dat de man achter mij aanliep en mij bij mijn arm aanraakte. Ik voelde dat de man mijn arm vastpakte en mij omdraaide zodat ik met mijn gezicht naar hem toestond. Ik zag dat de man zijn gulp openstond. Ik probeerde weer weg te lopen. Ik draaide mij om en ik voelde dat ik aan de achterzijde van mijn broek werd vastgegrepen. Ik begon te schreeuwen om hulp. Ik schreeuwde zo hard als ik kon, maar er was niemand in de buurt. De man zei dat ik mijn mond moest houden en ik voelde dat hij mij met kracht in de stoel gooide. Ik zag en voelde dat de man zijn hand over mijn mond deed. Ik hoorde de man in het Engels aan mij vragen of hij mij moest vermoorden. Ik werd toen heel bang. Ik voelde dat de man mij met kracht in de stoel duwde en mijn jeans naar beneden trok. Ik zag dat de man zijn penis uit zijn broek nam. De man had een stijve piemel. Ik zag dat de man zich ten overstaan van mij begon af te trekken. Ik voelde dat de man mij optilde en mijn tas ook optilde. Ik zag en voelde dat ik door de man naar de toiletruimte werd gedragen. Ik zag dat de man het toiletdeksel naar beneden deed. Ik voelde dat ik door de man op het toilet werd gezet. Ik zag dat de man zijn broek verder naar beneden deed. Ik zag dat de man zijn penis nat was van het voorvocht. Ik voelde dat de man met zijn penis mijn vagina binnendrong. Ik voelde hierdoor pijn. Ik zag en voelde dat de man op en neer gaande bewegingen maakte. Ik zei tegen de man dat hij mij pijn deed en dat dit de eerste keer was dat ik seks had. Hij ging uit mijn vagina. Ik zag dat hij op zijn knieën ging zitten en mijn vagina begon te likken. Hierna wilde de man dat ik zijn penis in mijn mond nam. De man zei: “Suck, Suck”. De man duwde toen zijn penis in mijn mond. Ik vroeg de man of ik hem anders moest aftrekken. De man zei niks maar stopte gewoon zijn penis in mijn hand. Ik begon de man af te trekken, maar zijn penis was halfslap. De man zei dat hij “ze” nog wel wilde zien. Ik zag toen dat de man mijn trui optilde en naar mijn borsten keek. Ik voelde dat de man gelijktijdig mijn BH omhoog trok. Ik voelde dat de man aan mijn borsten likte op en rond mijn tepels. Ik zag dat de man zijn handen ging wassen. De man zei dat ik ook mijn handen moest wassen. De man zei dat ik het aan niemand moest vertellen.
2. Een proces-verbaal met nummer 2007161868-1 van 26 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 5] en [persoon 7] met bijlagen (doorgenummerde pag. 37-52).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 26 juni 2007 afgelegde aanvullende verklaring van [slachtoffer 1], zakelijk weergegeven:
De man was misschien eind 20 tot halverwege 30 jaar oud. De man tilde mij op, terwijl mijn broek en slip tot mijn enkels naar beneden waren getrokken. De toiletdeur werd door de man dichtgedaan en hij draaide deze op slot.
3. Een kopie van een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 4 juli 2007, zaaknummer 2007.06.20.061 (aanvraag 1), opgemaakt door [persoon 8] op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige (doorgenummerde pag. 55-61).
Dit rapport houdt in als verklaring van voornoemde deskundige, zakelijk weergegeven:
Voor onderzoek ontvangen materiaal van het slachtoffer [slachtoffer 1]:
- twee bemonsteringen van de vagina inwendig ([nummer])
- twee bemonsteringen van de vagina uitwendig ([nummer])
- een referentiemonster bloed ([nummer])
De twee bemonsteringen van de vagina inwendig zijn onderzocht op de aanwezigheid van sperma. In beide bemonsteringen is sperma aangetroffen. De bemonsteringen zijn veiliggesteld als ([nummer])#1 en #2 voor een DNA-onderzoek. De bemonsteringen ([nummer])#1 en #2 van de vagina inwendig en het referentiemonster bloed van het slachtoffer [slachtoffer 1] ([nummer]) zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek. Van het DNA in de spermacelfracties van de bemonsteringen ([nummer])#1 en #2 zijn DNA-mengprofielen verkregen waarin DNA-kenmerken zichtbaar zijn van twee personen. Van deze DNA mengprofielen kan een DNA-hoofdprofiel van de prominent aanwezige vrouwelijke celdonor worden afgeleid. Deze afgeleide DNA-hoofdprofielen matchen met elkaar en met het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer 1] ([nummer]). Daarnaast kan een DNA-nevenprofiel van de mannelijke celdonor worden afgeleid. Deze afgeleide nevenprofielen matchen met elkaar. Dit betekent dat de spermacelfracties van de bemonsteringen ([nummer])#1 en #2 bestaan uit celmateriaal dat afkomstig is van het slachtoffer [slachtoffer 1] zelf vermengd met sperma dat afkomstig is van een onbekende man A. Het afgeleide DNA nevenprofiel van het sperma in de bemonstering ([nummer])#2 van de vagina inwendig is op 3 juli 2007 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en wordt sindsdien vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking is een match met een ander DNA-profiel gevonden. Het betreft het DNA-profiel van [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1974, [nummer]. Dit betekent dat het sperma in de bemonsteringen ([nummer])#1 en #2 van de vagina inwendig afkomstig kan zijn van [verdachte] ([nummer]). De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met de DNA-nevenprofielen van het sperma in bemonsteringen
([nummer])#1 en #2 van de vagina inwendig is kleiner dan één op één miljard.
4. Een proces-verbaal met nummer 2007161868-5 van 9 juli 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 9] en [persoon 7] (doorgenummerde pag. 68-73).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 9 juli 2007 afgelegde verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik begon te stinken. Ik merkte dat andere mensen roken dat ik stonk. Je gaat naar zweet ruiken. Iedereen denkt dat ik een Marokkaan ben. Ik ben naar Amsterdam geweest. Ik reis dan altijd per trein.
5. Een proces-verbaal met nummer 2007161868-10 van 10 juli 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 9] en [persoon 7] (doorgenummerde pag. 74-78).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 10 juli 2007 afgelegde verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik was vrij op 13 juni 2007. Ik heb een spleetje tussen mijn voortanden
6. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 11 juli 2007 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 13 juni 2007 in de trein tussen Leiden en Amsterdam seks gehad met een meisje. Ze sprak Engels. Wij zijn naar de toiletruimte gegaan en we hebben daar seks gehad.
7. De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd.
Deze verklaring houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Alle seksuele handelingen genoemd in de aangifte van [slachtoffer 1], die in de toiletruimte zouden hebben plaatsgevonden, hebben plaatsgevonden.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van het in zaak A onder 1-3 bewezen geachte
Verdachte heeft, ook nog nadat hij met de DNA-match was geconfronteerd, bij de politieverhoren stelselmatig volgehouden al zeven jaar geen seks meer te hebben gehad. Verdachte heeft pas bij het verhoor door de rechter-commissaris in het kader van de inbewaringstelling op 11 juli 2007 het standpunt ingenomen wél seks met een meisje te hebben gehad, maar gesteld dat het gebeuren haar volledige instemming had. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vanwege genoemde instemming moet worden vrijgesproken van het in zaak A onder 1-3 telastegelegde. In dat verband heeft zij het volgende naar voren gebracht:
- de aangifte heeft ongeveer drie uur na het voorval en kennelijk op initiatief van vrienden van [slachtoffer 1] plaatsvonden;
- de aangifte heeft in de Engelse taal plaatsgevonden, terwijl geen tolk aanwezig was, waardoor noodzakelijkerwijs nuances verloren zijn gegaan;
- de aangifte heeft geen emotionele lading;
- vaststaat dat verdachte de tas van [slachtoffer 1] heeft meegenomen naar het toilet;
- uit foto’s uit het dossier blijkt weliswaar dat een vrouw letsel op de zijkant/buitenkant van haar linker- en rechterknie heeft opgelopen, maar niet duidelijk is wier knieën zijn gefotografeerd, wanneer het letsel is opgelopen en hoe het letsel op de zijkant/buitenkant van de knieën een gevolg kan zijn van het voorval op 13 juni 2007;
- [slachtoffer 1] presenteert zich op een internetsite als iemand die graag in contact komt met andere mensen (naar de rechtbank begrijpt: mannen).
Het dossier bevat geen letselverklaring, reden waarom de rechtbank eventueel letsel aan de knieën van [slachtoffer 1] niet voor het bewijs heeft gebruikt. Met betrekking tot de overige feiten en omstandigheden oordeelt de rechtbank als volgt:
- dat de aangifte ongeveer drie uur na het voorval en mogelijk op initiatief van vrienden heeft plaatsgevonden, impliceert niet dat [slachtoffer 1] heeft ingestemd met het gebeuren;
- dat de aangifte in de Engelse taal is geschied, maakt haar niet minder geloofwaardig;
- de rechtbank deelt de lezing van de verdediging niet dat de aangifte geen emotionele lading heeft, nu daaruit genoegzaam volgt dat [slachtoffer 1] ten tijde van het gebeuren bang was;
- dat vaststaat dat verdachte - op eigen initiatief - de tas van [slachtoffer 1] heeft meegenomen naar het toilet, maakt niet dat [slachtoffer 1] heeft ingestemd met het gebeuren;
- nu de verdediging zich heeft beperkt tot de enkele mededeling dat [slachtoffer 1] zich op het internet op een bepaalde manier presenteert, zonder daarvan bewijs over te leggen, heeft de rechtbank die mededeling buiten beschouwing gelaten.
De rechtbank is aldus oordelende tot de slotsom gekomen dat uit de gebezigde bewijsmiddelen het bewezen verklaarde volgt, terwijl verdachte - mede gelet op het feit dat verdachte klaarblijkelijk reden had tegenover de politie het seksuele contact met [slachtoffer 1] te verzwijgen, terwijl hij voor dat verzwijgen geen plausibele verklaring heeft gegeven - niet erin is geslaagd zijn met die bewezenverklaring onverenigbare andere lezing aannemelijk te maken. Het beroep op vrijspraak wordt derhalve verworpen.
ten aanzien van het in zaak B onder 1 bewezen geachte:
1. Een proces-verbaal met nummer 2007180549-1 van 2 juli 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 10] (doorgenummerde pag. 9-11).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 2 juli 2007 afgelegde verklaring van [persoon 1], zakelijk weergegeven:
Op 2 juli 2007 stond ik in de deuropening van mijn rijwielhandel op de [adres] te Amsterdam, toen een donkergekleurde man voor de winkel stond. De man stapte naar mij toe en vertelde dat hij een vertegenwoordiger was van de winkeliersvereniging en geld wilde inzamelen voor een uitje voor kansloze kinderen. Ik zag dat de man diverse folders en een kwitantieboekje bij zich had. De man vroeg mij een bedrag van € 10,- te doneren.
2. Een proces-verbaal met nummer 2007180308-1 van 2 juli 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 11] (doorgenummerde pag. 12-14).
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 26 juni 2007 werd ik gebeld door [persoon 2], ondernemer van de gelijknamige meubelzaal op de [adres]. [persoon 2] verklaarde mij dat er zojuist een man in zijn winkel was geweest die getracht had advertentieruimte te verkopen voor 10 euro welke advertentie geplaatst zou worden op een poster ten behoeve van een festival op de Westermarkt dat 8 juli zou plaatsvinden. [persoon 2] omschreef de man als een man met een getinte huidskleur, gezet postuur en gekleed in een donkerblauw kostuum.
Ik heb bij diverse ondernemers op de [adres] navraag gedaan of een dergelijke man in de zaak was geweest. Op dinsdag 26 juni 2007 sprak ik met [persoon 3], eigenaar van het [café], gevestigd op de [adres] te Amsterdam. Desgevraagd verklaarde [persoon 3] mij dat een man in het café was geweest en hem had aangeboden dat hij voor 20 euro kon adverteren op een poster.
Op maandag 2 juli 2007 heb ik [persoon 3] nader verhoord. [persoon 3] verklaarde mij het volgende: “Ik geloof dat het zondag 24 juni was. Er kwam een man binnen. De man was volgens mij van Antilliaanse afkomst, althans hij had een licht getinte huidskleur en een gezet postuur. Hij droeg een donker pak dat er slonzig uitzag. De man had een spleetje tussen zijn boventanden. De man had een stapel papieren bij zich. Ik kreeg een kaartje van hem met een nummer van de Kamer van Koophandel. De man had ook nog kwitanties bij zich.”
