ECLI:NL:RBAMS:2007:BE9864

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
631239 CV EXPL 04-25228
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenlease-overeenkomst en zorgplicht van Dexia

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 8 augustus 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [eiser] en [eiseres], en Dexia Bank Nederland N.V. De eisers hebben een effectenlease-overeenkomst ondertekend met Labouchere, thans Dexia, en vorderen vernietiging van deze overeenkomst op grond van dwaling en schending van de zorgplicht door Dexia. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia onvoldoende informatie heeft verstrekt over de risico's van de lease-overeenkomst en dat de eisers niet adequaat zijn geïnformeerd over hun financiële verplichtingen. De kantonrechter oordeelt dat Dexia aansprakelijk is voor de gevolgen van deze tekortkomingen en dat 60% van het nadeel voor rekening van Dexia komt, terwijl 40% voor rekening van de eisers blijft. Dexia wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 21.194,78 aan de eisers, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis benadrukt de zorgplicht van financiële instellingen bij het aanbieden van complexe producten aan consumenten en de noodzaak van duidelijke informatieverstrekking.

Uitspraak

trefwoorden: effectenlease, artikel 1:88 BW, zorgplicht, categoriemodel
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Rolnummer: 631239 CV EXPL 04-25228
Vonnis van: 8 augustus 2007
F.no.: 583
Vonnis van de kantonrechter
I n z a k e
1. [eiser] en
2. [eiseres]
beiden wonende te [woonplaats]
eisende partij
nader te noemen [eiser] en [eiseres] en gezamenlijk [eisers]
gemachtigde: mr. Th. H.G. van de Langenberg
t e g e n
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.
gevestigd te Amsterdam
gedaagde partij
nader te noemen Dexia
gemachtigde: dw. P. Swier
De procedure
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 5 juli 2006, met producties.
Daarna heeft Dexia bij akte schorsing van de procedure aangezegd krachtens de Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM). Bij rolmededeling van 8 augustus 2006 is vastgesteld dat de procedure is geschorst.
Na de zogenoemde WCAM-beschikking van 25 januari 2007 van het gerechtshof Amsterdam hebben [eisers] een afschrift overgelegd van de opt-out verklaring als bedoeld in artikel 7:908 lid 2 BW, waarin zij verklaren niet aan de verbindendverklaring gebonden te willen zijn. Naar aanleiding daarvan is beslist dat de onderhavige procedure wordt hervat.
Vervolgens is ingediend:
- de conclusie vermeerdering van eis, met producties
- de conclusie van antwoord van Dexia, met producties.
Bij tussenvonnis van 2 mei 2007 is een comparitie gelast welke is gehouden op 18 juni 2007. Van hetgeen besproken is ter comparitie is proces-verbaal gemaakt.
Voorafgaand aan deze comparitie zijn door [eisers] per brief van 8 juni 2007 aanvullende stukken ingediend.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
Gronden van de beslissing
Indeling van het vonnis
Het vonnis heeft de volgende onderdelen:
1. Feiten
2. Vorderingen [eisers]
3. Standpunten [eisers]
4. Standpunten Dexia
4. Beoordeling van de vorderingen
1. Feiten
In conventie en in reconventie
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V. (hierna: Labouchere). Waar hierna sprake is van Dexia wordt (worden) haar rechtsvoorganger(s) daaronder mede begrepen.
1.2. Op of omstreeks 26 juli 2001 hebben [eisers] een effectenlease-overeenkomst ondertekend waarop zij als lessee stonden vermeld, met als wederpartij Labouchere, thans Dexia. Deze overeenkomst draagt de naam Pensioen Effect zonder Herbelegging Vooruitbetaling (hierna: de lease-overeenkomst) en is aangegaan onder nummer [nummer]. De overeengekomen totale lease-som bedroeg € 130.687,20 waarvan € 68.534,97 aan rente. De aankoopsom van de geleasede effecten bedroeg € 62.152,23. De looptijd van de lease-overeenkomst was 15 jaar (180 maanden). De hoofdsom inclusief rente diende te worden voldaan in 180 maandelijkse termijnen van € 726,04, waarvan er 60 bij vooruitbetaling met 20% korting voldaan dienden te worden. Dit laatste, neerkomend op een bedrag van
€ 34.849,80, is door [eisers] betaald. Dit bedrag was vrijgekomen omdat door [eisers] een tweede hypotheek op het huis is genomen. Naast genoemde betaling van
€ 34.894,80 zijn door [eisers] geen termijnbetalingen gedaan.
