Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
voorlopige voorzieningen
in het geding met reg.nrs. AWB 07/3951 VEROR
[verzoeker], wonende te [woonplaats],
verzoeker,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Diemen,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. A.S. Hillert en W. Verbree.
Tevens heeft aan het geding deelgenomen:
de gemeente Diemen,
vergunninghouder,
vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1].
De voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) heeft op 9 oktober 2007 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen.
Dit verzoek hangt samen met het beroep van verzoeker van 5 januari 2007, gericht tegen verweerders beslissingen van 21 november 2006 met de kenmerken: B 31452, B 31455, B 31456 en B 31457 en het door verweerder bij brief van 28 augustus 2007 op grond van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgezonden beroep van 20 juli 2007 gericht tegen het besluit van 2 juli 2007 met het kenmerk B 4508 (hierna: de bestreden besluiten).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 17 oktober 2007.
2.1 Overzicht procedure
Verweerder heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb gevolgd. Dit betekent dat er tegen de bestreden besluiten ingevolge art. 7.1, eerste lid, onder d, van de Awb geen bezwaar, maar rechtstreeks beroep bij de rechtbank openstaat.
Bij de bestreden besluiten met de kenmerken B 31452, B 31455, B 31456 en B 31457 heeft verweerder aan de gemeente Diemen (hierna: vergunninghouder) ten behoeve van de realisering van een bouwplan voor een winkelcentrum in het kader van de herinrichting van het centrum van Diemen een vijftal vergunningen verleend voor het kappen van 123 bomen en het verplaatsen van 18 bomen die staan op of aan De Terp, Ouddiemerlaan, Albert Loethoelistraat (B 31452), Prinses Beatrixplein (het marktplein) (B 31456), het Van Markenplantsoen en de Kerckerinckweg (B 31455) en het Claas van Maarssenplein (B 31457).
Verzoeker heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank (geregistreerd onder de procedurenummers AWB 07/111 VEROR, AWB 07/113 VEROR, AWB 07/126 VEROR en AWB 07/128 VEROR). Tevens heeft verzoeker op 29 december 2006 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
Bij uitspraak van 16 februari 2007 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (AWB 07/2 VEROR, AWB 07/112 VEROR, AWB 07/124 VEROR en AWB 07/127 VEROR) het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen en de bestreden besluiten geschorst tot zes weken na bekendmaking van de bouwvergunning.
Bij besluit van 8 mei 2007 heeft verweerder aan Delta Lloyd Vastgoed (hierna: de bouwvergunninghouder) een eerste fase bouwvergunning verleend voor het uitbreiden/vernieuwen van het winkelcentrum Diemerplein, de realisatie van een parkeergarage en nieuwe appartementen op het perceel Ouddiemerlaan/Wilhelminaplantsoen. Bij besluit van 22 juni 2007 heeft verweerder een tweede fase bouwvergunning verleend aan de bouwvergunninghouder. Tegen deze besluiten heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit met het kenmerk B 4508 heeft verweerder aan vergunninghouder in het kader van voornoemd plan een vergunning verleend voor het verplanten van 29 bomen aan het Claas van Maarsenplein.
Bij brief van 20 juli 2007, gericht aan verweerder, heeft verzoeker verzocht het beroep mede gericht te achten tegen het bestreden besluit met het kenmerk B 4508 en in de behandeling mee te nemen. Verweerder heeft deze brief op grond van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb als beroep doorgezonden aan de rechtbank. Dit beroep is geregistreerd onder het nummer AWB 07/4058 VEROR.
Bij brief van 5 oktober 2007 heeft de vergunninghouder aan de omwonenden medegedeeld dat met de voorbereiding van de uitbreiding van het winkelcentrum Diemerplein zal worden gestart. Er moeten onder meer kabels en leidingen worden verplaatst. Hiervoor is het noodzakelijk dat diverse bomen in de omgeving worden gekapt en verplaatst. Op 16 oktober 2007 zal worden gestart met het kappen van de op de bijgevoegde tekening aangegeven 34 bomen. Met het verplanten zal in november worden gestart.
Naar aanleiding van deze brief heeft verzoeker op 9 oktober 2007 opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Bij wijze van ordemaatregel zijn de bestreden besluiten door de voorzieningenrechter geschorst tot de uitspraak van de voorzieningenrechter op het nu voorliggende verzoek.