Op 2 juli 2007 nam ik contact op met [persoon 2] teneinde hem nader te horen. Hij verklaarde mij desgevraagd het volgende: “De man verklaarde dat er al veel ondernemers van de [adres] meededen. Hij liet mij een kaartje van [drukkerij] op de Bloemgracht zien. Hij vertelde dat zij ook meededen. De man had een pak papieren bij zich in een plastic mapje waarin ook wat visitekaartjes zaten. Ik heb [drukkerij] gebeld. Zij vertelden mij dat deze man daar ook was geweest. Zij wisten echter niet hoe de man aan hun visitekaartje was gekomen.”
3. Een proces-verbaal met nummer 2007180308-2 van 2 juli 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 12] en [persoon 13] (doorgenummerde pag. 15-16).
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
In de rugzak van verdachte, [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1974, troffen wij folders aan, een kwitantieboekje met daarop verschillende bedragen geschreven en een verlopen Kamer van Koophandel uittreksel.
4. Een proces-verbaal met nummer 2007180308-5 van 2 juli 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 14] (doorgenummerde pag. 19-20).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 2 juli 2007 afgelegde verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik ben nu twee en een halve week in Amsterdam. Ik heb een aantal winkeliers bezocht. Ik heb in de afgelopen weken in totaal ongeveer 40 euro van verschillende winkeliers ontvangen. Ik heb dit geld aangewend om mijn verloren gegane legitimatiebewijs terug te krijgen c.q. een nieuw te ontvangen. Ik ben bij enkele winkeliers op de [adres] geweest. Ik ben ook bij de fietsenwinkel op de [adres] geweest.
5. Een geschrift, zijnde een kopie van een uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel, gedateerd 15 maart 2007 (doorgenummerde pag. 31-32).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Op 11-02-2003 is geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan, omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 11-02-2003. Laatstelijk stond ingeschreven:
Rechtsvorm: Vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid
Statutaire naam: S.C.V. La Granota Internationaal
Bestuurder: [verdachte]
Geboortedatum en –plaats [geboortedatum]-1974, [geboorteplaats].
6. De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd.
Deze verklaring houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Het is juist dat ik op respectievelijk 24 juni 2007, 26 juni 2007 en 2 juli 2007 een bezoek heb gebracht aan respectievelijk [persoon 3], [persoon 2] en [persoon 1] en om geld heb gevraagd.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van het in zaak B onder 1 bewezen geachte
De verdediging heeft tot vrijspraak geconcludeerd van het in zaak B onder 1 telastegelegde en daartoe de navolgende twee verweren gevoerd:
1. Er is sprake van een relatief ondeugdelijk middel, want vanwege het uiterlijk van verdachte - getuige [persoon 3] verklaart bijvoorbeeld dat verdachte een slonzig pak droeg - zou niemand daadwerkelijk kunnen worden bewogen tot afgifte van enig goed.
2. Verdachte heeft niet beoogd om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Hij trad op als voorzitter van zijn vereniging La Granota.
De rechtbank oordeelt met betrekking tot deze verweren als volgt. Het eerste verweer wordt verworpen, omdat wel degelijk sprake is van een begin van uitvoering van het misdrijf oplichting, nu de gedragingen van verdachte op zich ertoe zouden kunnen leiden dat iemand zou worden bewogen tot afgifte van enig goed. Ook het tweede verweer wordt verworpen. Niet alleen heeft verdachte, zoals volgt uit de verklaring die verdachte ten overstaan van de politie heeft afgelegd, het geld ten behoeve van zichzelf aangewend, ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat de vereniging waarvoor verdachte zou zijn opgetreden op 11 februari 2003 reeds was ontbonden.
ten aanzien van het in zaak B onder 2 bewezen geachte:
1. Een proces-verbaal met nummer 2007180308-1 van 2 juli 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 15] (doorgenummerde pag. 5-7).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 2 juli 2007 afgelegde verklaring van [persoon 4], zakelijk weergegeven:
Ik ben eigenaar van de bloemenzaak aan de [adres] te Amsterdam. Afgelopen vrijdag 29 juni 2007 heb ik bezoek gekregen van een getinte man met een stevig postuur. Deze man vroeg mij om geld waarmee op een poster reclame voor mijn bloemenzaak gemaakt zou worden. Het betrof een cultureel evenement. Omdat de man vertelde mijn vader al eerder gesproken te hebben en ik nieuw ben in de buurt met mijn zaak besloot ik mee te doen. Ik betaalde de man 20 euro contant waarvoor hij ook een kwitantie heeft afgegeven.
