ECLI:NL:RBAMS:2007:BF5171

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-6024 WET
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadeelcompensatie en risicoaanvaarding in verband met de aanleg van de Noord-Zuidlijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen ’t Vingerhoedje B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. T.H.F. Roest, had een verzoek ingediend om schadevergoeding wegens omzetschade en overige schade die zij zou hebben geleden als gevolg van de aanleg van de Noord-Zuidlijn. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld in het kader van de Verordening nadeelcompensatie en planschade Noord-Zuidlijn.

De rechtbank oordeelde dat de verweerder, het college van burgemeester en wethouders, zijn standpunt over de voorzienbaarheid van de schade toereikend had gemotiveerd. De rechtbank stelde vast dat vanaf de bekendmaking van het besluit van de gemeenteraad op 27 november 1996, dat het tracé van de Noord-Zuidlijn definitief vaststelde, er sprake was van beperkte voorzienbaarheid. Pas na de bekendmaking van het besluit van 21 juni 2000, waarbij de rijksfinanciering werd aanvaard, was er sprake van volledige voorzienbaarheid. Eiseres had in 2002 een pand gehuurd langs het tracé van de Noord-Zuidlijn, en de rechtbank oordeelde dat de schade voor eiseres op dat moment voorzienbaar was, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van actieve risicoaanvaarding.

De rechtbank concludeerde dat het verzoek van eiseres kennelijk ongegrond was, omdat zij het pand had gehuurd zonder voldoende informatie in te winnen over de aanstaande veranderingen. De rechtbank benadrukte dat het voor risicoaanvaarding niet noodzakelijk is dat eiseres daadwerkelijk op de hoogte was van de besluiten, maar dat er voldoende openbaar gemaakte beleidsvoornemens waren waar een redelijk denkend persoon rekening mee had kunnen houden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
meervoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 06/6024 WET
tussen:
’t Vingerhoedje B.V.,
gevestigd te Zaandam,
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. T.H.F. Roest,
en:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. H.M. van Velsen.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 20 december 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 8 november 2006 (hierna aangeduid als: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 7 november 2007.
2. OVERWEGINGEN
Met ingang van 7 oktober 2002 exploiteert [persoon 1], handelend onder de naam ’t Vingerhoedje B.V. i.o. de Palthe stomerij aan de [adres 1]. Op 12 november 2002 is ’t Vingerhoedje B.V. (hierna: eiseres) opgericht.
In verband met de aanleg van de Noord-Zuidlijn zijn in de loop van 2004 funderingsherstelwerkzaamheden aan de Vijzelgracht gestart. Vanwege het herstel van de fundering van het door eiseres gehuurde pand is het bedrijf van eiseres tijdelijk gehuisvest in een port-o-cabin naast het Albert Heijn-filiaal aan de [adres 2].
Bij brief van 26 september 2005 heeft eiseres een verzoek ingediend om vergoeding van in verband met de aanleg van de Noord-Zuidlijn geleden omzetschade en overige schade tot een bedrag van € 59.527.
Bij besluit van 27 september 2005 heeft de schademanager van het Schadebureau Noord-Zuidlijn namens verweerder het verzoek afgewezen. Hiertegen heeft eiseres tijdig bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, conform het advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het besluit van 27 september 2005 gehandhaafd. Verweerder stelt dat gelet op het bepaalde in de Verordening nadeelcompensatie en planschade Noord-Zuidlijn (hierna: de Verordening) geen aanspraak op schadevergoeding kan worden gemaakt in gevallen waarin sprake is van actieve of passieve risicoaanvaarding. Het tracé van de Noord-Zuidlijn is op 27 november 1996 definitief vastgesteld en na besluiten van het Rijk in het najaar van 1999 en van de gemeenteraad op 21 juni 2000 is zekerheid omtrent de financiering verkregen. Voornoemde besluiten zijn volgens verweerder op juiste wijze bekend gemaakt. Verweerder is van mening dat eiseres daarom vanaf 22 juni 2000 had kunnen en moeten weten dat er aan of bij het pand aan de [adres 1] werkzaamheden in verband met de aanleg van de Noord-Zuidlijn zouden plaatsvinden. Nu eiseres het pand vanaf 7 oktober 2002 heeft betrokken, komt de schade die zij lijdt door de aanleg van de Noord-Zuidlijn voor haar eigen rekening, zo stelt verweerder.
In beroep heeft eiseres hiertegen aangevoerd dat zij niet op de hoogte was dan wel had kunnen zijn van de aanleg van de Noord-Zuidlijn en de daarmee gepaard gaande werkzaamheden. Er is volgens eiseres geen sprake van risicoaanvaarding. Pas op 9 oktober 2002 is het definitieve besluit tot aanleg van de Noord-Zuidlijn genomen. Er kan daarom volgens eiseres pas na die datum sprake zijn van risicoaanvaarding. Voorts is eiseres van mening dat er, gelet op de toelichting op de Verordening, sprake moet zijn van wetenschap van betrokkene en dat het kunnen weten niet voldoende is. Nu de schade die zij heeft geleden het directe gevolg is van de aanleg van de Noord-Zuidlijn, komt deze volgens eiseres voor vergoeding in aanmerking. Ten slotte stelt eiseres dat verweerder haar verzoek ten onrechte niet heeft voorgelegd aan de schadecommissie.
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening kent de gemeenteraad de verzoeker die als gevolg van de aanleg van de Noord-Zuidlijn nadeel ondervindt, voorzover het nadeel redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk II, nadeelcompensatie toe, indien voldaan is aan de in deze verordening gestelde voorwaarden en voorzover de compensatie van dat nadeel niet of niet voldoende anderszins is gewaarborgd.
Artikel 11, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat de gemeenteraad besluit tot afwijzing van het verzoek zonder toepassing van de in de artikelen 15 en 16 omschreven procedure (procedure bij de schadecommissie), indien het verzoek naar zijn oordeel kennelijk ongegrond is.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat met het primaire besluit beoogd is het verzoek kennelijk ongegrond te verklaren, om welke reden op basis van artikel 11, eerste lid, van de Verordening is afgezien van het voorleggen van het verzoek aan de schadecommissie.
Aan de orde is daarom de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verzoek van eiseres kennelijk ongegrond is omdat de schade voorzienbaar was, zodat sprake is van risicoaanvaarding, als gevolg waarvan de schade redelijkerwijze geheel te haren laste behoort te blijven.
Verweerder heeft verwezen ter motivering van zijn standpunt verwezen naar de toelichting op de Verordening alsmede naar de peildata die de Schadecommissie hanteert om de mate van voorzienbaarheid van de aanleg van de Noord-Zuidlijn te beoordelen. Vanaf de bekendmaking van het besluit van de gemeenteraad van 27 november 1996, inhoudende de definitieve vaststelling van het tracé van de Noord-Zuidlijn, is sprake van voorzienbaarheid van de aanleg. Deze voorzienbaarheid wordt op dat moment echter beperkt doordat de financiering van het project nog niet gewaarborgd was. Dit was pas het geval met de bekendmaking van het besluit van de gemeenteraad van 21 juni 2000, waarbij de rijksfinanciering werd aanvaard. Vanaf de bekendmaking van dat laatste besluit op 22 juni 2000 was sprake van volledige voorzienbaarheid.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt omtrent de voorzienbaarheid van de schade aldus toereikend heeft gemotiveerd.
In dit geval heeft eiseres na 21 juni 2000, te weten met ingang van 7 oktober 2002, een pand langs het tracé van de Noord-Zuidlijn gehuurd. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de schade voor eiseres op dat moment voorzienbaar was en dat mitsdien bij de aanvang van de huur sprake was van (actieve) risicoaanvaarding zodat het verzoek van eiseres kennelijk ongegrond is. Het verzoek behoefde daarom niet te worden voorgelegd aan de schadecommissie.
Anders dan eiseres stelt is voor risicoaanvaarding niet noodzakelijk dat eiseres daadwerkelijk wetenschap had van voornoemde besluiten. Gelet op vaste jurisprudentie is sprake van risicoaanvaarding wanneer er een dusdanig concreet en openbaar gemaakt beleidsvoornemen is dat een redelijk denkend en handelend persoon bij de beslissing tot het aangaan van de huur rekening had kunnen houden met de aanstaande veranderingen. De besluiten van 27 november 1996 en 21 juni 2000 die verweerder hier als uitgangspunt neemt, kunnen naar het oordeel van de rechtbank als zodanig worden aangemerkt. Eiseres had daarvan kennis kunnen nemen indien zij informatie ter zake had ingewonnen. Het komt voor rekening en risico van eiseres dat zij kennelijk het pand heeft gehuurd zonder informatie in te winnen over ontwikkelingen in de nabijheid van het gehuurde.
Eiseres heeft niet het besluit van 9 oktober 2002 overgelegd, waaruit zou blijken dat het definitieve besluit tot aanleg van de Noord-Zuidlijn pas op dat moment is genomen. De rechtbank ziet zich niet in staat gesteld deze beroepsgrond van eiseres te beoordelen.
Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling dan wel voor vergoeding van griffierecht.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 27 november 2007 door mr. Y.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. A.C. Loman en N.M. van Waterschoot, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. M.W. Speksnijder, griffier,
en bekend gemaakt door toezending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B