ECLI:NL:RBAMS:2007:BD1559

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-361 BESLU
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bescherming van rijksmonumenten en de reikwijdte van monumentenvergunningen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 26 november 2007, staat de bescherming van een rijksmonument centraal. Het betreft het pand aan de Rozenstraat 72 te Amsterdam, waarvoor een monumentenvergunning was verleend voor sloop en wijziging. De Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad, eiseres in deze procedure, betwistte de vergunning, stellende dat het gehele pand bescherming geniet op basis van zijn cultuur- en architectuurhistorische waarde. De rechtbank oordeelt dat de bescherming zich enkel richt op de incomplete zandstenen onderdelen van de gevelhals, zoals vastgelegd in de redengevende omschrijving van het monument. De rechtbank verwijst naar de wetgeving en jurisprudentie die stelt dat de bescherming van een monument niet automatisch het gehele pand omvat, maar afhankelijk is van de specifieke omschrijving in het register van beschermde monumenten.

De rechtbank concludeert dat de redengevende omschrijving van het pand, die specifiek de zandstenen gevelhals benoemt, bepalend is voor de reikwijdte van de bescherming. De rechtbank stelt vast dat de top van de gevel in het bouwplan wordt hergebruikt, waardoor er geen monumentale waarden worden aangetast. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum, de monumentenvergunning in redelijkheid heeft verleend. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Monumentenwet en de afweging van belangen bij het verlenen van monumentenvergunningen.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht
meervoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 07/361 BESLU
tussen:
de Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad, gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
vertegenwoordigd door W. Schoonenberg en S. Levelt,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. A.F.P van Mierlo.
Tevens hebben als partij aan het geding deelgenomen:
woningstichting Eigen Haard (EH), statutair gevestigd te Amsterdam,
vertegenwoordigd door mr. C.J. Visser
en
de vereniging Jordanese Buurtgroep Schievink, statutair gevestigd te Amsterdam,
vertegenwoordigd door M.J. Rijpkema,
Als deskundige aan de zijde van eiseres is gehoord drs. R.G.M. Pince van der Aa, werkzaam bij Hylkema Consultants BV.
Als deskundige aan de zijde van verweerder is gehoord dr. P.F. Vlaardingerbroek, werkzaam bij de Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten.
1. PROCESVERLOOP
Het pand aan de Rozenstraat 72 te Amsterdam (hierna: het pand) is een rijksmonument, zodat voor het slopen of wijzigen van dit pand een monumentenvergunning is vereist.
Voor de sloop van het pand, inclusief de bebouwing op het binnenterrein, is vergunning verleend aan de gemeente Amsterdam. Tegen het verlenen van de vergunning tot sloop van het pand heeft de rechtbank op 24 januari 2007 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 12 december 2006 (hierna: het bestreden besluit). Hierdoor is de werking van de monumentenvergunning op grond van artikel 16, zesde lid, van de Monumentenwet 1988 (hierna: de Monumentenwet) opgeschort totdat de rechter in (hoger) beroep uitspraak zal hebben gedaan over de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft in zijn uitspraak van 24 mei 2007 geen aanleiding gezien de opschortende werking van de verleende vergunning voor het slopen van het pand op te heffen. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen dat de status van het pand omstreden en onderwerp van onderzoek door het bureau Monumenten en Archeologie (bMA) is. Voorts waren er naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dat moment onvoldoende aanknopingspunten om te veronderstellen dat de verleende vergunning in stand zal (kunnen) blijven. De sloop van de aan beide zijden van het pand gelegen overige panden aan de Rozenstraat en van de bebouwing op het binnenterrein is niet wenselijk, nu dit ertoe zou kunnen leiden dat een situatie wordt gecreëerd waarin de sloop van het pand nagenoeg onontkoombaar is geworden.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 27 september 2007.
2. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 11, tweede lid en onder a, van de Monumentenwet is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar de adviezen van de Commissie voor Welstand en Monumenten en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg alsmede de ingebrachte zienswijzen, een monumentenvergunning verleend voor het slopen van het pand. Verweerder wijst er daarbij op dat het in geding zijnde pand een zogeheten “vanwege”-monument is, en dat de monumentenbescherming zich dientengevolge alleen richt op de geveltop.
Tegen dit besluit heeft eiseres tijdig beroep ingesteld. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat het gehele pand bescherming geniet, aangezien onderdeel van de monumentwaardigheid van het pand is de cultuur- en architectuurhistorische waarde van het combineren omstreeks 1930 van historiserende architectuur uit die tijd met oude geveldelen. In dit verband heeft eiseres verwezen naar een waarderende notitie ten aanzien van het pand van Hylkema Consultants BV van april 2007. Er heeft, aldus eiseres, een onvoldoende belangenafweging plaatsgevonden tussen enerzijds het behoud van het rijksmonument en anderzijds de sloop. Nu het pand een rijksmonument is geniet derhalve het gehele pand bescherming en niet enkel en alleen de geveltop.