2.2 Bevoegdheid voorzieningenrechter
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de voorwaarde, genoemd in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 februari 2007, is voldaan, nu de termijn van zes weken na de verlening van de bouwvergunning is verlopen. Volgens verweerder is sinds die uitspraak van gewijzigde omstandigheden niet gebleken, zodat er geen aanleiding kan zijn voor het treffen van een nieuwe of andere voorziening.
De voorzieningenrechter deelt dit standpunt niet. Op grond van artikel 8:81 van de Awb is de voorzieningenrechter bevoegd een voorlopige voorziening te treffen indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Aan het uitoefenen van deze bevoegdheid staat het aflopen van de eerder getroffen voorziening niet in de weg.
2.3 Geschil
De rechter stelt in de eerste plaats vast dat het geschil voor de voorzieningenrechter, naar ter zitting is gebleken, zich toespitst op 34 te kappen en 12 te verplaatsen bomen in verband met de hiervoor genoemde voorbereidende (grond)werkzaamheden ten behoeve van uitbreiding van het winkelcentrum (hierna: eerste periode kap). Verweerder heeft geen spoedeisend belang gesteld bij de onmiddellijke kap van de overige onder de kapvergunningen begrepen bomen. Nu deze kapvergunningen integraal op korte termijn ter zitting van de rechtbank van 11 december 2007 zullen worden behandeld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de schorsing van deze vergunningen bij wijze van ordemaatregel te verlengen tot zes weken na de uitspraken in de bodemprocedures.
Met betrekking tot de kapvergunningen voor zover deze zien op de kap respectievelijk verplanting van de 34 en 12 bomen van de eerste periode overweegt de rechter het volgende.
Verzoeker heeft zijn verzoek om voorlopige voorziening op 9 oktober 2007 ingediend na kennisneming van het voornemen van de gemeente bij bewonersbrief van 5 oktober 2007 om op 16 oktober 2007 met de kap (eerste periode) te beginnen. De onderbouwing van dit verzoek, zoals toegelicht ter zitting, heeft verzoeker toegespitst op de samenhang met de bouwvergunningsprocedure en de omstandigheid dat de behandeling van de bodemprocedure van de kapvergunning op 11 december 2007 door verweerder niet is afgewacht.
2.4 De beoordeling door de rechter
Bij de beoordeling in het kader van artikel 8:81 van de Awb in dit geval dient de rechter, mede gelet op het door verzoeker gestelde, te bezien of op voorhand zodanige ernstige twijfel bestaat over het binnen een aanvaardbare termijn onherroepelijk worden van de verleende bouwvergunningen dan wel het feitelijk realiseren van het bouwplan, dat de in geding zijnde kap prematuur moet worden geacht. Het betreft hierbij met andere woorden, nu die bouwvergunningen niet ter toetsing voorliggen, een zeer marginale beoordeling.
In dit geval heeft de rechter op grond van de stukken en de toelichting van partijen ter zitting onvoldoende aanknopingspunten voor zodanige twijfel.
In dit verband stelt de rechter in de eerste plaats vast dat de vereiste bouwvergunningen (eerste en tweede fase) zijn verleend. De door verzoeker in de bouwvergunningprocedure opgeworpen bezwaren tegen gestelde technische onvolkomenheden en risico’s aan die plannen (grondwaterdruk en heischade) zijn door verweerder in diens hoedanigheid van bouwvergunningverlenende instantie bezien en vormen voor hem geen reden voor twijfel aan de realiseerbaarheid en planning van het bouwplan. De omstandigheid dat de gemeente de vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (WRO) opnieuw heeft opgestart met terinzagelegging van een ontwerpvrijstellingbesluit is kennelijk slechts ingegeven door de behoefte om onduidelijkheden over de vraag welke stukken ter inzage hebben gelegen te voorkomen. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat aan de overige kritiek van de bezwaarschriftencommissie in de bouwvergunningsprocedure in voldoende mate wordt tegemoetgekomen. Over de vrijstellingsprocedure is verder reeds een akkoord van de Provinciale Planologische Commissie verkregen.
