ECLI:NL:RBAMS:2007:BC6262

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-3158 GEMWT
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de herkeuring van een gehandicaptenparkeerkaart en de motiveringseisen voor de afwijzing

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 21 december 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor verlenging van een gehandicaptenparkeerkaart. Eiser, die sinds 9 maart 1996 in het bezit is van een dergelijke kaart, heeft in beroep aangevoerd dat de herkeuring onterecht was en dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze noodzakelijk was. Eiser stelt dat hij destijds is geïnformeerd dat hij niet meer hoefde te worden herkeurd, wat op de parkeerkaart was vermeld met de letters 'GH' voor 'Geen Herkeuring'. De rechtbank oordeelt dat er geen verbetering in de medische gesteldheid van eiser is aangetoond en dat de gewijzigde regelgeving geen verzwaring van de eisen met zich meebrengt.

De rechtbank benadrukt dat aan de beoordeling door verweerder een verzwaarde motiveringseis dient te worden gesteld. Dit houdt in dat verweerder een vergelijking moet maken tussen de oude en nieuwe medische situatie van eiser. De rechtbank constateert dat deze vergelijking ontbreekt in de adviezen van de keuringsartsen en in de besluitvorming. Bovendien blijkt niet dat verweerder heeft geprobeerd om oude medische gegevens op te vragen, wat de zorgvuldigheid van de procedure in twijfel trekt.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het beroep gegrond. Verweerder moet binnen zes weken na de uitspraak een nieuwe beslissing nemen op de bezwaren van eiser, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Tevens wordt bepaald dat het door eiser gestorte griffierecht van € 143,- aan hem wordt vergoed.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
meervoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 07/3158 GEMWT
van:
[eiser], wonende te [woonplaats]
eiser,
tegen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. A. van Buuren.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 7 augustus 2007 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 2 juli 2007 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 4 december 2007.
2. OVERWEGINGEN
Op 9 maart 2006 heeft eiser verlenging van de gehandicaptenparkeerkaart aangevraagd, waarover hij sinds 9 maart 1996 beschikt. Bij besluit van 10 augustus 2006 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Daartoe is overwogen dat de keuringsarts heeft aangegeven dat de geschatte afstand die eiser zou moeten kunnen lopen 500 meter bedraagt. Verweerder ziet geen aanleiding te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het advies van de keuringsarts. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar, in afwijking van het advies van de Algemene Bezwaar- en Beroepscommissie (hierna: ABBC), ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daartoe op het standpunt gesteld dat een geneeskundig onderzoek noodzakelijk was ter beoordeling van de vraag of eiser nog steeds voldoet aan de in artikel 1 van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (hierna: de Regeling) geformuleerde criteria voor toekenning, nu geen oude medische gegevens van eiser voorhanden waren. De keuringsarts van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (hierna: GGD) heeft op 3 juli 2006 geadviseerd de aanvraag van eiser af te wijzen. In nadere adviezen van 1 augustus 2006 en 12 oktober 2006 heeft de arts aangegeven bij haar eerdere advies te blijven. Op 19 maart 2007 is op verzoek van verweerder nogmaals advies uitgebracht door een andere arts van de GGD en ook deze arts heeft geadviseerd de gevraagde gehandicaptenparkeerkaart af te wijzen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de adviezen van de GGD op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Verweerder heeft deze adviezen dan ook ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit.
Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft daartegen beroep ingesteld. Tevens is een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 18 september 2007 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Eiser heeft in beroep – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Eiser stelt voorop dat hij sinds 1996 beschikt over een invalidenparkeerkaart en dat hem destijds is medegedeeld dat hij hiervoor niet meer hoefde te worden herkeurd. Op de parkeerkaart waren dan ook de letters “GH” vermeld, “Geen Herkeuring”. Eiser acht de herkeuring derhalve onterecht. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom herkeuring noodzakelijk was.
Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat de bevindingen van de herkeuring(en) onjuist zijn. Eiser bestrijdt dat hij zou hebben verklaard dat hij iedere dag een half uur fietst en met gemak de vier trappen naar zijn woning kan oplopen. Verder gaat de keuringsarts voorbij aan het neurologisch aspect van zijn klachten. Het probleem ligt in gestoord evenwicht, schokkerige spieren en pijn. Het advies van de tweede door verweerder geraadpleegde arts acht eiser niet betrouwbaar, aangezien het een collega van de eerste arts betreft.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het BABW) kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
In artikel 1, eerste lid, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (hierna: de Regeling)
– voor zover hier van belang – is bepaald dat voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking kunnen komen:
a. bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij – met de gebruikelijke loophulpmiddelen – in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen;
