ECLI:NL:RBAMS:2007:BD1580

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-4148 GEMWT
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de staanplaatsvergunning voor verkoopwagen van Global Street Arts

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 27 november 2007, gaat het om een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in verband met de wijziging van de staanplaatsvergunning van de verkoopwagen van verzoekers, D.J. Garret en G.J. Bons, h.o.d.n. "Global Street Arts". Verzoekers hebben sinds 1989 met vergunning een staanplaats op het trottoir aan de Paulus Potterstraat, waar zij schilderijen en prenten verkopen. In een besluit van 31 mei 2006 zijn de vergunningen voor de staanplaatsen gewijzigd, maar verzoekers hebben hiertegen geen bezwaar gemaakt. Echter, na een heroverweging op basis van bezwaren van andere vergunninghouders, heeft het stadsdeel op 7 augustus 2007 besloten dat de staanplaats van verzoekers verplaatst moet worden naar het Willem Sandbergplein.

Verzoekers zijn van mening dat deze wijziging onredelijk is en dat er geen juridische grondslag is voor de wijziging van hun vergunning. Ze stellen dat de belangen van de Stichting het Van Gogh Museum ten onrechte boven hun belangen worden gesteld en dat er geen voorafgaand overleg heeft plaatsgevonden. Ook vinden zij de termijn van anderhalve week om de verkoopwagen te verplaatsen onredelijk kort.