Met betrekking tot de door verzoeker gestelde bezwaren tegen het bouwplan uit het oogpunt van de aantasting van de luchtkwaliteit heeft de rechter op grond van de toelichting van partijen geen voldoende aanleiding om te veronderstellen dat deze bezwaren aan het verlenen van de vereiste vrijstelling van het geldende bestemmingsplan in de weg zullen staan. Er is in dit stadium bij verweerder sprake van de verwachting dat aan de eisen van het Besluit luchtkwaliteit 2005 zal worden voldaan. Daarbij is van belang dat een aantal al voorbereide maatregelen tot beperking van de verkeersstromen om het nieuwe winkelcentrum in voorkomend geval in werking kunnen treden indien de metingen van fijn stof en stikstofdioxide daartoe aanleiding geven. Verweerder heeft voorts genoegzaam weersproken dat er sprake is van tegenstrijdigheid in de voorhanden rapporten van luchtkwaliteitsmetingen (TNO en Amsterdam).
Het hiervoor overwogene leidt niet tot de conclusie dat er zodanige ernstige twijfel bestaat aan het onherroepelijk worden van de verleende bouwvergunningen dat de kap en verplanting van de 46 bomen van de eerste periode prematuur moet worden geacht.
De rechter overweegt voorts dat het bij de vereiste belangenafweging in het kader van artikel 8:81 van de Awb gaat om een afweging van het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen tegen het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. In dit verband heeft verweerder naar voren gebracht dat thans, om de contractuele afspraken met Delta Lloyd na te kunnen komen, dient te worden begonnen met het kappen en verplaatsen van een beperkt aantal bomen, zodat de kabels en leidingen kunnen worden verplaatst. Deze werkzaamheden zullen ongeveer vijf maanden in beslag gaan nemen, daarna kan met de daadwerkelijk bouwactiviteiten worden gestart. Voorts dienen de bomen te worden gekapt en verplaatst voor aanvang van het broedseizoen. Indien dit niet wordt gehaald zal vertragingsschade worden geleden. Verder kan het kappen en verplanten het beste in het najaar plaatsvinden. De belangen van de Flora- en Faunawet komen dan niet in het geding en de verplanting van bomen is dan het meest succesvol.
Bij de afweging van dit belang van verweerder bij onmiddellijke uitvoering van de eerste periode van de kap/verplanting tegen het door verzoeker gestelde belang om te wachten op de behandeling van de (kap)bodemzaken is de rechter op grond van het hiervoor overwogene van oordeel dat aan het eerste belang het grootste gewicht moet worden toegekend.
Gelet op het voorgaande ziet de rechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat hij de bestreden besluiten schorst, met uitzondering van 1. de 12 te verplaatsen bomen, zoals ter zitting door verweerder geduid, en 2. de 34 te kappen bomen, zoals ter zitting door verweerder geduid en weergegeven op de tekening bij de brief van 5 oktober 2007, tot zes weken na de uitspraak in de bodemprocedures geregistreerd onder de nummers AWB 07/111 VEROR, AWB 07/113 VEROR, AWB 07/126 VEROR, AWB 07/128 VEROR en AWB 07/4058 VEROR waarvan de zitting is gepland op 11 december 2007.
Nu het verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen, acht de rechter op de voet van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb termen aanwezig om te bepalen dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 143,-- dient te vergoeden.
Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen grondslag, nu geen sprake is van een door een derde beroepsmatig verleende rechtshulp, als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst de bestreden besluiten, met uitzondering van 1. de 12 te verplaatsen bomen, zoals ter zitting door verweerder geduid, en 2. de 34 te kappen bomen, zoals ter zitting door verweerder geduid en weergegeven op de tekening bij de brief van 5 oktober 2007, tot zes weken na de uitspraak in de bodemprocedures geregistreerd onder de nummers AWB 07/111 VEROR, AWB 07/113 VEROR, AWB 07/126 VEROR, AWB 07/128 VEROR en AWB 07/4058 VEROR waarvan de zitting is gepland op 11 december 2007;
- bepaalt dat de gemeente Diemen het door verzoeker betaalde griffierecht ad € 143,-- (zegge: honderd drieënveertig euro) aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 18 oktober 2007 door mr. J.J. Bade, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.J. Seijsener, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
de griffier, de voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
DOC: B