d. bestuurders en passagiers van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, andere dan bedoeld onder a en b, die ten gevolge van een aandoening of gebrek aantoonbare ernstige beperkingen andere dan loopbeperkingen hebben.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling wordt een gehandicaptenparkeerkaart niet afgegeven alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de handicap van de aanvrager. Ingevolge het tweede lid van artikel 2 kan een geneeskundig onderzoek achterwege worden gelaten, indien aan de aanvrager eerder een gehandicaptenparkeerkaart is verstrekt en de keurende instantie van oordeel is dat de aanvrager nog steeds voldoet aan de in artikel 1 omschreven criteria.
De rechtbank stelt vast dat betrokkene sinds 9 maart 1996 heeft beschikt over een gehandicaptenparkeerkaart. Niet is gesteld dat in de verstreken tijd een verbetering in zijn medische gesteldheid is opgetreden. Voorts is in de gewijzigde regelgeving in dit geval geen verzwaring van de aan betrokkene te stellen eisen te lezen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat aan de beoordeling door verweerder een verzwaarde motiveringseis dient te worden gesteld. Tot die motivering dient in de eerste plaats te worden gerekend een vergelijking van de oude en de nieuwe medische situatie van de betrokkene. Voorts behoort daartoe een uiteenzetting van verweerder of en zo ja welke overige omstandigheden aanleiding vormden om thans wel, in tegenstelling tot eerdere beoordeling(en), te concluderen dat betrokkene niet aan de criteria van de Regeling voldoet. Indien –zoals verweerder ter zitting heeft aangegeven- sprake is van een strengere keuring, is het vervolgens aan verweerder om kenbaar een afweging te maken van het belang dat met die strengere keuring is gediend, tegen het belang bij behoud van parkeerrechten waarover de betrokkene gedurende een langere periode heeft beschikt en waarop deze zijn leven vermoedelijk heeft ingericht.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geval niet worden gezegd dat aan deze verzwaarde motiveringseis is voldaan. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
In de eerste plaats ontbreekt in de adviezen van de keuringsartsen en in de besluitvorming een vergelijking van de huidige medische situatie van eiser met die in het verleden, zodat niet kan worden vastgesteld hoe de huidige conditie van eiser zich verhoudt tot die op grond waarvan aan hem eerder wel een gehandicaptenparkeerkaart is toegekend. De omstandigheid dat een dergelijke vergelijking thans niet kan worden gemaakt omdat eisers oude medische gegevens bij de GGD niet meer voorhanden zijn, is een omstandigheid die naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van verweerder dient te komen. Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat uit het dossier niet blijkt dat door of namens verweerder is getracht deze oude gegevens op te vragen bij eiser of bij de behandelend sector, zodat het bestreden besluit op dit punt een zorgvuldige voorbereiding als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ontbeert.
Voorts blijkt niet dat verweerder een afweging heeft gemaakt van het belang bij een –mogelijk- strengere keuring en het belang van eiser bij behoud van het parkeerrecht waarover hij sinds 1996 heeft beschikt.
In dit geval overweegt de rechtbank bovendien ten aanzien van de medische beoordeling het volgende.
Uit diverse medische adviezen die door verschillende artsen van de GGD zijn uitgebracht (brieven van mevrouw [arts 1] d.d. 12 oktober 2006 en 1 augustus 2006, een schrijven van mevrouw [arts 2] d.d. 5 december 2006 en een schrijven van de heer [arts 3] d.d. 19 maart 2007) blijkt dat zij hun advies mede hebben gebaseerd op de verklaring van eiser dat hij een half uur zou kunnen fietsen en de vier trappen naar zijn woning zonder problemen in één keer zou kunnen bestijgen. Hierbij hebben de artsen zich er niet kenbaar rekenschap van gegeven dat eiser deze verklaring heeft bestreden. Nu een door eiser ondertekende versie van deze verklaring of een anderszins overtuigend bewijs dat deze verklaring aldus is afgelegd ontbreekt, hadden de artsen niet van deze verklaring mogen uitgaan. Verweerder had zich ook niet zonder meer op het oordeel van de artsen op dit punt kunnen baseren. Daarbij komt ook dat de door eiser overgelegde verklaringen van de neuroloog van 5 december 2006 en de fysiotherapeut van 6 december 2006 in het advies dat naar aanleiding van de conclusie van de ABBC is gevraagd (het advies van de heer [arts 3] van 19 maart 2007) niet kenbaar zijn meegewogen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich er dan ook niet voldoende van vergewist dat de adviezen van de keuringsartsen naar de norm van artikel 3:9 van de Awb zorgvuldig tot stand zijn gekomen.
In het licht van het voorgaande acht de rechtbank onvoldoende inzichtelijk op welke gronden is geoordeeld dat eiser thans niet voldoet aan de in artikel 1 van de Regeling genoemde criteria, zodat niet is voldaan aan de in het onderhavige geval geldende verzwaarde motiveringseis, temeer nu tevens in afwijking van het advies van ABBC is beslist. Het bestreden besluit kan dan ook niet in rechte standhouden en zal worden vernietigd. Het beroep zal gegrond worden verklaard. Verweerder zal opnieuw dienen te beslissen op de bezwaren van eiser met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Tevens zal het door eiser gestorte griffierecht aan hem dienen te worden vergoed.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak een nieuwe beslissing neemt op de bezwaren van eiser met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder het door eiser gestorte griffierecht ten bedrage van € 143,- (zegge: honderd drieënveertig euro) aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 21 december 2007 door mr. J.J. Bade, voorzitter en mrs. T. van Muijden en M.L. van Emmerik, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Leijen, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
de griffier, bij afwezigheid van de voorzitter tekent de oudste rechter,
de griffier is buiten
staat te tekenen.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B