De rechtbank overweegt als volgt.
Blijkens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (o.a. VzABRvS 15 augustus 2007, LJN: BB2144 en ABRvS 10 oktober 2007, LJN: BB5236) dienen bij het verlenen van een monumentenvergunning ingevolge artikel 11 van de Monumentenwet, gelet op de memorie van toelichting bij dit artikel (Tweede Kamer 1986-1987, 19881, nr. 3, p. 20), in het concrete geval de belangen van de aanvrager te worden afgewogen tegen het algemeen belang dat is gediend met de bescherming van het monument en dient het resultaat van deze belangenafweging terughoudend te worden getoetst.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of het in geding zijnde rijksmonument slechts vanwege de geveltop dan wel als geheel bescherming geniet.
Niet in geschil is dat dit een zogenoemd Van Houten-pand betreft. Het pand maakt derhalve onderdeel uit van een verzameling van ongeveer tweehonderd panden in de Amsterdamse binnenstad, die in de jaren dertig van de vorige eeuw naar een idee van E. van Houten zijn gebouwd, met gebruikmaking van geveldelen afkomstig van gesloopte panden uit de 17e en de 18e eeuw. De redengevende omschrijving van het pand luidt:
“Huis, vanwege de (incomplete) zandstenen onderdelen van de gevelhals (2e kwart 18e eeuw).”
Op grond van de Monumentenwet 1988 kan alleen een zelfstandige onroerende zaak in zijn geheel onder de werking van de wet worden gebracht. In de omschrijving van het register voor beschermde rijksmonumenten kan de bescherming wordt gericht op met name genoemde onderdelen.
Blijkens de memorie van toelichting op de Monumentenwet (Tweede Kamer 1986-1987, 19881, nr. 3, p. 12-14) heeft de wetgever met die wet beoogd aan te sluiten bij de vaste jurisprudentie dat niet het kadastrale perceel grondslag is voor de bescherming van wat zich daarop bevindt, maar dat slechts beschermd is datgene wat als zelfstandige eenheid is genoemd in de omschrijving. De werking van de Monumentenwet strekt zich mitsdien uit tot het gehele pand, maar de omschrijving in het register van beschermde monumenten is bepalend voor de omvang van de bescherming.
Gelet op de redengevende omschrijving van dit pand is de rechtbank van oordeel dat de bescherming zich alleen richt op de (incomplete) zandstenen onderdelen van de gevelhals, aangezien dit kennelijk het monumentwaardige onderdeel is dat de aanwijzing als beschermd rijksmonument heeft gerechtvaardigd.
Uit de stukken blijkt dat de zandstenen gevelhals afkomstig is van een ander monument en door Van Houten bij de nieuwbouw van dit pand in 1935, op de nieuwbouw van 1935 is gezet. Omdat de gevalhals kennelijk te breed was voor het pand zijn de uitstekende delen afgezaagd en in het dakvlak achter de geveltop gelegd, zoals uit een foto uit het dossier blijkt. Bij de sloop en beoogde nieuwbouw zal EH in zoverre hetzelfde doen als Van Houten, dat de oude zandstenen gevelhals op de nieuwe gevel wordt geplaatst. Uit de maquette van de nieuwbouw blijkt dat de nieuwbouw in oude stijl wordt opgetrokken.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, mede gelet op het nader advies van de Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten van 4 september 2007, op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat, nu de top van de gevel wordt hergebruikt, er geen monumentale waarden worden aangetast. In dit advies wordt aangegeven dat de twee aanwezige waarden van het pand gehandhaafd worden: de geveltop blijft voor de straat gehandhaafd, terwijl de toepassing van de halsgevel geheel in de traditie staat van Van Houten.
De inhoud van de waarderende notitie van Hylkema Consultants BV leidt niet tot een ander oordeel, omdat daarin niet overtuigend wordt gemotiveerd dat het pand monumentale waarden bezit die bij sloop worden aangetast. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder naar aanleiding van de waarderende notitie een bouwhistorische analyse en waardebepalingen op heeft laten stellen door het Monumenten Advies Bureau (MAB) te Nijmegen, waarin tevens aandacht wordt geschonken aan de door eiseres overgelegde waarderende notitie. Het MAB concludeert dat de instandhouding van het pand zich niet moet richten op het volledige casco, dat op de hoofdvorm en de voorgevel na niet zoveel bijzondere monumentale kwaliteiten bezit. Het nieuwbouwplan doet, nu de halsgevel ongewijzigd terugkeert in het plan, min of meer recht aan de werkwijze van Van Houten, aldus het MAB.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het beroep ongegrond zal worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of voor vergoeding van het griffierecht.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 26 november 2007 door mr. Y.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. H.J. Tijselink en B.J. Schueler, leden,
in tegenwoordigheid van mr. V.M. Behrens, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B