ECLI:NL:RBAMS:2007:BC0925
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- A.A.M. van Oosten
- M.F.J.M. de Werd
- E.J. Weller
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak tegen veroordeelde
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 augustus 2007 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen de veroordeelde, die eerder op 28 september 2006 was veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder het opzettelijk invoeren en verkopen van valse waren. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld, die het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde heeft geschat op € 58.741. Deze schatting is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde uit de baten van de strafbare feiten voordeel heeft verkregen en heeft de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat opgelegd.
De rechtbank heeft ook de aanvangsdatum voor de berekening van de redelijke termijn vastgesteld op 14 september 2006, het moment waarop de officier van justitie zijn voornemen om een ontnemingsvordering aanhangig te maken kenbaar heeft gemaakt. De verdediging heeft betoogd dat de redelijke termijn is overschreden, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. Daarnaast heeft de raadsvrouw van de veroordeelde verschillende kostenposten ingebracht die volgens haar niet in de voordeelsberekening zijn verrekend. De rechtbank heeft enkele van deze kosten geaccepteerd, maar andere kosten zijn niet verrekend omdat deze onvoldoende aannemelijk zijn gemaakt.
De rechtbank heeft uiteindelijk de vordering van de officier van justitie toegewezen en de veroordeelde verplicht om het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 58.741 aan de Staat te betalen. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op de terechtzitting.