Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
in het geding met reg.nr. AWB 06/1151 WWB
[eiseres], wonende te [woonplaats],
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. R.P.Kuijper,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door H. Munk.
De rechtbank heeft op 27 februari 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 12 januari 2006 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 18 oktober 2007.
Eiseres ontving een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Wegens ernstige psychische klachten heeft verweerder eiseres bij besluit van 11 augustus 2005 op grond van haar medische situatie tot 4 mei 2006 ontheven van de verplichting om te solliciteren.
Verweerder heeft in het kader van het project “Klant in Beeld” getracht huisbezoeken bij eiseres af te leggen. Hierbij is eiseres tweemaal niet thuis aangetroffen. Eiseres heeft vervolgens zonder nader bericht geen gehoor gegeven aan verweerders schriftelijke verzoek om op 9 september 2005 om 09.00 uur te verschijnen. Hierop heeft verweerder bij aangetekend verzonden besluit van 9 september 2005 haar recht op bijstand per diezelfde datum opgeschort.
Verweerder heeft eiseres in het opschortingsbesluit van 9 september 2005 verzocht om op vrijdag 16 september 2005 om 9.00 uur alsnog te verschijnen. Aan eiseres is daarbij verzocht om de volgende bewijsstukken mee te nemen: een geldig legitimatiebewijs, bank- en spaarrekeningafschriften van de laatste drie maanden en een huurcontract. Eiseres heeft geen gehoor gegeven aan dit verzoek. Om die reden heeft verweerder eiseres bij besluit van 28 september 2005 bericht dat haar recht op uitkering met ingang van 9 september 2005 wordt ingetrokken. Verweerder heeft het opschortingsbesluit van 9 september 2005 retour ontvangen met de mededeling dat het poststuk niet is afgehaald.
Tegen het intrekkingsbesluit van 28 september 2005 heeft eiseres tijdig bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 28 september 2005 gehandhaafd.
In beroep heeft eiseres zich op het standpunt gesteld – samengevat – dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de, bij verweerder bekende, psychische klachten van eiseres en dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht in hoeverre het niet voldoen aan de inlichtingenplicht te wijten is aan deze klachten. Eiseres stelt dat er geen sprake is van enig feit of omstandigheid op grond waarvan haar uitkering had behoren te eindigen. Zij meent dat er geen behoorlijke belangenafweging heeft plaatsgevonden en dat doordat er eveneens geen nader onderzoek is ingesteld naar haar woonsituatie sprake is van strijd met de beginselen van zorgvuldigheid en nauwkeurigheid. Voorts heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de brief van 9 september 2005 uitsluitend diende om een huisbezoek te verrichten. Nu er voor een huisbezoek geen noodzaak bestond, is volgens eiseres artikel 8, tweede lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geschonden en ontbreekt een redelijke grond voor intrekking van de uitkering. Eiseres heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat het onderzoek hoe dan ook onrechtmatig was omdat verweerder zich trachtte te verzekeren van de verkrijging van een verklaring van eiseres om daarmee in bezit te komen van bewijsstukken, waarvan hij geloofde dat deze bestonden, maar waarvan verweerder niet zeker was.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat eiseres in een dusdanige psychische staat verkeerde dat zij niet in staat was om de aangetekende brief af te halen, om op de afspraak te komen of om de gevraagde gegevens te leveren. Het had volgens verweerder gezien de duur van haar psychische klachten bovendien op de weg van eiseres gelegen om zonodig ondersteuning te vragen bij het voldoen aan haar verplichtingen. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat weliswaar getracht is een huisbezoek af te leggen, maar dat dit niet gelukt is. Eiseres is daarna schriftelijk uitgenodigd om ten kantore van verweerder te verschijnen. De gevolgen van het niet ophalen van het aangetekend verzonden opschortingsbesluit van 9 september 2005 dienen volgens verweerder voor rekening en risico van eiseres te komen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ter zitting heeft gemachtigde van eiseres desgevraagd bevestigd dat, ondanks verwijzing in dat beroepschrift naar een besluit van 6 januari 2006, het beroep is gericht tegen het besluit van 12 januari 2006.
Desgevraagd heeft gemachtigde van eiseres gesteld dat hij het beroepschrift op vrijdag 24 februari 2006 ter post heeft aangeboden. Nu het beroepschrift op maandag 27 februari 2006 door de rechtbank werd ontvangen en in het dossier de envelop met daarop het poststempel ontbreekt, acht de rechtbank het beroep tijdig ingediend.
In artikel 17, eerste lid, van de WWB is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigener beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is belanghebbende verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
In artikel 54, eerste lid, van de WWB is – voor zover van belang – bepaald dat indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken op kan schorten.
In artikel 54, vierde lid, van de WWB is bepaald dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
De rechtbank stelt vast dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het opschortingsbesluit van 9 september 2005. Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraak van 9 augustus 2005, LJN: AU1526, zie www.rechtspraak.nl) blijkt dat indien geen bezwaar is gemaakt tegen het opschortingsbesluit, uitsluitend ter beoordeling staat of betrokkene heeft verzuimd binnen de gestelde termijn te voldoen aan de bij het opschortingsbesluit neergelegde verplichting. De rechtbank zal in het onderhavige geval daarom slechts beoordelen of verweerder op goede gronden heeft besloten dat het verzuim om binnen de gestelde termijn ten kantore van de sociale dienst te verschijnen en stukken mee te brengen de intrekking van de uitkering tot gevolg diende te hebben.
De rechtbank overweegt dat verweerder als bestuursorgaan een groot belang heeft bij een effectieve controle op de rechtmatigheid van te verlenen en verleende bijstand. Daarmee wordt enerzijds beoogd de doelstellingen van de WWB zo goed mogelijk te realiseren en anderzijds misbruik van bijstand zoveel mogelijk te voorkomen en te bestrijden. De rechtbank acht het verzoek in de brief van 9 september 2005 te verschijnen en genoemde gegevens te verschaffen niet als een onredelijke toepassing van artikel 17 WWB.
Ter zitting heeft gemachtigde van eiseres desgevraagd medegedeeld geen verklaring te hebben voor het niet ophalen van de aangetekende brief van 9 september 2005. Gemachtigde heeft daarbij het vermoeden uitgesproken dat dit met de psychische gesteldheid van eiseres te maken had. De rechtbank is van oordeel dat noch uit de gedingstukken noch uit de behandeling ter zitting is gebleken dat eiseres vanwege haar psychische gesteldheid niet in staat was de aangetekende brief op te halen. Evenmin is gebleken dat eiseres haar belangen niet adequaat kon (laten) behartigen. De rechtbank betrekt hierbij dat eiseres na ontvangst van de beslissing van 28 september 2005 telefonisch contact heeft opgenomen met de sociale dienst en dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat gedurende de looptijd van haar uitkering niet gebleken is dat eiseres niet aan haar verplichtingen kon voldoen.
Ten aanzien van het standpunt van eiseres dat een redelijke grond voor intrekking van de bijstandsuitkering ontbreekt omdat het doel van de brief van 9 september 2005 was een huisbezoek af te leggen en daarvoor geen aanleiding bestond, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de brief van 9 september 2005 blijkt niet dat het doel daarvan was om een huisbezoek af te leggen. Aan eiseres wordt immers verzocht om te verschijnen en om gegevens mee te nemen. Aan deze verplichting heeft eiseres niet voldaan. Dat verweerder eerder heeft getracht een huisbezoek af te leggen doet hieraan niet af. De rechtbank kan eiseres evenmin volgen in haar stelling dat dit verzoek anderszins onrechtmatig is te achten.
Nu de bevindingen bij dan wel het niet plaatsvinden van een huisbezoek als omstandigheden niet ten grondslag liggen aan het bestreden besluit, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of sprake kan zijn van een schending van de waarborgen die artikel 8 EVRM in zich draagt.
Gelet op vorenstaande kan het bestreden besluit in rechte stand houden. Het beroep zal om die reden dan ook ongegrond worden verklaard.
Voor vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht of een veroordeling van verweerder in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 28 november 2007 door mr. J.J. Bade, rechter,
in tegenwoordigheid van J.E. Carter, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
Coll.
DOC: C