1.3. De lease-overeenkomst, met Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease is door
Labouchere aan [eisers] toegezonden nadat zij, na enige door of namens Labouchere geïnitieerde telefonische contacten, bezoek hadden gehad van een verkoper van SpaarSelect en hun belangstelling hiervoor kenbaar had gemaakt.
In artikel 8 van de lease-overeenkomst is vermeld dat deze wordt geacht niet tot stand te zijn gekomen en lessee aan deze lease-overeenkomst geen rechten kan ontlenen indien de lease-overeenkomst niet binnen 30 dagen na de aankoopdatum door lessee getekend is geretourneerd.
1.4. Op 29 december 2006 heeft Dexia voor de overeenkomst een eindafrekening opgesteld,
volgens welke [eisers] nog in totaal € 3.955,28 aan Dexia zou zijn verschuldigd, waarvan € 50.463,04 als restant hoofdsom, € 110,00 wegens beëindigingskosten en
€ 4.029,89 wegens achterstallige posten, verminderd met de verkoopopbrengst van de effecten ten bedrage van € 49.538,93 en € 1.108,72 aan tegoeden. [eisers] hebben het bedrag van € 3.955,28 betaald.
2. Vorderingen [eiser]
[eisers] vorderen, na vermeerdering van eis, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet dit toelaat:
Primair
1 te verklaren voor recht dat de lease-overeenkomst rechtens juist is vernietigd en voor zover de kantonrechter deze niet reeds vernietigd acht deze alsnog te vernietigen;
2 Dexia te veroordelen om aan [eisers] te voldoen een bedrag van € 34.849,80 althans een zodanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de aanvangsdatum van de overeenkomst, althans een zodanige datum als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, tot de dag der algehele voldoening, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten ad € 1.158,- althans een zodanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
3 Dexia te veroordelen om aan [eisers] te voldoen een bedrag van € 3.955,28 althans een zodanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der betaling, zijnde 16 januari 2007, althans een zodanige datum als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, tot de dag der algehele voldoening;
4 Voor recht te verklaren dat [eisers] geen restantschuld aan Dexia verschuldigd is.
Subsidiair
1 Voor recht te verklaren dat de tussen partijen gesloten overeenkomst rechtens juist is ontbonden en voor zover de kantonrechter de overeenkomst niet reeds ontbonden acht ex art. 6:265 juncto 6:267 BW alsnog te ontbinden;
2 Dexia te veroordelen om aan [eisers] te voldoen een bedrag van € 34.849,80 althans een zodanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de aanvangsdatum van de overeenkomst, althans een zodanige datum als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, tot de dag der algehele voldoening, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten ad € 1.158,- althans een zodanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
3 Dexia te veroordelen om aan [eisers] te voldoen een bedrag van € 3.955,28 althans een zodanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der betaling, zijnde 16 januari 2007, althans een zodanige datum als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, tot de dag der algehele voldoening;
4 de vervangende vergoeding welke [eisers] ex art. 6:271 juncto 6:272 BW aan Dexia verschuldigd zijn, vast te stellen op nihil;
5 voor recht te verklaren dat [eisers] geen restantschuld aan Dexia verschuldigd is.
Meer subsidiair
1 Dexia te veroordelen om aan [eisers] te voldoen een bedrag van € 34.849,80
althans een zodanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de aanvangsdatum van de overeenkomst, althans een zodanige datum als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, tot de dag der algehele voldoening, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten ad € 1.158,- althans een zodanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
2 Dexia te veroordelen om aan [eisers] te voldoen een bedrag van € 3.955,28
althans een zodanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der betaling, zijnde 16 januari 2007, althans een zodanige datum als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, tot de dag der algehele voldoening;
3 voor recht te verklaren dat [eisers] geen restantschuld aan Dexia verschuldigd
is.
In alle gevallen met veroordeling van Dexia in de kosten van het geding.
3. Standpunten [eisers]
3.4. [eisers] stellen in de eerste plaats dat [eiseres] de lease-overeenkomst niet heeft mede-ondertekend, en dat deze ex art. 1:88 BW sub d juncto 1:89 vernietigd is.
3.5. Verder stellen [eisers] dat Dexia heeft verzuimd hen deugdelijk te informeren
over de aan de overeenkomst verbonden risico’s en aldus haar spreekplicht heeft geschonden. [eisers] stellen dat zij dientengevolge de overeenkomst zijn aangegaan onder invloed van dwaling en beroepen zich op de vernietigbaarheid van de overeenkomst op deze grond.
3.3. Voorts heeft Dexia naar de mening van [eisers] gehandeld in strijd met de op haar rustende zorgplicht door onvoldoende informatie te verzamelen over de financiële positie en beleggingservaring en beleggingsdoelstelling van [eisers] Evenmin is een risicoprofiel opgesteld. Hierdoor heeft Dexia tevens in strijd gehandeld met artikel 28 lid 1 van de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (NR). Voorts stellen [eisers] dat Dexia een misleidende voorstelling van zaken heeft gegeven, de kredietwaardigheid van [eisers] niet heeft onderzocht en geen rekening heeft gehouden met de beleggingsdoelstelling van [eisers] en aldus gehandeld heeft in strijd met de op haar rustende zorgplicht. De lease-overeenkomst is volgens [eisers] nietig, althans vernietigbaar wegens strijd met de Wet op het consumentenkrediet (Wck), althans Dexia is aansprakelijk voor de op grond van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming door Dexia van haar verplichtingen en/of op grond van onrechtmatig handelen voor de door [eisers] geleden schade, bestaande uit de nadelige financiële gevolgen van de lease-overeenkomst voor [eisers]
3.4. [eisers] maken aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten.
4. Standpunten Dexia
4.4. Dexia stelt dat, nu [eiseres] de overeenkomst heeft mede-ondertekend haar geen beroep op vernietigbaarheid ex art. 1:89 BW toekomt. Dexia stelt voorts dat, nu de zaak niet kwalificeert als huurkoop, de kantonrechter onbevoegd is.
4.5. Volgens Dexia beschikte [eisers] bij het aangaan van de overeenkomst over alle relevante informatie en hadden [eisers] op basis van de tekst van de lease-overeenkomst en de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease kunnen weten wat de lease-overeenkomst inhield en welke verplichtingen zij aangingen. Naar de mening van Dexia is [eisers] voldoende gewaarschuwd voor de risico’s en brengt de NR niet mee dat meer informatie had moeten worden ingewonnen dan zij feitelijk heeft gedaan. Het beroep van [eisers] op dwaling faalt daarom volgens Dexia. Wat betreft het gestelde omtrent onvoldoende informatieverstrekking stelt Dexia dat zij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor een eventueel tekortschieten van een tussenpersoon op dit punt. Voorts stelt Dexia dat de artikelen 28 lid 1 NR toepassing mist en dat zij ook overigens niet in strijd met enige bepaling van de NR heeft gehandeld. Naar de mening van Dexia is de Wck niet van toepassing op onderhavige overeenkomst. Dexia meent dat er geen sprake is van schending door haar van de zorgplicht, subsidiair dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eisers] Voor zover dit anders mocht zijn merkt Dexia op dat de voordelen uit de lease-overeenkomst, waaronder de ontvangen dividenden, in mindering dienen te worden gebracht op de schade. Dexia doet voorts een beroep op art. 6:278 BW. Tenslotte verzet Dexia zich tegen de gevorderde kostenveroordeling.
5. Beoordeling van de vorderingen
In het navolgende zal de kantonrechter eerst ingaan op de twee meest verstrekkende verweren van Dexia, namelijk de bevoegdheid van de kantonrechter en de vraag naar de aansprakelijkheid van Dexia voor een tussenpersoon. Daarna zal op de stellingen van [eisers] en hetgeen Dexia daartegenover heeft worden ingegaan.
5.1. Huurkoop; bevoegdheid
5.1.1. In het onderhavige geval is sprake van een product waarbij aandelen geleased worden. Naar het oordeel van de kantonrechter dient deze overeenkomst te worden aangemerkt als huurkoop (en derhalve als koop op afbetaling). De lease-overeenkomst voldoet aan de definitie van huurkoop in art. 7A:1576h BW, heeft althans dezelfde strekking. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de kantonrechter naar de overwegingen in het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN: AZ9721), welke overwegingen de kantonrechter hier overneemt en tot de hare maakt. Kort samengevat is de kantonrechter van oordeel dat huurkoop op de voet van de artikelen 7:47 en 7A:1576 lid 5 BW betrekking kan hebben op vermogensrechten (als de onderhavige). [eisers] hebben zich verbonden de prijs te betalen in termijnen, waarvan twee of meer verschijnen nadat de aandelen aan hem zijn afgeleverd. Hierbij is niet relevant of de termijnen aflossing en/of rente betreffen en evenmin welke omvang zij hebben.
5.1.2. Daarbij is van belang dat Dexia zich heeft verbonden de aandelen in eigendom over
te dragen onder de opschortende voorwaarde van algehele betaling van de prijs. Dexia heeft zich verder verbonden de aandelen af te leveren. Zij heeft zich immers verbonden de aandelen voorwaardelijk ten name van [eisers] bij te schrijven in haar administratie overeenkomstig artikel 17 Wet giraal effectenverkeer (Wge) en aan [eisers] kwamen, dadelijk nadat zij de lease-overeenkomst waren aangegaan, alle (dividend)baten en alle waardeveranderingen van de aandelen toe.
5.1.3. Nu de lease-overeenkomst dient te worden gekwalificeerd als huurkoop is de kantonrechter bevoegd.
5.2. Aansprakelijkheid voor tussenpersonen
5.2.1. In onderhavig geval is bij de totstandkoming van de overeenkomst door Dexia
gebruik gemaakt van een tussenpersoon. Bij de beantwoording van de vraag of een effecteninstelling aansprakelijk is voor gedragingen van een tussenpersoon, door wiens toedoen overeenkomsten als de onderhavige tot stand zijn gekomen, wordt aansluiting gezocht bij het bepaalde in art. 6:76 BW, te weten dat de schuldenaar die bij de uitvoering van een verbintenis gebruik maakt van andere personen, voor hun gedragingen op gelijke wijze aansprakelijk is als voor eigen gedragingen. Er is geen reden hierover anders te oordelen indien de tussenpersoon zich alleen heeft beziggehouden met het voorbereidingstraject en dit traject geleid heeft tot een overeenkomst met de effecteninstelling. Hierbij is niet van belang of de tussenpersoon al dan niet kan worden beschouwd als vertegenwoordiger van de effecteninstelling. Het gaat erom dat de tussenpersoon gehandeld heeft ten voordele van de effecteninstelling. Nadelige gevolgen van gedragingen van de tussenpersoon behoren dan niet te worden afgewenteld op de wederpartij, maar dienen voor risico te komen van de effecteninstelling.
5.2.2. Dexia is derhalve aansprakelijk voor het handelen en nalaten van de tussenpersoon
bij de totstandkoming van de lease-overeenkomst. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat het een eigen verantwoordelijkheid is van Dexia als bank en effecteninstelling om er zorg voor te dragen dat de afnemers van haar producten de informatie ontvangen die behoort bij haar zorgplicht. Dexia dient er op toe te zien dat tussenpersonen die voorlichting naar behoren geven en dient bij gebreke daarvan zelf voor de noodzakelijke informatie zorg te dragen. Een en ander vindt steun in het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN: AZ9722, rechtsoverweging 2.15) en de beslissing van de Beroepscommissie van het DSI van 27 januari 2005 (JOR 2005, 67).
5.2.3. Dit verweer van Dexia wordt derhalve verworpen.
5.3 Beroep op 1:88/1:89 BW
5.3.1. Nu de lease-overeenkomst mede is ondertekend door [eiseres] faalt het beroep op de vernietigbaarheid ex art. 1:88/1:89 BW.
5.4. Strijd met Wck
5.4.1. Dexia stelt dat – los van de vraag of onderhavige overeenkomst wel onder het
bereik van de Wck valt – dat het geleende bedrag de grenswaarde zoals genoemd in
art. 3 Wck overschrijdt. Ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomst was deze grenswaarde NLG 90.000,-. Nu de geleende som dit bedrag overschrijdt moet worden geoordeeld dat dit verweer slaagt.
5.4.2. Hieruit volgt dat het beroep op de nietigheid van de lease-overeenkomst
wegens handelen in strijd met de Wck niet wordt toegewezen.
5.5. Dwaling
5.5.1. Een persoon die overweegt een overeenkomst aan te gaan, is tegenover de
wederpartij gehouden om, binnen redelijke grenzen, maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat hij onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken met die overeenkomst instemt. Uit die verplichting volgt dat van een potentiële afnemer mag worden verwacht dat hij deze overeenkomst zorgvuldig leest alvorens ermee in te stemmen en zich naar vermogen inspant om de reikwijdte van zijn daaruit volgende verplichtingen en risico’s te begrijpen. Als hij nalaat zich op de hier bedoelde wijze te informeren en vervolgens onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken een overeenkomst aangaat, komt die onjuiste voorstelling voor zijn eigen risico. In dat geval kan zij krachtens artikel 6:228 lid 2 BW niet tot vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling leiden.
5.5.2. Voor onderhavige zaak leidt dit uitgangspunt tot het volgende. Gelet op het
bepaalde in artikel 8 van de lease-overeenkomst, zoals hiervoor in 1.3 weergegeven, en nu voorts niet is gesteld of gebleken dat [eisers] zonder ondertekening verplichtingen jegens Dexia zou hebben, is de lease-overeenkomst tot stand gekomen nadat [eisers] kennis hebben kunnen nemen van de tekst van de lease-overeenkomst en de bijbehorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease. Uit de inhoud van die stukken hadden [eisers] kunnen en moeten afleiden dat sprake was van een lening met renteverplichtingen voor de financiering van ten behoeve van hen gekochte effecten, en van een verplichting tot het op enig moment voldoen van het aankoopbedrag. De lease-overeenkomst geeft bovendien aan welke rente in rekening wordt gebracht en wat de totale leasesom is. Bij vragen daaromtrent had (ook) van [eisers] enig nader onderzoek mogen worden verwacht. Er dient in zijn algemeenheid van te worden uitgegaan dat ieder die in effecten belegt, en ook [eisers], zich ervan bewust dient te zijn dat koersen van effecten ook kunnen dalen.
5.5.3. Vorenstaande brengt mee dat het beroep op dwaling wordt verworpen.
5.6. Toepasselijkheid Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer (NR)
5.6.1. In het voetspoor van het vonnis van deze rechtbank van 30 juni 2004, NJF 2004, 410 (LJN: AP4933), van de daaromtrent gedane uitspraken van de Klachtencommissie van het DSI van 5 februari 2004, NJF 2004, 446 en het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN: AZ9722) is de kantonrechter van oordeel dat Dexia bij het aanbieden van het onderhavige product gehouden was aan de in de NR gecodificeerde zorgplicht, waaraan niet afdoet dat zij een kant-en-klaar effectenproduct aan een breed publiek aanbood. Voor zover Dexia heeft gesteld dat de NR onverbindend is treft dit geen doel, omdat de NR haar wettelijke basis vinden in art. 11 van de Wte 1995 (HR 24 november 2006, NJ 2006, 644 (LJN: AY9222)). Voorts volgen de daarin neergelegde regels ook uit de zorgplicht, waarvan de Hoge Raad in zijn arrest van 9 januari 1998, NJ 1999, 285, JOR 1998, 116 (LJN: ZC2536), heeft beslist “dat de maatschappelijke functie van de banken een bijzondere zorgplicht meebrengt, zowel jegens haar cliënten uit hoofde van de met hen bestaande contractuele verhouding, als ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoren te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt”.
5.7. Nakoming zorgplicht
5.7.1. De risico’s van de lease-overeenkomst zijn aanzienlijk, met name in verband met de
kosten die op de afnemer van het product zijn gelegd. Daarom is een beduidende koersstijging van de geleasede effecten vereist, bemeten over de volle looptijd van de overeenkomst, om een positief rendement te behalen.
5.7.2. Dexia behoorde zich als professionele dienstverlener bewust te zijn van de gerede
mogelijkheid dat de koersstijging van de desbetreffende effecten ontoereikend zou zijn om de afnemer ten minste zijn inleg terug te bezorgen en eventueel zijn (resterende) schuld uit hoofde van de lease-overeenkomst (de restant hoofdsom) aan Dexia af te lossen. Dexia had zich tenminste rekenschap behoren te geven van de vraag of haar potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen te kunnen voldoen. Tenslotte behoorde Dexia de (potentiële) afnemer op niet mis te verstane wijze omtrent deze risico’s te informeren en daarvoor te waarschuwen.
5.7.3. Dat klemt temeer omdat Dexia het product voor een breed publiek beschikbaar heeft
gesteld. Dexia had er op bedacht dienen te zijn dat tot haar wederpartijen personen zouden behoren die niet over voldoende inzicht in beleggen beschikken om zich zelfstandig in effectentransacties te begeven. Zij heeft het product zowel rechtstreeks als via (zelfstandige) tussenpersonen aangeboden. Zodoende heeft Dexia zich voor de kwaliteit van de informatieverstrekking aan individuele (potentiële) wederpartijen ten dele afhankelijk gemaakt van die tussenpersonen. Reeds daarom diende Dexia het door haarzelf verspreide voorlichtingsmateriaal – brochures, formulieren voor het aanvragen c.q. aangaan van de overeenkomsten, (concept)overeenkomsten en bijbehorende (algemene) voorwaarden – zodanig in te richten dat degene die overwoog de onderhavige overeenkomst aan te gaan daarin nadrukkelijk de hiervoor bedoelde waarschuwing aantrof, in bewoordingen die voor de betreffende ondeskundige afnemer duidelijk zijn.
In het bijzonder is ten aanzien van een beleggingsproduct met een complexiteit die de risico's voor een niet-deskundige consument verhult, een zo compleet mogelijke en niet voor misverstand vatbare voorlichting dringend geboden. Die voorlichting diende in elk geval te waarschuwen voor de niet te verwaarlozen kans dat, afhankelijk van de ontwikkelingen op de effectenmarkten, de investering – het totaal van de contractueel voorziene termijnbetalingen – verloren zou gaan en dat in een voorkomend geval bovendien een schuld aan Dexia kon resteren.
5.7.4. In onderhavig geval door Dexia onvoldoende onderbouwd dat zij ten aanzien van
[eisers] haar zorgplicht is nagekomen. Niet is immers gesteld of gebleken dat Dexia de in voornoemde rechtsoverwegingen bedoelde informatie en waarschuwing heeft verstrekt en evenmin dat Dexia – anders dan door middel van de BKR-toets – zich heeft geïnformeerd over de bestedingsruimte van [eisers].
5.7.5. Onderzocht moet worden of het niet nakomen door Dexia van haar zorgplicht met
zich brengt dat Dexia aansprakelijk is voor de daarvan door [eisers] ondervonden negatieve gevolgen, hierna aan te duiden als het nadeel. Het in art. 6:98 BW vereiste causaal verband tussen die tekortkoming en dat nadeel laat zich niet, althans bezwaarlijk, vaststellen omdat achteraf niet met zekerheid kan worden vastgesteld of de lease-overeenkomst tot stand zou zijn gekomen indien Dexia wel aan haar zorgplicht had voldaan. Gelet op de aard van de geschonden norm en de ernst van de schending zal derhalve moeten worden geschat wat de kans is dat de onderhavige lease-overeenkomst ook bij afdoende nakoming van de zorgplicht door Dexia tot stand zou zijn gekomen en de afnemer die zich wel bewust was van de risico’s, de kwade kansen van een koersdaling dus wenste te accepteren in het vertrouwen dat die daling zich niet zou voordoen. Indien die kans als zeer groot moet worden aangemerkt, zal Dexia niet aansprakelijk zijn voor het door de afnemer geleden nadeel. Indien die kans als zeer klein moet worden aangemerkt, zal Dexia het door [eisers] geleden nadeel dienen te vergoeden. Ten aanzien van tussen beide uitersten gelegen gevallen is het, mede gelet op de aan de art. 6:99, 6:101 en 6:248 BW ten grondslag liggende uitgangspunten, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om Dexia onverkort alle nadeel te laten dragen en dient het voor rekening van Dexia komende nadeel te worden verminderd in evenredigheid met de, op een gemotiveerde schatting berustende, mate waarin aan de afnemer toe te rekenen omstandigheden tot diens nadeel hebben bijgedragen. Dit overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 31 maart 2006, RvdW 2006, 328 (LJN: AU6092). Een en ander zal tot uitdrukking worden gebracht door toepassing van de hierna bedoelde maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