De voorzieningenrechter overweegt dat zolang het besluit van 7 augustus 2007 niet is vernietigd of geschorst, de rechtmatigheid daarvan moet worden aangenomen. De rechter ziet onvoldoende argumenten om aan te nemen dat het besluit in een beroepsprocedure zal worden vernietigd. De rechter concludeert dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat het spoedeisend belang van verzoekers niet opweegt tegen de belangen van de gemeente bij de uitvoering van het besluit. De termijn voor verplaatsing wordt als kort, maar niet onredelijk beschouwd, en er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
voorlopige voorzieningen
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 07/4148 GEMWT
tussen:
[verzoeker], h.o.d.n. “Global Street Arts”, beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers,
vertegenwoordigd door mr. M.A. de Boer,
en:
het Dagelijks Bestuur van het Stadsdeel Oud-Zuid,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. B. Jong.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
de Stichting het Van Gogh Museum, gevestigd te Amsterdam,
derde belanghebbende.
1. PROCESVERLOOP
De voorzieningenrechter (hierna: de rechter) heeft op 25 oktober 2007 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Dit verzoek hangt samen met het bezwaar van verzoekers van 25 oktober 2007, gericht tegen verweerders beslissing van 24 oktober 2007 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 15 november 2007.
2. OVERWEGINGEN
Verzoekers nemen vanaf 1989 met vergunning met hun verkoopwagen staanplaats in op het trottoir aan de Paulus Potterstraat ter hoogte van het Willem Sandbergplein ten behoeve van de verkoop van schilderijen, prenten en afgeleide producten. Op deze locatie wordt door nog drie andere vergunninghouders staanplaats ingenomen. Bij besluiten van 31 mei 2006 heeft verweerder de vier vergunningen gewijzigd voor wat betreft de aanduiding waar staanplaatsen mogen worden ingenomen. Verzoekers hebben tegen de (geringe) verplaatsing van hun staanplaats geen bezwaar gemaakt. Wel hebben zij bezwaar gemaakt tegen het besluit tot verplaatsing van de staanplaats van één van de andere vergunninghouders. Ook derde-belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de gewijzigde staanplaatsvergunningen. Bij beslissing op deze bezwaren van 7 augustus 2007 heeft verweerder - onder meer - het besluit van 31 mei 2006 dat betrekking heeft op de staanplaats van verzoekers herroepen en bepaald dat de locatie waar verzoekers staanplaats mogen innemen wordt gewijzigd van het trottoir van de Paulus Potterstraat naar het Willem Sandbergplein, met de rugzijde naar het Stedelijk Museum.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder verzoekers gelast uiterlijk 5 november 2007 de hen toegewezen nieuwe plaats op het Willem Sandbergplein in te nemen en vanaf die datum de verkoopwagen op de P. Potterstraat te verwijderen en daar verwijderd te houden.
Verzoekers stellen dat zij door de staanplaatswijziging in een veel ongunstiger positie komen en zij aanzienlijk omzetverlies zullen gaan lijden. Zij betogen dat er geen juridische grondslag is om hun staanplaatsvergunning te wijzigen. Er zijn geen omstandigheden die tot wijziging van hun staanplaatsvergunning voor de P. Potterstraat nopen en evenmin doen zich in artikel 9.2 van de Verordening op de Straathandel genoemde intrekkingsgronden voor, aldus verzoekers. Het is verzoekers onduidelijk waarom verweerder de belangen van de Stichting het Van Gogh Museum laat prevaleren boven hun zwaarwegende belangen. Zij menen dat verweerder met hen, anders dan met de Stichting het Van Gogh Museum, ten onrechte geen voorafgaand overleg heeft gevoerd over de plannen tot herinrichting van het Sandbergplein.
Verzoekster vinden dat het bestreden besluit prematuur is, omdat nog geen uitspraak is gedaan in het beroep tegen het besluit van 7 augustus 2007. Ten slotte stellen verzoekers dat de hen gestelde begunstigingstermijn van anderhalve week om uitvoering te geven aan het bestreden besluit onredelijk kort is.
De rechter overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belan¬genafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat onverwijld een voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Ten aanzien van het bestreden besluit overweegt de rechter als volgt.
Op grond van artikel 125, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet en de Verordening op de stadsdelen is verweerder bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang.
Nu verzoekers sinds het besluit van 7 augustus 2007 niet langer beschikken over een vergunning om staanplaats in te nemen op het trottoir aan de Paulus Potterstraat ter hoogte van het Willem Sandbergplein, is verweerder bevoegd om handhavend op te treden.
Bij het gebruik maken van de bevoegdheid om handhavend op te treden dient een bestuursorgaan de rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belangen af te wegen.
De rechter ziet zich daarbij gesteld voor de vraag of er een spoedeisend belang is aan de kant van de verzoekers dat opweegt tegen het door onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit te dienen belang.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat onderhavig verzoek om een voorlopige voorziening samenhangt met het bezwaar tegen het handhavingsbesluit van 24 oktober 2007. Niet in geding is de beslissing op verzoekers bezwaar van 7 augustus 2007 over de staanplaatswijziging. Zo lang dit laatste besluit niet is vernietigd of geschorst, dient van de rechtmatigheid daarvan te worden uitgegaan, tenzij op voorhand duidelijk mocht zijn dat dit besluit in rechte geen stand zal houden, bijvoorbeeld omdat het zodanige gebreken vertoont dat het bij de toetsing in de beroepsprocedure die verzoekers daartegen hebben ingesteld naar verwachting zal worden vernietigd. Voor een zodanig oordeel acht de rechter, oordelend in het voorliggende geschil, voorshands onvoldoende argumenten aanwezig. De omstandigheid dat verzoekers het heroverwegingsbesluit van 7 augustus 2007 onredelijk achten omdat het voor hen nadeliger uitvalt dan het primaire besluit van 31 mei 2006 is voor dat oordeel onvoldoende. Voor het overige zal de vraag of verweerder de staanplaatsvergunning van verzoekers kon wijzigen, in het beroep van verzoekers tegen de beslissing van 7 augustus 2007 aan de orde komen. De stelling van verzoekers dat het bestreden besluit prematuur is deelt rechter niet. De omstandigheid dat nog geen uitspraak is gedaan in het beroep tegen het besluit van 7 augustus 2007 leidt niet tot de conclusie dat verweerder redelijkerwijs niet tot bestuursdwang kon overgaan.
De rechter acht aannemelijk dat verzoekers een financieel spoedeisend belang hebben nu zij voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van de inkomsten uit hun staanplaats op de Paulus Potterstraat. Echter is, ook voor verzoekers, thans niet duidelijk wat het door verzoekers gevreesde omzetverlies in de door verweerder beoogde nieuwe optelling van verkoopwagens zal bedragen. Ook zijn de gevolgen van het de uitvoering van het bestreden besluit niet onomkeerbaar.
Immers ook indien verzoekers geen gevolg geven aan de bestuursdwang, dan zouden de gevolgen van het bestreden besluit - verwijderen en opslaan van verzoekers marktwagen - in een latere fase van het geding door verweerder feitelijk, al dan niet met financiële compensatie ongedaan kunnen worden gemaakt. Mede om deze reden acht de rechter niet een dermate groot spoedeisend belang bij verzoekers aanwezig, dat om die reden onverwijld een voorlopige voorziening dient te worden getroffen.
De aan verzoekers geboden termijn van anderhalve week om hun verkoopwagen te verplaatsen acht de rechter weliswaar kort, maar niet onredelijk. Overigens heeft verweerder ter zitting aangegeven dat de bereidheid bestaat om rekening te houden met een, indien noodzakelijk, langere termijn om de verkoopwagen te verplaatsen.
Dit leidt ertoe dat het verzoek om voorlopige voorzie¬ning dient te wordt afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechter geen aanleiding.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter,
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Beslist wordt als volgt.
Deze uitspraak is gedaan op 27 november 2007 door mr. J.J. Bade, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van mr. H. van Hoeven, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
de griffier, de voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op:
DOC: B