2. Een geschrift, zijnde een kopie van een kwitantie nummer 7009, opschrift: culturele festiviteiten, gedateerd: 30 juni 2007, bedrag: € 20,-, ondertekend door [verdachte], onder vermelding van telefoonnummer [telefoonnummer] (doorgenummerde pag. 8).
3. Een proces-verbaal met nummer 2007180308-2 van 2 juli 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 12] en [persoon 13] (doorgenummerde pag. 15-16).
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
In de rugzak van verdachte, [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1974, troffen wij aan een kwitantieboekje met daarop verschillende bedragen geschreven.
4. Een proces-verbaal met nummer 2007180308-5 van 2 juli 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 14] (doorgenummerde pag. 19-20).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 2 juli 2007 afgelegde verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik ben nu twee en een halve week in Amsterdam. Ik heb een aantal winkeliers bezocht. Ik heb in de afgelopen weken in totaal ongeveer 40 euro van verschillende winkeliers ontvangen.
5. De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd.
Deze verklaring houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Het is juist dat ik op 29 juni 2007 een bezoek heb gebracht aan [persoon 4] en om geld heb gevraagd.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van het in zaak B onder 2 bewezen geachte
De verdediging heeft tot vrijspraak van het in zaak B onder 2 telastegelegde geconcludeerd en daartoe de navolgende drie verweren gevoerd:
1. [persoon 4] is niet bewogen tot afgifte van enig goed door verdachte; zij heeft niets betaald aan verdachte.
2. Er is geen sprake van een listige kunstgreep als bedoeld in artikel 326 Wetboek van Strafrecht. Noch de mededeling dat verdachte eerder met [persoon 4] vader had gesproken, noch het gegeven dat [persoon 4] nieuw was in de buurt, kan als een listige kunstgreep van verdachte worden aangemerkt.
3. [persoon 4] heeft niet zelf het initiatief genomen om aangifte te doen, maar de politie heeft haar opgezocht en haar daartoe aangespoord.
Het eerste verweer wordt verworpen. In haar aangifte verklaart [persoon 4] € 20 te hebben betaald aan verdachte. Niet valt in te zien waarom de aangifte op dit punt onjuist zou zijn, in het bijzonder niet nu de kwitantie die door verdachte aan [persoon 4] is overhandigd, door verdachte is uitgeschreven voor een bedrag van € 20. Ook het tweede verweer wordt tevergeefs voorgesteld. Het handelen van verdachte zoals bewezen verklaard, waaronder in het bijzonder het tegen betaling reclame/advertentieruimte aanbieden op een poster in de wetenschap dat die betaling niet tot dergelijke reclame zal leiden, valt onder het begrip listige kunstgrepen als in de wet bedoeld. Het derde verweer - tot slot - wordt ook verworpen nu het enkele feit dat [persoon 4] mogelijk door derden is bewogen aangifte te doen van oplichting, niets afdoet aan de betrouwbaarheid van haar aangifte.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar in de zaken A onder 1, 2 en 3 en B onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar, met aftrek van voorarrest, en dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld. Voorts heeft zij gevorderd om de in beslag genomen goederen, vermeld op de beslaglijst, te onttrekken aan het verkeer, alsmede om de vordering van de benadeelde partij [persoon 4] toe te wijzen en in dat verband de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte op te leggen.
De hierna te noemen beslissingen zijn in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan alsmede tot het opleggen van na te noemen maatregel in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op zéér ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] door haar op de avond van 13 juni 2007 door geweld en door bedreiging met geweld te vervoeren naar een toiletruimte in de trein, haar daar in te sluiten, met zijn penis haar vagina binnen te dringen, haar vagina te likken, haar hem te doen aftrekken en haar borsten en tepels te likken. Verdachte heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de ernstige gevolgen die zijn daden voor [slachtoffer 1], voor wie het de eerste keer was dat zij geslachtsgemeenschap had, kunnen hebben, terwijl de ervaring leert dat slachtoffers van misdrijven als waaraan [slachtoffer 1] is blootgesteld daarvan nog lange tijd psychische en lichamelijke gevolgen plegen te ondervinden. Verdachte heeft bovendien met zijn handelen het vertrouwen in de veiligheid van het openbaar vervoer op ernstige wijze geschonden en in belangrijke mate bijgedragen aan het gevoel van onveiligheid in de maatschappij, door op opportunistische wijze gebruik te maken van de gelegenheid die de lege trein hem op de bewuste avond bood. Niemand kon [slachtoffer 1] horen, zodat haar niets anders restte dan het gebeuren te ondergaan.
Verdachte heeft bovendien persoonlijk (financieel) leed berokkend aan [persoon 16] en de kans op zodanig leed in het leven geroepen voor [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 17].
Verdachte heeft met betrekking tot zowel het in zaak A als het in zaak B bewezenverklaarde zijn persoonlijk belang niets ontziend vooropgesteld, en op geen enkele wijze rekening gehouden met de belangen van anderen.
Verdachte is daarenboven blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie eerder met justitie in aanraking gekomen en voor zowel zeden- als vermogensdelicten veroordeeld.
De rechtbank heeft achtgeslagen op de ten aanzien van verdachte uitgebrachte rapportages van klinisch en forensisch psycholoog [persoon 18], gedateerd 26 september 2007 en van psychiater [persoon 19] gedateerd 17 september 2007.
[persoon 18] is blijkens die rapportage van oordeel dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, i.c. van een narcistische persoonlijkheidsstoornis, met antisociale, achterdochtige en theatrale trekken en van een cannabisafhankelijkheid. [persoon 19] onderschrijft dit oordeel. In haar rapportage staat weliswaar dat er geen aanwijzing is dat verdachte een seksuele stoornis heeft, maar er staat ook dat verdachte als gevolg van zijn persoonlijkheidsstoornis niet in staat is zich in een ander in te leven, dat hij anderen vooral gebruikt voor het bevredigen van zijn eigen, ook seksuele, behoeften en dat hij als gevolg van zijn slecht functionerende geweten niet wordt geremd in zijn seksueel deviante en op andere terreinen strafbare gedrag.
Verdachte kan naar het oordeel van de beide deskundigen als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. [persoon 18] acht de kans op herhaling groot. [persoon 19] onderschrijft dit oordeel en voegt daaraan toe dat niet uitgesloten is dat escalatie van het deviante seksuele gedrag van verdachte zal plaatsvinden, in die zin dat verdachte een meer agressief gekleurd seksueel delict zal plegen.
Beide deskundigen komen tot het oordeel dat alleen terbeschikkingstelling met dwangverpleging mogelijk op termijn nog tot enig gunstig resultaat zal leiden. In de voorlichtingsrapportage van reclasseringsmedewerker [persoon 20] van 9 oktober 2007 worden deze oordelen onderschreven.
De rechtbank neemt bovenstaande oordelen over.
Nu de noodzaak van een behandeling van verdachte is komen vast te staan en een andere remedie geen oplossing zal bieden, resteert naar het oordeel van de rechtbank enkel de maatregel van ter beschikkingstelling met dwangverpleging.
Mede aangezien het bewezen geachte misdrijven omvat waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist, dient verdachte dan ook ter beschikking gesteld te worden en van overheidswege te worden verpleegd.
Onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, vermeld op beslaglijst waarvan een kopie als bijlage 5 aan dit vonnis is gehecht, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien het in zaak B bewezen geachte met behulp van deze voorwerpen is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij
[persoon 4] van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in zaak B onder 2 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 20,- (twintig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 4] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 242, 246, 282 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 telastegelegde:
ten aanzien van het onder 2 telastegelegde:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
ten aanzien van het onder 3 telastegelegde:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven
ten aanzien van het onder 1 telastegelegde:
poging tot oplichting meermalen gepleegd
ten aanzien van het onder 2 telastegelegde:
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking gesteld zal worden en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de goederen, genoemd op de als bijlage 5 aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 4], wonende op het adres [adres], toe tot een bedrag van € 20,- (twintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 4] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[persoon 4], te betalen de som van € 20,- (twintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Salomon voorzitter,
mrs. A.D. Belcheva en M.M. Korsten-Krijnen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.P. Friperson, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 november 2007.