Trefwoorden: effectenlease/ art.1:88 BW/verjaring
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Rolnummer: 816611 DX EXPL 06-2972
Vonnis van 21 november 2007
F.no.: 596
Vonnis van de kantonrechter
[eiseres]
wonende te [woonplaats],
eiseres,
nader te noemen [eiseres],
gemachtigde: Karel & Maes Advocaten,
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
nader te noemen Dexia,
gemachtigde: dw. P. Swier.
Procedure
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 19 januari 2005, met producties.
Op 8 april 2005 is de procedure door deze rechtbank, sector kanton, ambtshalve aangehouden. Daarna heeft Dexia bij akte schorsing van de procedure aangezegd krachtens de Wet collectieve afwikkeling massaschade (WCAM). Bij rolmededeling van 9 december 2005 is vastgesteld dat de procedure is geschorst.
Na de zogenoemde WCAM-beschikking van 25 januari 2007 van het gerechtshof te Amsterdam heeft [eiseres] een afschrift overgelegd van de opt-out verklaring als bedoeld in artikel 7:908 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW), waarin zij verklaart niet aan de verbindendverklaring gebonden te willen zijn. Naar aanleiding daarvan is beslist dat de onderhavige procedure wordt hervat.
Vervolgens is ingediend:
- de conclusie van antwoord van Dexia, met producties.
Bij tussenvonnis van 29 augustus 2007 is een comparitie bepaald die heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2007 en waar zijn verschenen:
- [eiseres] in persoon, bijgestaan door mr. C.P. Timmers, advocaat te Middelharnis;
- namens Dexia: [medewerker dexia], bijgestaan door E.L. Hoogstraate, advocaat te Amsterdam.
Voorafgaand aan deze comparitie zijn door Dexia bij een op 23 oktober 2007 ter griffie van deze rechtbank ingekomen akte aanvullende stukken ingediend.
Ter comparitie hebben de (advocaten van) partijen het woord gevoerd en op elkaars betoog over en weer gereageerd, waarbij zij hun standpunten zoals neergelegd in de gedingstukken hebben herhaald en toegelicht. De griffier heeft hiervan aantekening gehouden.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
Gronden van de beslissing
1. Feiten
2. Vorderingen [eiseres]
3. Standpunten [eiseres]
4. Standpunten Dexia
5. Beoordeling van de vorderingen.
1. Feiten
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V. (hierna: Labouchere). Waar hierna sprake is van Dexia wordt (worden) haar rechtsvoorgangster(s) daaronder mede begrepen.
1.2. [eiseres] was bij het aangaan van de hieronder bedoelde overeenkomsten gehuwd
met [echtgenoot eiseres] (verder te noemen: [echtgenoot eiseres]).
1.3. Op of omstreeks 7 juli 1999 heeft [echtgenoot eiseres] een lease-overeenkomst ondertekend met de naam WinstVerDriedubbelaar waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Labouchere, handelend onder de naam Legio-Lease (hierna: lease-overeenkomst I). Deze overeenkomst, die tot stand is gekomen, is aangegaan onder nummer 74216766 voor een periode van 36 maanden. De overeenkomst bepaalt onder meer dat [echtgenoot eiseres] in totaal voor een aankoopsom (hoofdsom) van € 19.308,93 aandelen least en dat [echtgenoot eiseres] 36 maandelijkse termijnen van telkens € 112,54 verschuldigd was. De totale leasesom beliep
€ 23.360,33 waarin begrepen € 4.051,40 rente. Deze overeenkomst is op of omstreeks 9 juli 2002 verlengd voor een periode van 36 maanden. Uit hoofde van deze verlenging was [echtgenoot eiseres] 36 maandelijkse termijnen van telkens € 112,64 verschuldigd. Deze overeenkomst is door het verstrijken van de looptijd geëindigd.
1.4. [echtgenoot eiseres] heeft ter zake van lease-overeenkomst I een totaalbedrag van € 7.993,84 aan
Dexia betaald, te weten:
- 36 maandelijkse termijnen à € 112,54 tot een totaalbedrag van € 4.051,44;
- 35 maandelijkse termijnen à € 112,64 tot een totaalbedrag van € 3.942,40.
De eerste betaling aan Dexia ter zake van lease-overeenkomst I vond plaats op 28 juni 1999 en is verricht ten laste van een rekening die op dat moment op naam van [echtgenoot eiseres] stond. Vanaf 1 april 2000 is bedoelde rekening tevens op naam van [eiseres] gekomen.
1.5. Op 6 juli 2005 heeft Dexia een eindafrekening opgesteld volgens welke [echtgenoot eiseres] uit
hoofde van de lease-overeenkomst nog verschuldigd was € 6.203,21 (hierna: de restschuld), waarvan € 112,64 aan achterstallige termijnbetalingen, € 45,38 aan eerste aflossingstermijn en € 19.263,55 aan restant hoofdsom. De opbrengst van de aandelen bij verkoop bedroeg
€ 13.218,36. [echtgenoot eiseres] heeft de restschuld niet voldaan.
1.6. [echtgenoot eiseres] heeft uit hoofde van lease-overeenkomst I € 1.400,20 aan dividenden van Dexia ontvangen.
1.7. Op of omstreeks 19 mei 2000 heeft [echtgenoot eiseres] een lease-overeenkomst ondertekend met de naam WinstVerDriedubbelaar waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Labouchere, handelend onder de naam Legio-Lease (hierna: lease-overeenkomst II). Deze overeenkomst, die tot stand is gekomen, is aangegaan onder nummer 74411988 voor een periode van 36 maanden. De overeenkomst bepaalt onder meer dat [echtgenoot eiseres] in totaal voor een aankoopsom (hoofdsom) van € 19.715,94 aandelen least en dat [echtgenoot eiseres] 36 maandelijkse termijnen van telkens € 114,91 verschuldigd was. De totale leasesom beliep
€ 23.852,70 waarin begrepen € 4.136,76 rente. Deze overeenkomst is door het verstrijken van de looptijd geëindigd.
1.8. [echtgenoot eiseres] heeft ter zake van lease-overeenkomst II een totaalbedrag van € 15.237,96 aan Dexia betaald, te weten:
- 35 maandelijkse termijnen à € 114,91 tot een totaalbedrag van € 4.021,85;
- een bedrag van € 11.216,11 ter zake van de hierna genoemde eindafrekening.
1.9. Op 19 mei 2003 heeft Dexia een eindafrekening opgesteld volgens welke [echtgenoot eiseres] uit hoofde van de lease-overeenkomst nog verschuldigd was € 11.216,11 waarvan € 114,91 aan achterstallige termijnbetalingen, € 45,38 aan eerste aflossingstermijn en € 19.670,56 aan restant hoofdsom. De opbrengst van de aandelen bij verkoop bedroeg € 8.614,74.
1.10. [echtgenoot eiseres] heeft uit hoofde van lease-overeenkomst II geen dividenden van Dexia ontvangen.
1.11. [eiseres] heeft aan [echtgenoot eiseres] geen schriftelijke toestemming verleend voor het
aangaan van de lease-overeenkomsten I en II.
1.12. Bij brief van 25 maart 2003 heeft [eiseres] met een beroep op artikel 1:89 BW de
nietigheid ingeroepen van de lease-overeenkomsten I en II, althans vernietiging in rechte aangekondigd, en terugbetaling gevorderd binnen een termijn van 14 dagen.
2. Vorderingen [eiseres]
[eiseres] vordert bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de door [echtgenoot eiseres] gesloten lease-overeenkomsten als voornoemd te vernietigen en Dexia te veroordelen tot betaling van € 21.541,11, althans een door de kantonrechter vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 23 maart 2003.
3.1. [eiseres] stelt dat de lease-overeenkomsten moeten worden aangemerkt als
huurkoop in de zin van artikel 7A:1576h BW en derhalve als koop op afbetaling in de zin van artikel 7A:1576 BW en dus de toestemming behoefde van [eiseres] ingevolge artikel 1:88 lid 1 sub d BW. Omdat [eiseres] deze (schriftelijke) toestemming niet verleend heeft, heeft [eiseres] de overeenkomsten rechtsgeldig kunnen vernietigen.
3.2. De vordering van [eiseres] is gebaseerd op artikel 1:89 lid 5 BW.
4.1. Dexia betwist de vorderingen van [eiseres] en voert - kort gezegd – aan dat de lease-overeenkomsten niet kunnen worden aangemerkt als huurkoop.
4.2. Voorts voert Dexia aan dat geen sprake is van vernietigbaarheid als bedoeld in artikel
1:89 BW omdat – kort gezegd – artikel 1:88 BW geen betrekking heeft op vermogensrechten als de onderhavige, er geen sprake is van huurkoop bij gebrek aan aflevering, partijen niet hebben beoogd om de afnemer de effecten te doen verkrijgen en omdat de koopsom van de lease-overeenkomsten niet in twee of meer termijnen dien te worden voldaan. Dexia stelt verder dat de huwelijkspartner de in artikel 1:88 BW bedoelde toestemming ook op andere wijze dan schriftelijk kan verlenen en dat [eiseres] dit ook gedaan heeft.
4.3. Tenslotte stelt Dexia zich op het standpunt dat het recht om lease-overeenkomst I op grond van artikel 1:88 BW te vernietigen is verjaard. Daarbij beroept Dexia zich er op dat de betalingen van [echtgenoot eiseres] ter zake van de lease-overeenkomsten hebben plaats gevonden van een en/of rekening die ten name van [echtgenoot eiseres] en [eiseres] stond, zodat [eiseres] in elk geval na ontvangst van het eerste dagafschrift op de hoogte was van het bestaan van de lease-overeenkomst I. Voorts heeft Dexia ter comparitie aangevoerd dat het handschrift op de door [eiseres] d.d. 24 april 2003 ondertekende brief gericht aan Dexia, overeenkomt met het handschrift op de aanvraagformulieren van de lease-overeenkomsten, zodat [eiseres] met de aanvraag en derhalve ook met het bestaan van de lease-overeenkomsten bekend moet worden verondersteld.
5. Beoordeling van de vorderingen
5.1. In het vonnis van deze rechtbank van 27 april 2007, LJN nummer BA 3914, zijn in een soortgelijk geschil een aantal rechtsvragen beantwoord en beoordelingsmaatstaven gegeven, waarvan voor dit geding met name van belang zijn:
huurkoop en bevoegdheid (rov 8.1);
artikel 1:88/1:89 BW (rov 8.2);
De kantonrechter neemt de overwegingen uit het vonnis van 27 april 2007 op deze onderdelen over, voor zover daarvan niet hierna wordt afgeweken. In het onderhavige geval komt dan neer op het volgende.
Huurkoop; bevoegdheid en artikel 1:88/1:89
5.2. Lease-overeenkomsten als de onderhavige wordt aangemerkt als huurkoop. De
kantonrechter is derhalve bevoegd.
5.3. Artikel 1:88 lid 1 onder d BW is op deze lease-overeenkomsten van toepassing. Nu volgens artikel 7A:1576i BW huurkoop bij akte wordt aangegaan, diende de daar bedoelde toestemming voor de lease-overeenkomsten ook schriftelijk te worden geven (vgl. het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007, LJN: AZ9721, rov 2.12.3). Aangezien deze schriftelijke toestemming ontbreekt, had [eiseres] de bevoegdheid een beroep te doen op de hier bedoelde vernietigbaarheid.
5.4. De verjaringstermijn voor dit beroep is op grond van artikel 3:52 lid 1 sub d BW 3 jaar. De termijn vangt aan op het moment dat degene aan wie de bevoegdheid tot vernietiging toekomt bekend wordt met de overeenkomst. Niet noodzakelijk is dat deze bekend is met de juridische kwalificatie van die overeenkomst (vgl. HR 5 januari 2007, RvdW 2007, 68 en LJN: AY8771).
5.5. Ten aanzien van lease-overeenkomst I heeft Dexia aangevoerd dat het vernietigingsrecht van artikel 1:89 BW is verjaard. De bewijslast daarvan ligt bij Dexia. Dexia heeft daartoe gewezen op betalingen van op grond van deze overeenkomst verschuldigde bedragen die hebben plaatsgevonden vanaf de en/of-bankrekening die op naam van beide echtgenoten stond. Ter comparitie is door [eiseres] aangevoerd dat de bankrekening waarvan de maandelijkse betalingen plaatshadden, eerst vanaf 1 april 2000 een gezamenlijke bankrekening betrof. [eiseres] stelt zich op het standpunt stelt dat zij eerst met ingang van de (oudste) ontvangstdatum van de bankafschriften na 1 april 2000 waarop die betalingen staan vermeld, op de hoogte had kunnen zijn van lease-overeenkomst I. [eiseres] betwist bovendien dat zij kennis nam van de bankafschriften. Zij bemoeide zich niet met de financiën van het gezin.
Ter nadere onderbouwing van haar beroep op verjaring van het vernietigingsrecht ex artikel 1:89 BW, heeft Dexia op de comparitie aanvullend aangevoerd dat het handschrift op de door [eiseres] d.d. 24 april 2003 ondertekende brief gericht aan Dexia, overeenkomt met het handschrift op de aanvraagformulieren van de lease-overeenkomsten. Deze aanvraagformulieren zijn ter comparitie aan zowel de kantonrechter als aan [eiseres] getoond. Hiermee is volgens Dexia voldoende aangetoond dat [eiseres] wetenschap heeft gehad van de aanvraag van lease-overeenkomst I en daarmee met het aangaan hiervan. Volgens Dexia is de verjaringstermijn voor het beroep op artikel 1:89 BW dientengevolge aangevangen voor, maar in ieder geval op of omstreeks 7 juli 1999.
De kantonrechter oordeelt dat [eiseres] geen helder en eenduidig antwoord heeft kunnen geven op de meerdere malen aan haar gestelde vragen of het handschrift van voornoemde brief haar handschrift betrof en of zij bekend was met de aanvraagformulieren zoals deze door Dexia ter comparitie aan haar zijn getoond. [eiseres] heeft haar verweer dat zij niet bekend was met het aanvraagformulier, dan wel dat voornoemde brief niet door haar is geschreven, onvoldoende met concrete fouten onderbouwd, zodat dit verweer gepasseerd wordt. De kantonrechter gaat er vanuit dat [eiseres] bekend was met de aanvraag van lease-overeenkomst I en logischerwijs dus ook met het bestaan hiervan. Nu de brief waarin [eiseres] zich beroept op de hier bedoelde vernietigbaarheid niet binnen drie jaar na haar bekendheid met de lease-overeenkomst I door [eiseres] is verzonden, is het desbetreffende vernietigingsrecht verjaard. De exacte vaststelling van het eerste moment waarop de maandelijkse betalingen van de en/of rekening van [echtgenoot eiseres] en [eiseres] zijn verricht, is met voornoemde constatering overbodig geworden. Voor zover de vordering van [eiseres] ziet op lease-overeenkomst I wordt deze afgewezen.
5.6. Het beroep op vernietiging van lease-overeenkomst II slaagt daarentegen wel. Nadat [echtgenoot eiseres] in mei 2000 lease-overeenkomst II is aangegaan, heeft [eiseres] binnen drie jaar, immers bij brief van 25 maart 2003, een beroep op de vernietigbaarheid van deze lease-overeenkomst gedaan. Het beroep is derhalve niet verjaard. Dientengevolge dienen alle betalingen van [echtgenoot eiseres] aan Dexia ter zake van lease-overeenkomst II te worden gerestitueerd, verminderd met hetgeen [echtgenoot eiseres] ter zake van die overeenkomst van Dexia ontvangen heeft, zoals uitgekeerde dividenden. Dit komt neer op terugbetaling van Dexia aan [eiseres] van een bedrag van € 15.237,96.
5.7. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar over het in 5.6. bedoelde saldo van de
door Dexia uit hoofde van lease-overeenkomst II te restitueren betalingen vanaf het moment waarop Dexia met de terugbetaling in verzuim was, zijnde het moment waarop de door [eiseres] in haar onder 1.12 bedoelde brief genoemde betalingstermijn verstreek, derhalve met ingang van 9 april 2003.
5.8. Gelet op de uitslag van de procedure dient Dexia te worden veroordeeld in de kosten van het geding.
5.9. Nadat aan dit vonnis is voldaan zullen partijen geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben uit de onderhavige rechtsverhouding.
I. veroordeelt Dexia om aan [eiseres] te betalen € 15.237,96, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend over € 15.237,96 vanaf 9 april 2003 tot aan de dag der algehele voldoening;
II. veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiseres]
gevallen, tot op heden begroot op:
voor verschuldigd griffierecht € 192,00
voor het exploot van dagvaarding € 85,60
voor salaris van gemachtigde € 600,00
In totaal € 877,60
III. verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst af het meer en anders gevorderde;
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 november 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter