ECLI:NL:RBAMS:2007:BF0901

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/4240 GEMWT
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaal van kosten bestuursdwang na ontmanteling hennepplantage op huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 juli 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder en het dagelijks bestuur van het Stadsdeel De Baarsjes van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft de kosten van bestuursdwang die zijn ontstaan door de ontmanteling van een illegale hennepplantage in de woning van de eiser. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G.J.J. van den Boogert, was van mening dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de hennepplantage, aangezien hij op het moment van de ontmanteling in Groningen verbleef en de sleutels van zijn woning aan kennissen had overhandigd. De verweerder, vertegenwoordigd door A.E. Hooijschuur, stelde dat de eiser als huurder verantwoordelijk was voor het gebruik van de woning en dat de kosten van de bestuursdwang op hem verhaald konden worden.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet voldoende gemotiveerd had dat de kosten van de bestuursdwang redelijkerwijs ten laste van de eiser dienden te komen. De rechtbank benadrukte dat, hoewel de huurder in beginsel verantwoordelijk is voor het gebruik van de woning, de verweerder niet had aangetoond dat de eiser wetenschap had van de hennepplantage. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat de verweerder, gezien de omstandigheden van het geval, niet tot een ander besluit zou komen. De rechtbank heeft de verweerder ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eiser en het griffierecht.

Deze uitspraak is van belang voor de verantwoordelijkheden van huurders in gevallen van bestuursdwang en de vereisten voor de motivering van besluiten door bestuursorganen.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
meervoudige kamer
UITSPRAAK
In het geding met reg.nr. AWB 07/4240 GEMWT
tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats],
eiser,
vertegenwoordigd door mr. G.J.J. van den Boogert,
en:
het dagelijks bestuur van het Stadsdeel De Baarsjes van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door A.E. Hooijschuur.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 1 november 2007 een beroepschrift ontvangen gericht tegen verweerders besluit van 25 september 2007 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van de meervoudige kamer van 26 juni 2008.
2. OVERWEGINGEN
Eiser is huurder van het pand [adres 1] te [woonplaats]. In eisers woning is op 31 mei 2007 bij een routinecontrole door de politie een illegale hennepplantage aangetroffen. Verweerders inspecteur van Bouw- en Woningtoezicht van de afdeling Handhaving heeft in verband met brandgevaar besloten deze hennepplantage dezelfde dag te ontmantelen. Eiser was daar niet bij aanwezig. Volgens eigen opgave heeft eiser van 7 mei tot 8 juni 2007 in Groningen verbleven.
Verweerder heeft zijn beslissing om bestuursdwang toe te passen door het op 31 mei 2007 ontmantelen van de illegale hennepplantage vanwege de vereiste spoed bij besluit van
11 juni 2007 op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten van toepassing van bestuursdwang voor rekening van eiser komen. Het tegen dit besluit gerichte bezwaar is bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard.
Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de rechtbank eiser niet-ontvankelijk dient te verklaren in zijn beroep omdat in het beroepschrift geen gronden zijn aangevoerd, althans dat de gronden die zijn aangevoerd te summier zijn om te kunnen leiden tot een ontvankelijk beroep.
De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. Het beroepschrift van eiser bevat (een begin van) gronden. Voorts heeft eiser zijn beroepschrift vóór de termijn als bedoeld in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangevuld met een verklaring van een derde. Er is derhalve sprake van een ontvankelijk beroep.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder bestuursdwang verstaan het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bevoegd was met bestuursdwang op te treden. Niet in geschil is dat de aanwezigheid van een hennepplantage in een woning een strijdig gebruik oplevert als bedoeld in de Woningwet, de Bouwverordening en het stadsvernieuwingsplan Admiralenbuurt. Eiser heeft ook niet betwist dat verweerder bevoegd was om met bestuursdwang op te treden. Eiser heeft gesteld dat hij een hennepplantage in zijn woning onwenselijk vindt.
