ECLI:NL:RBAMS:2007:BE9642

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
816783 DX 06-3144
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenlease-overeenkomsten en zorgplicht van Dexia

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 7 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen [Eiser I, Verweerder II] en Dexia Bank Nederland N.V. over effectenlease-overeenkomsten. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Jongeneelen, vorderde schadevergoeding van Dexia wegens het niet nakomen van de zorgplicht. De kantonrechter oordeelde dat Dexia aansprakelijk was voor de schade die voortvloeide uit het niet adequaat informeren van de eiser over de risico's van de lease-overeenkomsten. De rechter stelde vast dat de lease-overeenkomsten als huurkoop moesten worden aangemerkt en dat Dexia niet voldoende had gewezen op de risico's van het product. De kantonrechter veroordeelde Dexia om aan de eiser bedragen te vergoeden die verband hielden met twee lease-overeenkomsten, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer en anders gevorderde af. In reconventie werd de vordering van Dexia afgewezen, waarbij de kantonrechter oordeelde dat de voorwaarde waaronder deze was ingesteld niet was vervuld. De proceskosten werden toegewezen aan de zijde van de eiser. Dit vonnis is van belang voor de rechtsontwikkeling rondom effectenlease en de zorgplicht van financiële instellingen.

Uitspraak

vonnis effectenlease, zorgplicht, categoriemodel
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Rolnummer: 816783 DX 06-3144
Vonnis van: 7 november 2007
F.no.: 584
Vonnis van de kantonrechter
i n z a k e
[eiser I, Verweerder II],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in (voorwaardelijke) reconventie
nader te noemen [Eiser I, Verweerder II],
gemachtigde: mr. M. Jongeneelen,
t e g e n:
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
nader te noemen Dexia,
gemachtigde: dw. P. Swier.
Verdere verloop van de procedure
Bij tussenvonnis van 4 juli 2007 is een comparitie bepaald die heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2007.
Van hetgeen besproken is ter comparitie is proces-verbaal gemaakt.
Voorafgaand aan deze comparitie zijn door [Eiser I, Verweerder II] per akte aanvullende stukken ingediend, welke zijn ontvangen op 26 september 2007. Dexia heeft per brief van 3 oktober 2007 aanvullende stukken ingediend.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
Gronden van de beslissing
1. Feiten
In conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
Verwezen wordt naar het tussenvonnis d.d. 4 juli 2007.
Als verder gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1. Ten tijde van het aangaan van de onderhavige effectenlease-overeenkomsten was [Eiser I, Verweerder II] 54 jaar oud, evenals zijn echtgenote. Hij was werkzaam als vertegenwoordiger, terwijl op dat moment bekend was dat zijn werkgever zijn arbeidsovereenkomst wenste te beëindigen. Dit is uiteindelijk per 31 december 2000 gebeurd. [Eiser I, Verweerder II] en zijn echtgenote hadden daarnaast samen een winkel, waarin zijn echtgenote werkte. Het opleidingsniveau van [Eiser I, Verweerder II] is Mulo (niet afgemaakt) en van zijn echtgenote MMS (niet afgemaakt). Het netto gezinsinkomen bedroeg ongeveer € 3.233,33 per maand, inclusief inkomsten uit de v.o.f. Het gezinsvermogen bestond uit het kapitaal in de v.o.f., ter hoogte van € 67.000,00. [Eiser I, Verweerder II] en zijn echtgenote hadden geen ervaring met beleggen.
1.2. De eindafrekening van lease-overeenkomst Overwaarde Effect met nummer 21781791 (hierna lease-overeenkomst I) vermeldt uitgaande van een koers per 22 maart 2005 een verkoop opbrengst van € 74.155,95 en een restant hoofdsom van € 78.007,88. De eindafrekening van lease-overeenkomst Allround Effect met nummer 39780605 (hierna: lease-overeenkomst II) vermeldt uitgaande van een koers per 22 maart 2005 een waarde certificaat van € 27.209,80 en een restant hoofdsom van € 38.845,56. [Eiser I, Verweerder II] heeft de verschuldigde bedragen uit de eindafrekeningen niet betaald.
1.3. [Eiser I, Verweerder II] heeft uit hoofde van lease-overeenkomst I van Dexia aan dividenden en andere uitkeringen een bedrag van € 11.273,41 ontvangen, terwijl een bedrag van € 641,03 is verrekend.
2. Standpunten [Eiser I, Verweerder II]
2.1. [Eiser I, Verweerder II] stelt – kort gezegd – dat sprake is van dwaling ten aanzien van de lease-overeenkomsten. Dexia heeft verzuimd hem te informeren over de risico’s verbonden aan de lease-overeenkomsten en nagelaten hem te waarschuwen. Dexia heeft verder niet geïnformeerd naar het cliëntenprofiel van [Eiser I, Verweerder II]. [Eiser I, Verweerder II] verkeerde ten tijde van het ondertekenen van de lease-overeenkomsten in een onjuiste voorstelling van zaken. Zo stelt [Eiser I, Verweerder II] onder meer dat hij niet wist dat hij op een gegeven moment maandtermijnen diende te betalen, hetgeen op basis van zijn inkomen en gezien extra lasten als gevolg van de verhoogde hypotheek niet mogelijk was. Daarnaast wist [Eiser I, Verweerder II] niet dat een restschuld kon overblijven en dat sprake kon zijn van een restschuld.
2.2. Volgens [Eiser I, Verweerder II] is Dexia aansprakelijk wegens tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgplichten en/of heeft zij onrechtmatig gehandeld. [Eiser I, Verweerder II] heeft zich er op beroepen dat Dexia heeft gehandeld in strijd met een aantal andere door hem genoemde wettelijke regelingen en/of met een aantal voor Dexia geldende normen en criteria. Dexia is volgens [Eiser I, Verweerder II] aansprakelijk voor het handelen/nalaten van Spaar Select. Deze tussenpersoon heeft in strijd gehandeld met de toepasselijke regelgeving door onder andere in strijd met de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte) beleggingsadvies te geven.
2.3. Volgens [Eiser I, Verweerder II] is Dexia aansprakelijk voor de door hem geleden schade. De schade bestaat volgens [Eiser I, Verweerder II] onder meer uit de betaalde inleg en overige kosten. [Eiser I, Verweerder II] vordert vergoeding van de geleden schade, nader op te maken bij staat.
3. Standpunten Dexia
3.1. Dexia betwist de vorderingen van [Eiser I, Verweerder II] en voert – kort gezegd – aan niet aansprakelijk te zijn voor het handelen of nalaten van de tussenpersoon. Daarnaast betwist Dexia bij gebrek aan wetenschap dat Spaar Select niet over de benodigde vergunning beschikte ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomsten, waarbij zij opmerkt dat cliëntenremisiers zijn vrijgesteld van deze vergunningsplicht op grond van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995.
3.2. Dexia betwist dat de lease-overeenkomsten door dwaling tot stand zijn gekomen. Volgens Dexia beschikte [Eiser I, Verweerder II] bij het aangaan van de lease-overeenkomsten over alle relevante informatie. Dexia betwist dat zij is tekort zou zijn geschoten in de nakoming van haar zorgplichten of dat zij onrechtmatig zou hebben gehandeld. Ook betwist Dexia dat zij de bepalingen – voor zover van toepassing – van de door [Eiser I, Verweerder II] genoemde wetten en regelingen niet in acht zou hebben genomen.
3.3. Voorts betwist Dexia de schade en gevorderde kosten, althans betwist zij daarvoor aansprakelijk te zijn. Daarbij voert Dexia aan dat ook door [Eiser I, Verweerder II] genoten voordelen meegenomen dienen te worden en doet zij onder meer een beroep op artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek (BW).
3.4. Tenslotte betwist Dexia de gevorderde buitengerechtelijke kosten en verzet zij zich tegen een uitvoerbaar bij voorraadverklaring.
4. Vorderingen Dexia in (voorwaardelijke) reconventie
4.1. In onvoorwaardelijke reconventie vordert Dexia [Eiser I, Verweerder II] te veroordelen tot betaling van € 15.487,69, zijnde het resterende saldo van de door Dexia opgestelde eindafrekeningen, stellende dat [Eiser I, Verweerder II] in verzuim is met de nakoming van zijn verplichtingen uit de lease-overeenkomsten.
4.2. In voorwaardelijke reconventie, namelijk voor het geval de in conventie ingestelde vordering tot vernietiging of ontbinding van de lease-overeenkomsten (geheel of gedeeltelijk) wordt toegewezen, vordert Dexia [Eiser I, Verweerder II] te veroordelen tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de geleasete effecten en de waarde daarvan op de datum van verkoop, althans van gehele of gedeeltelijke vernietiging van de lease-overeenkomsten. Dexia doet hierbij een beroep op artikel 6:278 BW.
5. Verweer in (voorwaardelijke) reconventie
5.1. Onder verwijzing naar het debat in conventie voert [Eiser I, Verweerder II] aan dat hij niet in verzuim is nu de lease-overeenkomsten op goede gronden buitengerechtelijk zijn vernietigd, dan wel vernietigd dienen te worden. Voorts bestrijdt hij in voorwaardelijke reconventie dat artikel 6:278 BW van toepassing is.
6. Beoordeling van de vorderingen in conventie en (voorwaardelijke) reconventie
6.1. In het vonnis van deze rechtbank van 27 april 2007, LJN nummer BA 3914, zijn in een soortgelijk geschil een aantal rechtsvragen beantwoord en beoordelingsmaatstaven gegeven, waarvan voor dit geding met name van belang zijn:
huurkoop en bevoegdheid (rov 8.1);
artikel 1:88/1:89 BW (rov 8.2);
strijd met de Wte en/of andere wetten en regelingen (rov 8.3)
dwaling (rov 8.5);
aansprakelijkheid voor tussenpersonen (rov 8.7);
toepasselijkheid Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer (NR), (rov 8.8);
nakoming zorgplicht (rov 8.9);
verdeling van het nadeel (rov 9);
De kantonrechter neemt de overwegingen uit het vonnis van 27 april 2007 op deze onderdelen over, voor zover daarvan niet hierna wordt afgeweken. De stellingen in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie zullen zoveel mogelijk gezamenlijk behandeld worden. In het onderhavige geval komt dan neer op het volgende.
Huurkoop; bevoegdheid en artikel 1:88/1:89
6.2. Lease-overeenkomsten als de onderhavige worden aangemerkt als huurkoop. De
kantonrechter is derhalve bevoegd.
Aansprakelijkheid voor tussenpersonen
6.3. Een effecteninstelling is aansprakelijk voor gedragingen van een tussenpersoon, door wiens toedoen één of meer overeenkomsten als de onderhavige tot stand zijn gekomen. Het verweer van Dexia dat dit anders is wordt derhalve verworpen.
Strijd met Wte en andere wetten en regelingen
6.4. De toepasselijkheid van de Wte en de andere hier bedoelde wetten en regelingen kan in het midden blijven. Ook indien [Eiser I, Verweerder II] zich terecht op die regelingen zou beroepen, zouden de gevolgen daarvan eveneens beoordeeld moeten worden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid en zou zulks niet tot een ander oordeel leiden omtrent de door elk van partijen te dragen gevolgen van het aangaan van de betreffende overeenkomst, dan zou hebben te gelden zonder een zodanig beroep.
Dwaling
6.5. Uit de inhoud van de lease-overeenkomsten en de bijbehorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease had [Eiser I, Verweerder II] kunnen en moeten afleiden dat sprake was van een lening met renteverplichtingen voor de financiering van ten behoeve van hem gekochte effecten, en van een verplichting tot het op enig moment voldoen van het aankoopbedrag. De lease-overeenkomsten geven bovendien aan welke rente in rekening wordt gebracht en wat de totale leasesom is. Bij vragen daaromtrent had (ook) van [Eiser I, Verweerder II] enig nader onderzoek mogen worden verwacht. Voor zover [Eiser I, Verweerder II] onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken een overeenkomst is aangegaan, kan die onjuiste voorstelling derhalve niet tot vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling leiden. Dit laat de zorgplicht die Dexia overigens had onverlet.
Toepasselijkheid Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer (NR)
6.6. Dexia was bij het aanbieden van het onderhavige product gehouden aan de in de NR gecodificeerde zorgplicht. Het verweer van Dexia dat de NR onverbindend is treft geen doel.
Nakoming zorgplicht en toerekening van het nadeel
6.7. [Eiser I, Verweerder II] heeft Dexia verweten dat Dexia te zijnen opzichte de op haar rustende
zorgplicht niet is nagekomen onder meer doordat Dexia niet of onvoldoende gewezen heeft op de risico’s van het onderhavige product. Het verweer van Dexia hiertegen dient als onvoldoende gemotiveerd en onvoldoende feitelijk onderbouwd gepasseerd te worden. Dexia had haar afnemers op niet mis te verstane wijze op die risico’s dienen te wijzen. De brochures en folders waar Dexia zich op beroept, houden een dergelijke waarschuwing niet in en door Dexia is ook niet gesteld of aangetoond dat zij op andere wijze aan deze informatieverplichting voldaan heeft. Dexia is derhalve aansprakelijk voor de als gevolg van dit tekortschieten opgetreden nadelige gevolgen.
6.8. Op gronden als vermeld in het vonnis van 27 april 2007 is het onaanvaardbaar om
Dexia onverkort alle nadeel te laten dragen en dient het voor rekening van Dexia komende nadeel te worden verminderd in evenredigheid met de, op een gemotiveerde schatting berustende, mate waarin aan [Eiser I, Verweerder II] toe te rekenen omstandigheden tot het nadeel hebben bijgedragen. Dit overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 31 maart 2006, RvdW 2006, 328 (LJN: AU6092). Een en ander zal tot uitdrukking worden gebracht door toepassing van de hierna bedoelde maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Grondslag voor de hiervoor bedoelde schatting vormen de persoonlijke omstandigheden van [Eiser I, Verweerder II] die van invloed zijn op de waarschijnlijkheid dat de onderhavige overeenkomst tot stand zou zijn gekomen indien Dexia haar zorgplicht afdoende was nagekomen, mede gelet op de leasesom en op de overige verplichtingen uit de onderhavige rechtsverhouding met Dexia. Dit betreft met name (maar niet uitsluitend) de financiële omstandigheden van [Eiser I, Verweerder II] (bepalend voor de vraag of deze financiële risico's wenste te lopen en in hoeverre dat verantwoord was), de beleggingsdoelstellingen en de kennis en ervaring waarover [Eiser I, Verweerder II] beschikte (zowel ten aanzien van beleggingen als daarbuiten), één en ander ten tijde van het aangaan van de overeenkomst(en). Ook andere omstandigheden kunnen een rol spelen, voor zover aangenomen kan worden dat die omstandigheden van wezenlijke invloed zijn geweest op de beslissing van [Eiser I, Verweerder II] om de overeenkomst aan te gaan.
6.9. Zoals nader is toegelicht in het vonnis van 27 april 2007 onderscheidt de
kantonrechter voor de toerekening van het nadeel aan ieder van partijen in het hiervoor genoemde kader een aantal categorieën van afnemers. Op basis van de omstandigheden zoals die hiervoor onder 1 bij de feiten zijn vermeld, is voor [Eiser I, Verweerder II] categorie 2 van toepassing. Dit betekent dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid 60 % van het nadeel voor rekening van Dexia dient te komen en het resterend percentage voor rekening van [Eiser I, Verweerder II] komt.
6.10. In het voetspoor van het vonnis van deze rechtbank van 27 april 2007 gaat de kantonrechter met het oog op een gelijke behandeling van gelijk(soortig)e zaken bij de berekening van het nadeel uit van een fictieve looptijd van 60 maanden, nu - bijzondere omstandigheden daargelaten - een langere termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaard kan worden. Hieruit volgt dat termijnbetalingsverplichtingen, die eventueel na deze 60 maanden resteren, niet tot het nadeel zullen worden gerekend.
6.11. In onderhavig geval komt dit voor lease-overeenkomst I neer op een bedrag van € 43.740,60 te vermeerderen met het restant van de hoofdsom van de geldlening, zijnde € 78.007,88 en te verminderen met de opbrengst van de geleaste effecten, zijnde € 74.155,95 en met een bedrag van € 11.914,44 wegens aan [Eiser I, Verweerder II] uitgekeerde en/of verrekende dividenden.
6.12. Het totale nadeel uit lease-overeenkomst I bedraagt derhalve € 35.678,09. Hiervan dient, gelet het in 6.9. genoemde percentage, een bedrag van € 14.271,24 voor rekening van [Eiser I, Verweerder II] te blijven.
6.13. Door [Eiser I, Verweerder II] is in het kader van lease-overeenkomst I een bedrag van € 43.740,60
betaald. Hierop dienen in mindering te worden gebracht de daadwerkelijk ontvangen dividenden van € 11.273,41 en het hiervoor berekende bedrag dat voor rekening van [Eiser I, Verweerder II] dient te blijven van € 14.271,24, zodat Dexia per saldo ten aanzien van lease-overeenkomst I aan [Eiser I, Verweerder II] dient te voldoen € 18.195,95.
6.14. Voor lease-overeenkomst II komen de termijnbetalingsverplichtingen bij een fictieve looptijd van 60 maanden neer op een bedrag van € 21.781,45 te vermeerderen met het restant van de hoofdsom van de geldlening, zijnde € 38.845,56 en te verminderen met de opbrengst van de geleaste effecten, zijnde € 27.209,80.
6.15. Het totale nadeel uit lease-overeenkomst II bedraagt derhalve € 33.417,21. Hiervan dient, gelet het in 6.9. genoemde percentage, een bedrag van € 13.366,88 voor rekening van [Eiser I, Verweerder II] te blijven.
6.16. Door [Eiser I, Verweerder II] is in het kader van lease-overeenkomst II een bedrag van € 21.781,45
betaald. Hierop dienen in mindering te worden gebracht het hiervoor berekende bedrag dat voor rekening van [Eiser I, Verweerder II] dient te blijven van € 13.366,88, zodat Dexia per saldo ten aanzien van lease-overeenkomst II aan [Eiser I, Verweerder II] dient te voldoen € 8.414,57.
Wettelijke rente
6.17. Met betrekking tot de wettelijke rente heeft Dexia nog aangevoerd dat zij eerst in
verzuim heeft kunnen geraken na in gebreke te zijn gesteld. De kantonrechter kan Dexia hierin niet volgen. Immers, Dexia heeft de op haar rustende zorgplicht, na schending daarvan vóór de totstandkoming van de lease-overeenkomst, nadien niet meer deugdelijk kunnen nakomen. In die zin – en ook overigens – is voor het intreden van verzuim niet vereist dat Dexia in gebreke is gesteld. De wettelijke rente wordt toegekend vanaf de datum dat [Eiser I, Verweerder II] zijn eenmalige vooruitbetalingen ten behoeve van de lease-overeenkomsten heeft gedaan.
Ontbinding
6.18. De door [Eiser I, Verweerder II] gevorderde ontbinding van de lease-overeenkomst wordt afgewezen. Nog daargelaten of het schenden van de zorgplicht door Dexia in de precontractuele fase als een (voor)contractuele tekortkoming kan worden geduid, zullen de gevolgen van zodanige ontbinding eveneens naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid bepaald dienen te worden en zal de beslissing daaromtrent niet tot een ander resultaat leiden dan waartoe binnen het hiervoor weergegeven kader is beslist. [Eiser I, Verweerder II] heeft derhalve bij deze vordering geen belang.
Schadevergoeding
6.19. De overigens door [Eiser I, Verweerder II] gevorderde schadevergoeding en kosten, althans verwijzing naar de schadestaatprocedure, wordt afgewezen. De in verband daarmee gestelde feiten en omstandigheden, de negatieve financiële gevolgen voor [Eiser I, Verweerder II] daaronder begrepen, zijn verdisconteerd in het oordeel omtrent de verplichtingen die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid thans tussen partijen hebben te gelden.
Buitengerechtelijke kosten
6.20. De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden toegewezen berekend over het toegewezen bedrag naar het bij deze sector kanton gebruikelijke tarief, neerkomende op € 1.000,00.
6.21. De overige stellingen van partijen in conventie behoeven geen behandeling meer.
Vordering in (voorwaardelijke) reconventie
6.22. Uit het voorgaande volgt dat de door Dexia onvoorwaardelijk ingestelde reconventionele vordering dient te worden afgewezen. De in verband daarmee gestelde gronden, feiten en omstandigheden zijn verdisconteerd in het oordeel in conventie omtrent de verplichtingen die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid thans tussen parttijen hebben te gelden.
6.23. De door Dexia voorwaardelijk ingestelde reconventionele vordering zal niet worden behandeld omdat de voorwaarde waaronder deze is ingesteld niet is vervuld.
Proceskosten
6.24. Gelet op de uitslag van de procedure in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie dient Dexia te worden veroordeeld in de kosten van het geding in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.25. Er is bij afweging van de belangen van beide partijen bij de onderhavige uitspraak onvoldoende aanleiding het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Overig
6.26. Nadat aan dit vonnis is voldaan zullen partijen geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben uit de onderhavige rechtsverhouding. De eigendom van de in het kader van de lease-overeenkomsten gekochte effecten is bij Dexia verbleven.
Beslissing
De kantonrechter:
in conventie
I. veroordeelt Dexia om aan [Eiser I, Verweerder II] te betalen:
- ten aanzien van lease-overeenkomst I € 18.195,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de betaaldatum van de eenmalige vooruitbetaling daarvan door [Eiser I, Verweerder II] tot aan de dag der algehele voldoening,
ten aanzien van lease-overeenkomst II € 8.414,57, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de betaaldatum van de eenmalige vooruitbetaling daarvan door [Eiser I, Verweerder II] tot aan de dag der algehele voldoening,
alsmede € 1.000,00 voor buitengerechtelijke incassokosten;
II. veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [Eiser I, Verweerder II]
gevallen, tot op heden begroot op:
voor verschuldigd griffierecht € 103,00
voor het exploot van dagvaarding € 71,93
voor salaris van gemachtigde € 1.200,00
In totaal € 1.374,93
III. verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst af het meer en anders gevorderde;
in (voorwaardelijke) reconventie
V. wijst de vordering af;
VI. veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure aan de zijde van [Eiser I, Verweerder II] gevallen,
tot op heden begroot op € 200,00.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 november 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter