ECLI:NL:RBAMS:2007:BD6785

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-6147 WW44
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bouwvergunning voor dakterras op niet-platte dakconstructie

Op 27 november 2007 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een bouwvergunning voor een dakterras. Eiser had op 13 februari 2006 een aanvraag ingediend voor het verlenen van een reguliere bouwvergunning voor het veranderen van de tweede en derde verdieping van zijn woning en het maken van een dakterras en een dakopbouw. De aanvraag werd op 28 maart 2006 door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid afgewezen, omdat het bouwplan niet voldeed aan de redelijke eisen van welstand. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 7 november 2006.

De rechtbank oordeelde dat de weigering van de bouwvergunning terecht was, omdat het dak van het pand waarop de aanvraag betrekking had, geen plat dak was. De Welstandsnota van Amsterdam Oud Zuid stelde dat een dakopbouw alleen is toegestaan op platte daken. De rechtbank overwoog dat de welstandscommissie, die advies had uitgebracht over de aanvraag, terecht had geconcludeerd dat de voorgestelde dakopbouw niet voldeed aan de welstandscriteria. Eiser had aangevoerd dat het dak als plat moest worden aangemerkt, maar de rechtbank oordeelde dat het dak een zadeldakconstructie betrof met een helling van circa 11,3 graden, en dus niet als plat kon worden gekwalificeerd.

De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om af te wijken van het advies van de welstandscommissie en dat de afwijzing van de bouwvergunning op goede gronden was gebaseerd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank zag geen aanleiding voor een vergoeding van griffierecht of proceskosten. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 06/6147 WW44
van:
[eiser], wonende te [woonplaats],
eiser,
vertegenwoordigd door mr. P. Nicolaï,
tegen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid, van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. A. Th. Bramer.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 28 december 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 7 november 2006, verzonden op 20 november 2006 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 15 november 2007.
2. OVERWEGINGEN
Eiser heeft op 13 februari 2006 een aanvraag gedaan voor het verlenen van een reguliere bouwvergunning voor het veranderen van de tweede en derde verdieping met bestemming daarvan tot één woning en het maken van een dakterras en een dakopbouw op het woonhuis aan de [adres]. Bij besluit van 28 maart 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de Algemene Bezwaar- en beroepcommissie (hierna: ABBC), het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 28 maart 2006 gehandhaafd. Hiertoe heeft verweerder, in overeenstemming met het advies van Commissie voor Welstand en Monumenten (hierna: de welstandscommissie), overwogen dat de aangevraagde vergunning terecht is geweigerd omdat de voorgestelde dakopbouw niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
Eiser heeft in beroep -kort weergegeven- aangevoerd dat het dak van het pand waarop de aanvraag betrekking heeft ten onrechte door verweerder niet is aangemerkt als plat dak. Het betreft een naar algemeen spraakgebruik en algemene ervaringsregels nagenoeg plat dak, aldus eiser. Eiser heeft hiertoe onder meer verwezen naar het door de ABBC uitgebrachte advies. Voorts heeft eiser aangevoerd dat de welstandsnota, die niet voorziet in een regeling voor daken als het onderhavige, zal moeten worden aangepast en dat er een ‘minder rigide regeling’ met door verweerder te hanteren welstandscriteria op komst is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 40, eerste lid van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet mag slechts en moet een reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien, voor zover hier van belang, het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 12a, eerste lid aanhef en onder a, van de Woningwet stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die burgemeester en wethouders toepassen bij hun beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag om een bouwvergunning betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Van toepassing is de ‘Nota Welstandsbeleid Amsterdam Oud Zuid 2004’ (hierna: de Welstandsnota).
In de Welstandsnota is bepaald:
“ (…) een dakopbouw dient solitair op het dak te worden geplaatst. Dakopbouw alleen toegestaan met een plat dak”.
Ten aanzien van hekwerken ten behoeve van een dakterras, bepaalt de welstandsnota:
“Hekwerken mogelijk op alle platte daken (…)”.
Volgens vaste jurisprudentie wordt bij de welstandstoetsing groot gewicht toegekend aan het advies van de welstandscommissie. Niet zonder reden is voorzien in de instelling van een commissie van onafhankelijke deskundigen voor het uitbrengen van adviezen ten aanzien van de beoordeling of een bouwwerk voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Deze advisering moet worden gezien als een waarborg voor een verantwoorde en -binnen zekere grenzen- geobjectiveerde beoordeling van de welstandsaspecten. Hoewel verweerder niet aan het welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid van de welstandstoetsing bij hem berust, mag verweerder daaraan in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van het welstandsadvies behoeft in de regel geen toelichting, tenzij de aanvrager een tegenadvies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders indien het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder het niet -of niet zonder meer- aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag had mogen leggen.
De rechtbank acht het in de Welstandsnota opgenomen beleid ten aanzien van dakterrassen niet kennelijk onredelijk, of anderszins onjuist, zodat de welstandcommissie haar advies in beginsel kon baseren op de Welstandsnota.
Verweerder heeft het bouwplan voorgelegd aan de welstandscommissie, welke op 21 maart 2006 een negatief advies heeft uitgebracht. Hiertoe heeft de welstandcommissie overwogen dat dakterrassen volgens de Welstandsnota alleen zijn toegestaan op platte daken.
De ABBC heeft op 28 augustus 2006 een advies uitgebracht waarin zij verweerder heeft geadviseerd het beroep van eiser gegrond te verklaren. Hiertoe heeft de ABBC -kort weergegeven- overwogen dat er feitelijk en esthetisch geen verschil is tussen het oprichten van een dakterras op een plat dak of op het dak waarop de aanvraag betrekking heeft. Volgens de ABBC is met het beleid dat in de welstandsnota is geformuleerd, beoogd om dakterrassen op met een kap afgewerkte daken, te verhinderen. De ABBC acht het hierbij aannemelijk dat bij de vaststelling van de welstandsnota het bestaan van daken als de onderhavige niet voldoende is onderkend. Met een dergelijke rigide oordeel als in dit geval, is geen redelijke invulling gegeven aan de Welstandsnota, aldus de ABBC.
Verweerder heeft echter in het bestreden besluit in overeenstemming met het advies van de welstandscommissie geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand, nu het dak van het pand waarop de aanvraag betrekking heeft geen plat dak is.
Ten aanzien van de beroepsgrond van eiser dat het dak waarop de aanvraag ziet als plat dak dient te worden aangemerkt, overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat het in dit geval een zadeldakconstructie met nok betreft, welke uit twee dakdelen bestaat waarvan de helling van de dakvlakken, van nok tot dakvoet, circa 11.3 ° bedraagt. Blijkens de aanvraag dient, voorafgaand aan de plaatsing van het geplande dakterras, het dak horizontaal gemaakt te worden door middel van de plaatsing van een noodzakelijke dakopbouw.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het dak van het pand waarop de aanvraag ziet, niet als plat dak is aan te merken. De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat de ABBC hieromtrent een andere mening is toegedaan, daaraan niet afdoet, nu verweerder, ingevolge artikel 7:13, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in het bestreden besluit in voldoende mate heeft gemotiveerd waarom hij is afgeweken van het door de ABBC uitgebrachte advies. Ook de stelling van eiser dat in het geval de aanvraag in twee onderdelen was ingediend (eerst dakopbouw dan dakterras) het dakterras wel vergund zou zijn, doet aan vorenstaande - wat daar ook van zij - niet af.
De rechtbank is voorts van oordeel dat onvoldoende concrete aanknopingspunten aanwezig zijn ter ondersteuning van de stelling van eiser dat, met betrekking tot de door verweerder gehanteerde welstandscriteria voor dakterrassen, er een ‘minder rigide regeling’ op komst is.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder niet op het advies van de welstandscommissie heeft mogen afgaan. De rechtbank is verder niet gebleken dat het welstandsadvies naar inhoud of wijze van tot stand koming zodanige gebreken vertoont dat verweerder zijn oordeel ten aanzien van de welstand daar op niet had mogen baseren.
Nu het bouwplan in strijd was met de redelijke eisen van welstand was verweerder gelet op het bepaalde in artikel 44 van de Woningwet gehouden de bouwvergunning te weigeren.
De rechtbank zal het beroep van eiser dan ook ongegrond verklaren. Voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling van verweerder in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 27 november 2007 door mr. M. Vaandrager, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. V. Heijman, griffier,
en bekend gemaakt door toezending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: C