Parketnummer: 13/528333-06
Datum uitspraak: 25 juli 2007
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring
“P.I.V. Zwolle” te Zwolle.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15 december 2006, 13 maart 2007, 19 april 2007 en 12 juli 2007.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting van 13 maart 2007 is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank leest het in de vijfde regel van het onder feit 3 telastegelegde vermelde “Pipamperonum” als “Pipamperonum (Dipiperon)”, aangezien hier sprake is van een kennelijke misslag. Door de verbetering van deze misslag wordt verdachte niet in de verdediging geschaad.
3. Waardering van het bewijs
3.1 Feit 1 primair en subsidiair
3.1.1 Overzicht van de bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal van 20 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 1] (doorgenummerde
pag. 24 t/m 37).
2. Een geschrift, zijnde een print van een bestand onder de naam “[voornaam verdachte].rtf”, aangetroffen op de computer van verdachte door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 1] (doorgenummerde pag. 27).
3. De verklaring, die verdachte ter terechtzitting van 19 april 2007 heeft afgelegd, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
4. Een proces-verbaal met nummer [nummer] van 19 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[persoon 2] (doorgenummerde pag. 10 t/m 11).
5. Een geschrift, zijnde een aanvraagformulier medische informatie, opgesteld door de geneeskundige [persoon 3], d.d. 18 oktober 2006.
6. Een proces-verbaal met nummer [nummer] van 20 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[persoon 4] (doorgenummerde pag. 49 t/m 53).
3.1.2 Uitwerking van de bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal met bijlagen van 20 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 1] (doorgenummerde pag. 24 t/m 37).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van een op maandag 18 september 2006 inbeslaggenomen computer, contra verdachte [verdachte], in het kader van een gepleegd misdrijf, stelde ik op dinsdag 19 en woensdag 20 september een onderzoek in.
Tevens trof ik meerdere bestanden aan, alsook delen/fragmenten van bestanden, betrekking hebbende op het gegeven “zelfdoding”, waaronder zoekslagen binnen de zoekmachine “Google”.
2. Een geschrift, zijnde een print van een bestand onder de naam “[voornaam verdachte].rtf”, aangetroffen op de computer van verdachte door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 1] (doorgenummerde pag. 27).
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Het spijt me dat ik [persoon 5] met me mee heb genomen, maar ik had geen andere keus. [persoon 5] is een deel van mij en daarom heb ik besloten om haar mee te nemen op reis. De reis van rust en geen problemen en verdriet meer. Het zit nu zo ver in mijn hoofd dat ik er klaar voor ben. Ik ben altijd al ziek geweest in mijn hoofd en al 15 jaar loop ik met zelfmoord in mijn hoofd en nu is de tijd aangebroken dat het tijd is, tijd om uit het leven te stappen. En als ik naar [persoon 5] kijk, dat meisje heeft hier op aarde niets te zoeken.
3. De verklaring, die verdachte ter terechtzitting van 19 april 2007 heeft afgelegd, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Eerder die dag had ik al naar de huisarts gebeld om medicijnen te verkrijgen. Ik kreeg de assistent van [persoon 6] aan de lijn. Ik heb gezegd dat mijn medicijnen op waren, maar dat was niet zo. Ik had er nog een stuk of 7 à 8 in een strip zitten. Ik heb [persoon 5] beneden de tabletten gegeven. Ik had er 4 of 5 in mijn hand. Ze vond ze vies, maar ze nam ze toch. Ik wist niet wat het effect van 5 pillen op [persoon 5] zou zijn. U zegt mij dat ik daarmee een risico heb genomen. Dat klopt, maar ik kon niet meer helder denken.
4. Een proces-verbaal met nummer [nummer] van 19 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[persoon 2] (doorgenummerde pag. 10 t/m 11).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Doorzoeking
Locatie: [adres]
Datum: 18 september 2006
Bewoond door: [verdachte]
In de woning werden de volgende goederen in beslag genomen:
- 1 medicijnstrip, Pipamperon
- 3 lege medicijndoosjes, Pipamperon
5. Een geschrift, zijnde een aanvraagformulier medische informatie, opgesteld door de geneeskundige [persoon 3], d.d. 18 oktober 2006.
Dit geschrift houdt onder meer in als verklaring van de geneeskundige, zakelijk weergegeven:
Medische informatie betreffende (naam betrokkene):
[persoon 5]
Geboortedatum: [geboortedatum] 2001
A. Uitwendig waargenomen letsel:
Somnolent (suf doch wekbaar). Neurologisch onderzoek toonde een dysartrie (coördinatiestoornis in de spraak).
6. Een proces-verbaal met nummer [nummer] van 20 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[persoon 4] (doorgenummerde pag. 49 t/m 53).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in de op 20 september 2006 afgelegde verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Maandag 18 heb ik omstreeks 16.15 uur vijf pillen aan mijn dochter [persoon 5] gegeven.
Ik had gelezen in de bijsluiter van het medicijn Dipiperon dat als je teveel van dit medicijn zou innemen, je hartspier dit niet aan zou kunnen en ermee zou stoppen.
3.1.3 Nadere overwegingen
De raadsman heeft bepleit dat de misdadige wil van verdachte ontbreekt. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte enkel de intentie had haar kind in slaap te brengen, zodat zij zichzelf van het leven kon beroven, zonder dat het kind daar iets van zou merken. De rechtbank overweegt hieromtrent dat de afscheidsbrief, die op de computer van verdachte is aangetroffen, alsmede de op haar computer aangetroffen zoekresultaten in Google met betrekking tot zelfdoding, duidelijk wijzen op de intentie om niet alleen zichzelf, maar ook haar kind van het leven te beroven. Ook heeft verdachte bij de huisarts om extra medicijnen gevraagd, terwijl haar voorraad nog niet op was. Dit alles wijst erop dat zij met voorbedachten rade te werk is gegaan.
Zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de psychologische en psychiatrische rapportages betreffende verdachte, uit de bij verdachte vastgestelde persoonlijkheidsstoornis zich onder meer in een zeer wisselvallig karakter. Verdachte geeft blijk van een groot gevoelsleven en neemt vaak puur op emotie gebaseerde beslissingen. Dit zou verklaren waarom zij op het moment van het schrijven van de zelfmoordbrief stellig van plan is haar dochter mee te nemen de dood in, en even later, op het moment van toediening van het middel daartoe, haar plan wijzigt en haar dochter slechts in slaap wil brengen. Deze wispelturigheid rechtvaardigt echter niet dat zij haar dochter een medicijn liet innemen, wat mogelijk ernstige schadelijke bijwerkingen had, een risico waarvan zij zich bewust was en moest zijn. In haar verklaring bij de politie d.d. 20 september 2006 erkent zij bovendien dat ze wist dat het medicijn bij een hoge dosis de hartspier kon aantasten. In haar verklaring ter terechtzitting d.d. 19 april 2007 zegt zij niet te hebben geweten of de hoeveelheid die ze haar dochter toediende schadelijk kon zijn, maar zich wel bewust te zijn geweest van het risico dat ze nam.
Alles overwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat haar dochter door toediening van het middel kon komen te overlijden. Tevens nam ze welbewust het risico dat haar dochter zwaar lichamelijk letsel kon oplopen door toediening van het middel.
3.1.3.1 Deugdelijkheid van het middel Pipamperonum (Dipiperon)
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het primaire en subsidiaire telastegelegde onder feit 1. als verweer gevoerd, dat er sprake is van een poging met gebruikmaking van een absoluut ondeugdelijk middel zodat sprake is van een ondeugdelijke poging.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit het deskundigenrapport van [persoon 7] van het NFI van 20 oktober 2006 komt naar voren dat er weinig bekend is over overdosis van het middel Pipamperonum (Dipiperon), maar dat de mogelijke algemene bijwerkingen bestaan uit duizeligheid, bewegingsstoornissen, sufheid en slaperigheid, ontregeling van de lichaamstemperatuur en hartritmestoornissen. In het verslag van [persoon 8] en [persoon 9], forensisch geneeskundigen, van 13 februari 2007 wordt op pagina III-3 uiteengezet dat er in de literatuur wel enkele levensbedreigende situaties zijn beschreven, maar dat er in de literatuur geen vermelding is van fatale bijwerkingen bij kinderen. Dit betekent volgens hen niet dat een fatale bijwerking bij het toedienen van Dipiperon bij kinderen volledig uitgesloten kan worden. Uit de in het verslag op p. II-9 toegevoegde geneesmiddeleninformatie van Dipiperon van [besloten vennootschap 1] blijkt voorts dat bij overdosering van het middel Dipiperon opname op de intensive care noodzakelijk is. In het proces-verbaal van 22 september 2006 van opsporingsambtenaar [persoon 10], onder meer bevattende het telefonisch verhoor van getuige [persoon 11], medisch specialist van het RIVM, wordt gerelateerd dat bij de toediening van vijf tabletten Pipamperonum van 40 mg een vijfjarig meisje suf kan worden, in coma kan raken of hartritmestoornissen kan krijgen. [persoon 11] acht de laatste twee situaties gevaarlijk.
De rechtbank is in het licht van de deskundigenrapporten van oordeel dat het toedienen van het middel zonder medisch doel of bij overschrijding van de dosering risico’s voor het leven of de gezondheid in het bijzonder van jonge kinderen met zich kan brengen. De stelling dat het middel in absolute zin deze gevolgen niet kan veroorzaken faalt derhalve. De omstandigheid dat in het onderhavige geval de gevolgen beperkt zijn gebleken zodat in deze zin van een relatief ondeugdelijk middel kan worden gesproken maakt dit niet anders.
De rechtbank overweegt in dit verband nog in het bijzonder dat verdachte heeft verklaard dat zij in de bijsluiter bij het medicijn had gelezen dat als je teveel van dit medicijn zou innemen, de hartspier dit niet aan zou kunnen en ermee zou stoppen (p.51). De intentie van verdachte om haar kind wat aan te doen moet derhalve serieus worden genomen zodat ook in dit opzicht niet van een ondeugdelijke poging kan worden gesproken. Dit klemt te meer nu verdachte haar dochter 4 à 5 pillen van 40 mg Pipamperonum (Dipiperon) heeft toegediend. Dergelijke hoeveelheden blijken slechts in uitzonderlijke gevallen voor jonge kinderen te worden voorgeschreven zodat nu er bij het kind in kwestie geen enkele medische noodzaak voor de toediening bestond van een grote en dus serieus te nemen dosering moet worden gesproken.
3.1.3.2 Vrijwillige terugtred
De rechtbank heeft hiervoor onder 3.1.3.1 geoordeeld dat het gebruik van het middel Pipamperonum (Dipiperon) een relatief ondeugdelijk middel was. De vraag komt op of dan nog sprake kan zijn van een vrijwillige terugtred. De tekst van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht rept van het niet voltooien van het misdrijf tengevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk. Gelet op het gebruik van een relatief ondeugdelijk middel werd het misdrijf reeds niet voltooid en deze omstandigheid was niet van de wil van de dader afhankelijk. De rechtbank is evenwel van oordeel dat in onderhavig geval nog sprake kan zijn van een vrijwillige terugtred omdat verdachte haar dochter mee wilde nemen de dood in en zij heeft verklaard dat zij wist dat een te hoge dosis van het medicijn de hartspier kon aantasten, terwijl zij op het moment van geven van het medicijn aan haar dochter niet wist van de relatieve ondeugdelijkheid van die hoeveelheid van het medicijn.
Zowel de raadsman als de officier van justitie stellen zich op het standpunt dat sprake is van vrijwillige terugtred ten aanzien van het onder feit 1 primair en subsidiair telastegelegde, nu zij op tijd heeft ingegrepen en ernstige gevolgen heeft weten te voorkomen. De raadsman concludeert dat het onder feit 1 telastegelegde derhalve niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en dat vrijspraak moet volgen. De officier van justitie concludeert dat de vrijwillige terugtred moet resulteren in ontslag van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat weliswaar sprake was van een voltooide poging door verdachte om haar kind van het leven te beroven, maar dat zij tijdig heeft ingegrepen om het beoogde resultaat te voorkomen. Uit haar verklaring ter terechtzitting en uit de stukken uit het dossier blijkt dat verdachte haar dochter 4 à 5 pillen van het middel Pipamperonum (Dipiperon) heeft gegeven. Vervolgens heeft zij zelf 50 à 60 pillen van hetzelfde middel ingenomen. Nadat ongeveer een uur was verstreken en zij beiden versuft raakten heeft [persoon 5] haar moeder geroepen, waardoor verdachte enigszins bij zinnen kwam en besloot in te grijpen. Zij is naar haar zuster gelopen en heeft verteld wat zij had gedaan. De zuster heeft de alarmlijn gebeld en verdachte en haar dochter zijn op tijd naar het ziekenhuis afgevoerd.
Op het moment dat de dochter om hulp riep had verdachte de keuze om door te gaan of te stoppen. Verdachte achtte het belang van haar kind om in leven te blijven op dat moment groter dan haar eigen belang om te sterven. Het feit dat haar besluit om in te grijpen door een externe factor werd veroorzaakt, in de vorm van het roepen van haar kind, doet niet af aan het karakter van de vrijwillige terugtred. Zij heeft actief ingegrepen en zo mogelijke ernstige gevolgen weten te voorkomen. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de primair en subsidiair telastegelegde feiten weliswaar bewezen kunnen worden verklaard, maar dat verdachte daarvoor straffeloos dient te blijven, nu het feit niet strafbaar is. Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het onder feit 1 primair en subsidiair telastegelegde.
3.1.4 Bewezenverklaring feit 1 primair en subsidiair
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 18 september 2006 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [persoon 5] (geboren [geboortedatum] 2001), dochter van verdachte, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [persoon 5] eenheden van het medicijn Pipamperonum (Dipiperon) heeft laten innemen
op 18 september 2006 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade aan [persoon 5] (geboren [geboortedatum] 2001), dochter van verdachte, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [persoon 5], na kalm beraad en rustig overleg, opzettelijk eenheden van het medicijn Pipamperonum (Dipiperon) heeft laten innemen.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
Overzicht van de bewijsmiddelen
1. De verklaring, die verdachte ter terechtzitting van 19 april 2007 heeft afgelegd, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
2. Een geschrift, zijnde een aanvraagformulier medische informatie, opgesteld door de geneeskundige [persoon 3], d.d. 18 oktober 2006.
3. Een proces-verbaal met nummer [nummer] van 19 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[persoon 2] (doorgenummerde pag. 10 t/m 11).
4. Een proces-verbaal met nummer [nummer] van 20 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[persoon 4] (doorgenummerde pag. 49 t/m 53).
3.2.2 Uitwerking van de bewijsmiddelen
1. De verklaring, die verdachte ter terechtzitting van 19 april 2007 heeft afgelegd, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
Zoals uitgewerkt in rubriek 3.1.2.
2. Een geschrift, zijnde een aanvraagformulier medische informatie, opgesteld door de geneeskundige [persoon 3], d.d. 18 september 2006.
Zoals uitgewerkt in rubriek 3.1.2.
3. Een proces-verbaal met nummer [nummer] van 19 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[persoon 2] (doorgenummerde pag. 10 t/m 11).
Zoals uitgewerkt in rubriek 3.1.2.
4. Een proces-verbaal met nummer [nummer] van 20 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[persoon 4] (doorgenummerde pag. 49 t/m 53).
Zoals uitgewerkt in rubriek 3.1.2.
3.2.3 Nadere overwegingen
Zoals eerder aangegeven heeft verdachte in kalm beraad en rustig overleg voorbereidingen getroffen om zichzelf en haar dochter van het leven te beroven. Vervolgens heeft zij haar dochter opzettelijk een middel toegediend om haar in slaap te doen vallen. Het feit dat het in eerste instantie beoogde resultaat niet is bereikt, neemt niet weg dat er wel degelijk gevolgen waren. Het kind moest een behandeling ondergaan in het ziekenhuis en er zijn bij haar sufheid en dysartrie vastgesteld, een aandoening die wel degelijk als letsel is aan te merken, zij het niet als ernstig letsel. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het toedienen van het middel de gezondheid van haar dochter opzettelijk heeft benadeeld.
3.2.4 Bewezenverklaring feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 18 september 2006 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend [persoon 5] (geboren [geboortedatum] 2001), dochter van verdachte, met dat opzet, na kalm beraad en rustig overleg, eenheden van het medicijn Pipamperonum (Dipiperon) heeft laten innemen, waardoor voornoemde [persoon 5] enig lichamelijk letsel heeft bekomen.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
3.3.1 Overzicht bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal met nummer [nummer] van 20 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[persoon 4] (doorgenummerde pag. 49 t/m 53).
2. Een proces-verbaal met nummer [nummer] van 19 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[persoon 12] (doorgenummerde pag. 14 t/m 17).
3. Een proces-verbaal met nummer [nummer] van 19 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[persoon 2] (doorgenummerde pag. 10 t/m 11).
4. Een geschrift, zijnde een aanvraagformulier medische informatie, opgesteld door de geneeskundige [persoon 3], d.d. 18 oktober 2006.
3.3.2 Uitwerking van de bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal met nummer [nummer] van 20 september 2006, in de wettelijke
vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[persoon 4] (doorgenummerde pag. 49 t/m 53).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in de op 20 september 2006 afgelegde verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Op 18 september 2006 heb ik omstreeks 16.15 uur tabletten aan mijn dochter [persoon 5] gegeven. Ik wilde dat zij zou gaan slapen.
2. Een proces-verbaal met nummer [nummer] van 19 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[persoon 12] (doorgenummerde pag. 14 t/m17).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in de op 19 september 2006 afgelegde verklaring van
[persoon 15], zakelijk weergegeven:
Omstreeks 17.15 uur, terwijl ik op de bank zat, zag ik dat [voornaam verdachte] (de rechtbank begrijpt de verdachte) via de achterdeur bij mij naar binnen kwam. Zij vertelde mij dat zij een overdosis had genomen.
3. Een proces-verbaal met nummer [nummer] van 19 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[persoon 2] (doorgenummerde pag. 10 t/m 11).
Zoals uitgewerkt in rubriek 3.1.2.
4. Een geschrift, zijnde een aanvraagformulier medische informatie, opgesteld door de geneeskundige [persoon 3], d.d. 18 oktober 2006.
Zoals uitgewerkt in rubriek 3.1.2.
3.3.3 Nadere overwegingen
Uit de verklaring van verdachte bij de politie van 20 september 2006 blijkt dat zij op 18 september 2006 rond 16.15 uur haar dochter voornoemd middel heeft laten innemen. Het kind werd hier slaperig van, wat naar het oordeel van de rechtbank kan worden gekwalificeerd als ‘iemand in een hulpeloze toestand brengen’. De overwegingen omtrent de mishandeling uit rubriek 3.2.3 gelden als hier ingevoegd. De zuster van verdachte heeft op 19 september 2006 bij de politie verklaard dat verdachte op 18 september rond 17.15 uur bij haar binnenliep om te vertellen dat ze een overdosis pillen had ingenomen. Op grond van deze verklaringen concludeert de rechtbank dat verdachte ongeveer een uur na het toedienen van het middel heeft ingegrepen door zich bij haar zus te melden.
3.3.4 Bewezenverklaring feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 18 september 2006 te Amsterdam [persoon 5] (geboren [geboortedatum] 2001), haar, verdachtes dochter tot wiens onderhoud zij krachtens wet verplicht is, in een hulpeloze toestand heeft gebracht door die [persoon 5] eenheden van het medicijn Pipamperonum (Dipiperon) te laten innemen, en daarna enige tijd (ongeveer een uur) heeft laten verstrijken zonder voor adequate hulp te zorgen.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bovengenoemde bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De rechtbank acht het onder feit 1 primair en subsidiair telastegelegde niet strafbaar, nu middels de vrijwillige terugtred de strafbaarheid aan het feit is komen te ontvallen. Verdachte dient terzake daarvan dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het onder 2 bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
De rechtbank acht het onder feit 3 bewezene niet strafbaar, nu een van de bestanddelen van het delict, te weten: opzettelijk, in de telastelegging ontbreekt. Verdachte dient terzake daarvan eveneens te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6. De strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank mede gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 8 december 2006 en de aanvullende rapportage
d.d. 13 april 2007, beide opgemaakt door [persoon 13], psychiater en op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 5 december 2006 en de aanvullende rapportage d.d. 15 april 2007, beide opgemaakt door [persoon 14], klinisch & forensisch psycholoog. De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens in de vorm van een Borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken en afhankelijkheid van diverse middelen.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 2 en 3 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest en een TBS met voorwaarden.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op zeer ernstige en verwijtbare wijze haar dochter mishandeld. Zij heeft gehandeld vanuit het egoïstisch verlangen uit het leven te stappen en besloten haar kind daarin mee te nemen. Ze heeft uitgebreid onderzocht hoe ze het beste te werk kon gaan en de huisarts door middel van leugens een recept laten uitschrijven. Vervolgens heeft ze haar kind een middel laten innemen, waarmee ze het grote risico nam dat het kind daarvan schadelijke gevolgen kon ondervinden. Daarmee heeft ze het vertrouwen een kind in haar moeder kan en mag hebben op onvergeeflijke wijze beschaamd. Iedere ouder heeft de verantwoordelijkheid zijn of haar kinderen te beschermen, ook, en met name, als dat inhoudt bescherming tegen zichzelf. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat ze niet een andere uitweg voor het kind heeft overwogen. Het voorgaande overwegende, acht de rechtbank een lange vrijheidsbenemende straf passend en geboden.
De rechtbank heeft anderzijds overwogen dat verdachte vrijwillig is terug getreden ten aanzien van het onder feit 1 primair en subsidiair telastegelegde en daarmee erger heeft weten te voorkomen. Ook slaat zij acht op de rapportages van de psychiater en psycholoog omtrent de geestelijke gesteldheid van verdachte en met name op de conclusie dat zij verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Gelet op het feit dat de rechtbank feit 3 niet als een strafbaar feit kwalificeert gaat de rechtbank bij het opleggen van de straf boven de eis van de Officier van Justitie uit. De rechtbank komt daartoe gelet op het zeer ernstige en verwijtbare karakter van de mishandeling zoals hiervoor is verwoord.
Mede aangezien het onder feit 2 bewezen geachte een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel eist, dient verdachte dan ook ter beschikking gesteld te worden.
De rechtbank neemt de aanbeveling over van de deskundige [persoon 14], dat verdachte een stevig kader nodig heeft en dat een TBS met voorwaarden duidelijk aan verdachte laat zien dat zij zelf verantwoordelijkheid moet nemen voor haar behandeling en zich daarnaar moet schikken. De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat de kans op herhaling groot wordt geacht en dat het zelfbeschermingsbelang van verdachte zwaar weegt.
Gelet op het feit dat verdachte het strafwaardige van haar handelen inziet en te kennen heeft gegeven zich te willen laten behandelen, zal de rechtbank de navolgende voorwaarden stellen betreffende het gedrag van de ter beschikking te stellen verdachte. Verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van deze voorwaarden.
De rechtbank stelt daarbij de volgende voorwaarden:
1. Zij wordt opgenomen in en behandeld door de GGZ Noord-Kennemerland, F.P.A. te Heiloo.
2. Zij zal zich inzetten voor haar behandeling en haar medewerking geven aan datgene wat in het kader van haar behandeling van haar gevraagd zal worden.
3. Zij zal zich niet onttrekken aan haar behandeling door zonder toestemming het terrein van de FPA te verlaten.
4. Zij zal geen drugs gebruiken in welke vorm dan ook en wanneer dit noodzakelijk wordt geacht zal zij meewerken aan controles.
5. Zij zal geen alcohol gebruiken en controles toestaan.
6. Zij zal zich niet schuldig maken aan agressief gedrag.
7. Zij zal de medicatie nemen zoals die wordt voorgeschreven.
8. Zij zal zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering.
9. Zij zal meewerken aan begeleiding in het gezinssysteem.
De rechtbank heeft zich vergewist dat verdachte zich aan voornoemde voorwaarden zal houden. Bij brief van 11 juni 2007 is door een kantoorgenoot van de raadsman medegedeeld dat verdachte akkoord gaat met de voorwaarden, welke mededeling door de raadsman ter zitting nog eens is bevestigd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 38, 301 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Poging tot zware mishandeling;
Mishandeling gepleegd met voorbedachten rade, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind;
Iemand tot wiens onderhoud hij krachtens wet verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen.
Verklaart het bewezenverklaarde onder rubriek 3.1.4 en rubriek 3.3.4 niet strafbaar en ontslaat verdachte, [verdachte], van alle rechtsgevolgen ter zake daarvan.
Verklaart het bewezengeachte onder rubriek 3.2.4 strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
1. Zij wordt opgenomen in en behandeld door de GGZ Noord-Kennemerland, F.P.A. te Heiloo.
2. Zij zal zich inzetten voor haar behandeling en haar medewerking geven aan datgene wat in het kader van haar behandeling van haar gevraagd zal worden.
3. Zij zal zich niet onttrekken aan haar behandeling door zonder toestemming het terrein van de FPA te verlaten.
4. Zij zal geen drugs gebruiken in welke vorm dan ook en wanneer dit noodzakelijk wordt geacht zal zij meewerken aan controles.
5. Zij zal geen alcohol gebruiken en controles toestaan.
6. Zij zal zich niet schuldig maken aan agressief gedrag.
7. Zij zal de medicatie nemen zoals die wordt voorgeschreven.
8. Zij zal zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering.
9. Zij zal meewerken aan begeleiding in het gezinssysteem.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde vrijheidsstraf.
De rechtbank houdt de officier van justitie aan de door haar ter terechtzitting gedane toezegging dat zij de executie van de gevangenisstraf zal opheffen met ingang van het tijdstip waarop de opname in de daarvoor aangewezen kliniek in het kader van de TBS aanvangt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Salomon, voorzitter,
mrs. J.H.M. van de Ven en N.J. Koene, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Kouwenhoven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 juli 2007.