Eiser heeft wel de spoedeisendheid, als bedoeld in artikel 5:24, vijfde en zesde lid, van de Awb bestreden. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat geen termijn, waarbinnen eiser de tenuitvoerlegging kon voorkomen door zelf maatregelen te treffen, als bedoeld in artikel 5:24, vierde lid, van de Awb gegund hoefde te worden Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat de hennepplantage in verband met brandgevaar dezelfde dag ontmanteld diende te worden. Eiser verbleef volgens eigen zeggen tot 8 juni 2007 niet in zijn woning en kon derhalve niet zelf in staat gesteld worden de illegale situatie op te heffen.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb is de overtreder de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Eiser heeft betwist dat hij als overtreder kan worden aangemerkt en dat op die grond de kosten op hem verhaald kunnen worden. Eiser stelt geen wetenschap te hebben gehad van de hennepplantage in zijn woning. Eiser zou op of rond 7 mei 2007 de sleutels van zijn woning hebben overhandigd aan een paar kennissen. Met deze kennissen had eiser de afspraak gemaakt dat zij gedurende zijn afwezigheid de woning zouden behangen en schilderen. Eiser heeft geen toestemming gegeven voor een hennepplantage in zijn woning. Eiser heeft de politie de namen van zijn kennissen genoemd, maar de politie heeft geweigerd onderzoek naar deze mannen te doen. Eiser is door de strafrechter vrijgesproken voor het houden van een hennepplantage in zijn woning.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het enkele feit dat eiser de huurder/bewoner is van de onderhavige woning, dat hij op dit adres ingeschreven staat in de Gemeentelijke Basisadministratie en het feit dat de gas- en elektriciteitsleverantie op zijn naam stond, voldoende is om hem als overtreder aan te merken. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van
19 december 2007, LJN: BC0554, waarin dit met zoveel woorden is uitgemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd dat, mede gelet op de bovengenoemde uitspraak van de ABRS, de huurder van de woning in beginsel als overtreder kan worden aangemerkt. Eiser is echter in zijn bezwaarschrift uitvoerig ingegaan op de feitelijke situatie ten tijde van de ontmanteling van de hennepplantage en het feit dat in zijn visie elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Eiser heeft gesteld dat aannemelijk is dat de hennepplantage is aangelegd nadat hij naar Groningen was vertrokken. De plantage bevond zich immers blijkens het proces-verbaal van bevindingen nog in de oprichtingsfase en was nog niet in bedrijf. Eiser heeft voorts in zijn bezwaarschrift een zekere [persoon 1] en een man van Marokkaanse komaf genaamd [persoon 2] als de overtreders genoemd. Eiser heeft zich beroepen op overmacht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit in het geheel niet is ingegaan op deze argumenten van eiser. Verweerder heeft derhalve niet gemotiveerd dat de kosten van het toepassen van bestuursdwang redelijkerwijs ten laste van eiser dienen te komen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, omdat het besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van eiser zal dan ook gegrond worden verklaard. In het hiernavolgende zal de rechtbank de vraag beantwoorden of er aanleiding is de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van vaste jurisprudentie, in het bijzonder de genoemde uitspraak van de Afdeling van 19 december 2007, de huurder de verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van het gebruik van de door hem gehuurde woning. Een expliciete toestemming van de huurder aan degene die de woning als hennepplantage gebruikt, is niet nodig. Van de huurder wordt in beginsel aangenomen dat hij wetenschap heeft van het gebruik van zijn woning. De bewijslast dat elke vorm van verwijtbaarheid aan het strijdige gebruik van de woning ontbreekt, ligt (volledig) op de huurder. De rechtbank is van oordeel dat eiser er in het onderhavige geval niet in is geslaagd te bewijzen dat bij hem elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Eiser heeft immers niet betwist dat hij anderen gedurende zijn afwezigheid in zijn woning liet logeren en dat hij de sleutels van zijn woning had afgegeven aan een paar vage kennissen uit het café. Eiser heeft hiermee het aanmerkelijke risico genomen dat zijn woning zou kunnen worden gebruikt in strijd met de Woningwet, de Bouwverordening en het stadsvernieuwingsplan Admiralenbuurt. Ook is de rechtbank niet overtuigd van het feit dat eiser geen wetenschap had van de hennepplantage in zijn woning. De verklaring van een derde, die eiser in beroep heeft overgelegd met betrekking tot de achtergrond van een in zijn woning aangetroffen briefje- waarvan de inhoud door verweerder in direct verband is gebracht met de aanwezigheid van de hennepplantage -, acht de rechtbank weinig aannemelijk.
De rechtbank ziet op grond van vorenstaande overwegingen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat verweerder, gezien alle omstandigheden van het geval en in het bijzonder hetgeen ter zitting aan de orde is geweest, niet tot een ander besluit zal komen dan het besluit dat thans vernietigd wordt. Daarbij neemt de rechtbank in het bijzonder in aanmerking dat eiser er ook op de zitting niet in geslaagd is om aan te tonen dat hem geen enkel verwijt treft ten aanzien van de in zijn huurwoning gevestigde hennepkwekerij. .
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte kosten, welke zijn begroot op € 644,- aan kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting x factor 1 x € 322,-). Tevens dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht van € 143,- dient te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,- te betalen door de gemeente Amsterdam aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 17 juli 2008 door mr. J.J. Bade, voorzitter, en mrs. L. van Bergen en M.L. van Emmerik, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. Boogerman, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
Doc: B