5.7.6. De onder 5.7.5 bedoelde schatting en de toerekening van het nadeel aan ieder van partijen dienen plaats te vinden op basis van de specifieke omstandigheden van het geval. Grondslag voor deze schatting vormen de persoonlijke omstandigheden van [eisers] die van invloed zijn op de waarschijnlijkheid dat de onderhavige overeenkomst tot stand zou zijn gekomen indien Dexia volledig aan haar zorgplicht had voldaan, mede gelet op de leasesom en op de overige verplichtingen uit de betreffende rechtsverhouding met Dexia. Dit betreft met name (maar niet uitsluitend) de financiële omstandigheden van [eisers] (bepalend voor de vraag of deze financiële risico's wenste te lopen en in hoeverre dat verantwoord was) en de kennis en ervaring waarover [eisers] beschikte (zowel ten aanzien van beleggingen als daarbuiten), één en ander ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomst.
Daarbij is in onderhavig geval van belang of [eisers] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst beleggingservaring danwel een voor beleggen relevante beroepservaring had, welk opleidingsniveau [eisers] hadden, wat het netto-gezinsinkomen was en of zij beschikten over enig vermogen.
Daarnaast dient mee te wegen dat [eisers] ook een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de gevolgen van hun keuze tot het aangaan van de lease-overeenkomst.
5.7.7. De kantonrechter gaat er – mede op grond van de door de afnemer doorgaans van de
tussenpersoon ontvangen adviezen – van uit dat de afnemer zich niet voor langere tijd aan de betaling van de maandtermijnen heeft willen binden, dan tot het moment dat de overeenkomst boetevrij tussentijds beëindigd kon worden. Deze termijn wordt door de kantonrechter gemaximeerd tot 5 jaar na aanvang van de lease-overeenkomst, nu een langere termijn, bijzondere omstandigheden daargelaten, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaard kan worden.
5.7.8. In onderhavig geval is van belang dat [eisers] ten tijde van het aangaan van
de lease-overeenkomst geen enkele beleggingservaring of een voor beleggen relevante beroepservaring had. Het netto gezinsinkomen op jaarbasis was meer dan € 15.000 maar minder dan 2/3 deel van de lease-som. Gelet op het door de rechtbank gehanteerde categoriemodel (zie het vonnis van deze rechtbank, sector kanton, van 27 april 2007, LJN-nummer BA 3914) is daarmee voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van categorie 2.
5.7.9. Het voorgaande brengt de kantonrechter tot het oordeel dat in deze zaak naar
maatstaven van redelijkheid en billijkheid 60% van het nadeel voor rekening van Dexia, en het resterende percentage (40%) voor rekening van [eisers] behoort te blijven.
5.7.10. Onder het in aanmerking te nemen nadeel zoals hierboven bedoeld, dient te worden
verstaan het totaalbedrag van alle volgens de overeenkomst verschuldigde maandelijkse termijnen gedurende de looptijd van de lease-overeenkomst, conform rechtsoverweging 5.7.7 beperkt tot 5 jaar (60 maanden), hetgeen, rekening houdend met de korting van 20%, neerkomt op een bedrag van € 34.849,80, te vermeerderen met de restant hoofdsom, zijnde
€ 50.463,04, en te verminderen met de opbrengst van de geleasede effecten per 29 december 2006, zijnde € 49.538,93. Verder dient hierop het bedrag aan door [eisers] ontvangen dividenden in mindering te worden gebracht. Dexia stelt dat het daarbij gaat om een bedrag van € 5.947,37. Nu [eisers] dit gemotiveerd hebben weersproken en een met stukken onderbouwde berekening hebben overgelegd waaruit een bedrag van € 5.501,23 volgt zal van laatstgenoemd bedrag worden uitgegaan. Het totale nadeel uit de lease-overeenkomst bedraagt derhalve € 30.272,68.
5.7.11. Van het bedrag van € 30.272,68 dient, gelet op het in 5.7.9 genoemde percentage,
een bedrag van € 12.109,07 voor rekening van [eisers] te blijven.
5.7.12. Door [eisers] is aan termijnen betaald een bedrag van € 34.849,80. Daarnaast is door [eisers] de eindafrekening ad € 3.955,28 voldaan, zodat in totaal door [eisers] is betaald € 38.805,08. Daarop moeten in mindering worden gebracht de door [eisers] ontvangen dividenden ad € 5.501,23. Aldus resteert een bedrag van € 33.303,85. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.7.11 is bepaald dient een bedrag van € 12.109,07 voor rekening van [eisers] te blijven. Derhalve dient Dexia een bedrag van € 21.194,78 aan [eisers] te betalen.
5.7.13. Wat betreft de wettelijke rente wordt als volgt geoordeeld. In lijn met het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 24 mei 2007 (LJN: BA 5684, 2188/04) neemt de kantonrechter als uitgangspunt dat de wettelijke rente in beginsel berekend dient te worden per (termijn)betaling vanaf de respectievelijke betaalmomenten, met toepassing van de in deze zaak geldende procentuele verdeling van het nadeel tussen [eisers] en Dexia.
5.7.14. Dexia dient Dexia een bedrag van € 21.194,78 (zie rechtsoverweging 5.7.12 hiervoor) aan [eisers] te betalen. Nu de uit hoofde van deze overeenkomst door [eisers] aan Dexia verrichte betalingen (€ 38.805,08; zie rechtsoverweging 5.7.12) voor 89,81% (€ 34.849,80) betrekking had op een vooruitbetaling van termijnen en voor 10,19% (€ 3.955,28) op betaling van de eindafrekening, zal wat betreft de wettelijke rente een zelfde verdeling worden aangehouden. Dit komt neer op het volgende.
Over 89,81% van € 21.194,78, zijnde € 19.035,03, is de wettelijke rente verschuldigd vanaf 26 juli 2001, de datum van vooruitbetaling (met korting) van de eerste 60 maandtermijnen.
Over 10,19% van € 21.194,78, zijnde € 2.159,75, is de wettelijke rente verschuldigd vanaf 16 januari 2007, de datum van betaling van de eindafrekening.
5.7.15. Dat ten behoeve van [eisers] buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat [eisers] in verband daarmee buitengerechtelijke kosten hebben moeten maken staat voldoende vast. De door [eisers] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden over het toegewezen bedrag berekend naar het bij deze sector gebruikelijke tarief.
5.7.16. De overige vorderingen van [eisers] worden afgewezen nu [eisers] daarbij, gelet op het voorgaande, geen belang meer hebben.
5.7.17. Nadat aan dit vonnis is voldaan zullen partijen geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben uit de onderhavige rechtsverhouding. De eigendom van de in het kader van de lease-overeenkomst gekochte effecten zal bij Dexia verblijven.
5.7.18. Dit betekent dat op de vorderingen van partijen wordt beslist als hieronder vermeld.
5.7.19. Gelet op de uitkomst van de procedure wordt omtrent de kostenveroordeling
geoordeeld als hierna vermeld.
BESLISSING
De kantonrechter:
in conventie
I. veroordeelt Dexia om aan [eisers] te betalen € 21.194,78, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 19.035,03 vanaf 26 juli 2001 tot aan de dag der voldoening en over € 2.159,75 vanaf 16 januari 2007 tot aan de dag der voldoening;
II. veroordeelt Dexia om aan [eisers] te betalen € 1.158,00 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
III. veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure aan de zijde van [eisers] gevallen, tot op heden begroot op:
voor verschuldigd griffierecht € 196,00
voor het exploot van dagvaarding € 84,87
voor salaris van gemachtigde € 800,00
In totaal: € 1.080,87
één en ander, voor zover verschuldigd, inclusief BTW;
IV. wijst af het meer of anders gevorderde;
V. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 augustus 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter