ECLI:NL:RBAMS:2007:BC0871

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-994224-07
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van avi-bodemassen in het tracé van de Westrandweg door de Gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 augustus 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de Gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door W.M. Sierhuis en bijgestaan door advocaat mr. C.A. Doets. De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of de Gemeente Amsterdam zich schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van de Wet milieubeheer (Wm) door het toepassen van avi-bodemassen in het te verwachten tracé van de Westrandweg. De officier van justitie had een geldboete van € 670.000,- geëist.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Gemeente Amsterdam, via het Afval Energie Bedrijf (AEB), 550.000 ton avi-bodemassen heeft toegepast in het kader van de aanleg van de Westrandweg. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er nog geen definitief tracébesluit was genomen, de Gemeente mocht aannemen dat de locatie waar de aarden baan was aangebracht deel zou uitmaken van het tracé. De rechtbank concludeerde dat de toepassing van de avi-bodemassen niet als opslag kon worden aangemerkt, omdat deze waren aangebracht als onderdeel van een wegenbouwkundig werk.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de Gemeente Amsterdam vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente in overeenstemming met het Bouwstoffenbesluit had gehandeld en dat er sprake was van een vrijstelling op basis van artikel 10.2 Wm in combinatie met artikel 2 onder f van het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier mr. C.M. Noomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/994224-07
Datum uitspraak: 9 augustus 2007
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
GEMEENTE AMSTERDAM,
gevestigd op het adres Amstel 1, 1011 PN Amsterdam.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 juli 2007.
De verdachte is op de hiervoor genoemde datum verschenen in de persoon van haar vertegenwoordiger W.M. Sierhuis, bijgestaan door mr. C.A. Doets, advocaat te Amsterdam.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 670.000,-.
2. Voorvragen
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft primair vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit. Subsidiair heeft hij niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit, wegens schending van de beginselen van een goede procesorde, te weten het vertrouwensbeginsel.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierna ten aanzien van het primair aangevoerde overweegt, zal zij niet ingaan op hetgeen de raadsman subsidiair heeft aangevoerd.
3. Waardering van het bewijs
1. Algemene uitgangspunten
Doel van de Wet milieubeheer (Wm) en aanverwante regelgeving is de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu. Daartoe is in hoofdstuk 8 van de Wm gekozen voor een strikte regeling waaraan, al dan niet vergunningplichtige inrichtingen dienen te voldoen.
Hoofdstuk 10 van de Wm bevat een regeling waarmee een nauwlettende controle wordt beoogd op (gezondheids- en milieuaspecten van) hetgeen uit productieprocessen voortkomt, resp. overblijft. Dit geldt in het bijzonder wanneer dergelijke voortbrengselen of residuen (afvalstoffen) worden verplaatst. Met name voorziet de Wm in een regeling ten aanzien van instellingen die zich – al dan niet bedrijfsmatig – met de verplaatsing van afvalstoffen bezighouden en ten aanzien van de administratieve controle die daarop wordt uitgeoefend door middel van de in verband met de verplaatsing gebruikte meldingsformulieren en geleidebiljetten.
Tegen deze achtergrond gaat de rechtbank in de onderhavige zaak van de volgende feiten uit.
2. Feiten
Het Afval Energie Bedrijf Gemeente Amsterdam (AEB), eigendom van verdachte, houdt zich in het bijzonder bezig met het verbranden van afval. AEB heeft daartoe onder meer een inrichting (een afvalverwerkingsinrichting – AVI) aan de Australiëhaven te Amsterdam. Deze inrichting heeft een vergunning op grond van artikel 8 Wm. Het verbrandingsproces leidt uiteindelijk tot een reststof, avi-bodemassen of avi-slakken genaamd. Avi-slakken worden geregeld toegepast als bouwstof in de wegenbouw.
Op 13 juni 1996 hebben de Staat der Nederlanden (in het bijzonder het ministerie van Verkeer en Waterstaat – hierna: VWS) en de gemeente Amsterdam een overeenkomst gesloten over, onder meer, de aanleg van een verbindingsweg tussen de A10 en de A9, de zogenaamde Westrandweg. Bij artikel 7 van deze overeenkomst heeft VWS zich verplicht tot het maximaal aanwenden van avi-slakken van de gemeente Amsterdam in het project Westrandweg.
In het kader daarvan heeft AEB op 6 juni 2003 door middel van een Meldingsformulier Bouwstoffenbesluit de toepassing van 550.000 ton avi-bodemassen in het project Westrandweg gemeld aan de Dienst Milieu en Bouwtoezicht (DMB) van de gemeente Amsterdam. DMB heeft bij brief van 29 juli 2003 de ontvangst van dit meldingsformulier bevestigd en aan AEB kenbaar gemaakt dat tegen deze toepassing van avi-bodemassen geen bezwaar bestond.
Vanaf najaar 2003 tot ongeveer medio 2005 heeft AEB in totaal 550.000 ton avi-bodemassen overgebracht van de inrichting aan de Australiëhaven naar een terrein aan de Abberdaan / Vaalmuiden. AEB heeft dit terrein bij tijdelijke gebruiksovereenkomst d.d. 17 juni 2003 voor “het opslaan van maximaal 550.000 ton bodemas, c.q. z.g. av-slakken, afkomstig van het depot aan de Australiëhavenweg” van het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam in gebruik gekregen.
De 550.000 ton avi-bodemassen (hierna: de aarden baan) bevinden zich op een locatie die volgens de voorlopige plannen met betrekking tot de Westrandweg deel uitmaakt van het tracé van deze weg. Bij de behandeling ter terechtzitting van 26 juli 2007 is gebleken dat over het tracé van de Westrandweg nog geen definitief besluit is genomen.
3. T.a.v. het primair, subsidiair en meer subsidiair telastegelegde
Ter terechtzitting heeft verdachte zich, bij monde van haar raadsman, verweerd tegen de beschuldiging dat zij, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, artikel 8.1 lid 1 onder c, dan wel onder b Wm zou hebben overtreden, dan wel dat zij artikel 10.2 Wm zou hebben overtreden.
De raadsman heeft aangevoerd dat AEB de avi-bodemassen heeft toegepast overeenkomstig de daarvoor in het Bouwstoffenbesluit (Bsb) neergelegde eisen, zodat sprake is van een vrijstelling van de in de telastelegging genoemde verbodsbepalingen.
3.1 Artikel 8, lid 1 Wm
Met het primair en het subsidiair ten laste gelegde wordt verdachte verweten dat zij in strijd met het in artikel 8, lid 1 Wm bepaalde een inrichting in werking heeft gehad.
Blijkens artikel 1.1 Wm wordt onder inrichting verstaan ‘elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht’.
De aarden baan gelegen op het terrein ter hoogte van de Abberdaan / Vaalmuiden kan naar het oordeel van de rechtbank niet als inrichting in de zin van artikel 1.1 Wm worden aangemerkt. Daarvoor ontbeert de aarden baan in het bijzonder het volgens artikel 1.1 Wm vereiste element van ‘bedrijvigheid’. De avi-bodemassen zijn immers op de locatie Abberdaan / Vaalmuiden aangebracht als ondergrond voor de aan te leggen Westrandweg en derhalve met de bedoeling ze daar te laten liggen als onderdeel van een wegenbouwkundig werk (zie ook hierna onder 3.2). Een zodanige blijvende toepassing van de avi-bodemassen sluit de mogelijkheid uit dat van een inrichting kan worden gesproken. Dit geldt zowel voor de aarden baan als zodanig (het primair ten laste gelegde) als voor de aarden baan in combinatie met de AVI aan de Australiëhaven (het subsidiair ten laste gelegde).
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen primair en subsidiair ten laste is gelegd.
3.2 Artikel 10.2 Wm
Hoewel over de exacte locatie van het tracé van de Westrandweg nog geen definitief besluit is genomen, valt uit alle daarop betrekkingen hebbende stukken en besluiten af te leiden dat steeds is beoogd de locatie waar de aarden baan is aangebracht, van dat tracé deel te laten uitmaken. Verdachte mocht dan ook ervan uitgaan dat zij de avi-bodemassen heeft aangebracht in het te verwachten tracé van de Westrandweg. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat ook andere voorbereidende werkzaamheden zijn verricht, zoals het – op kosten van RWS – verleggen van de Noordzeeweg en diverse aldaar in de grond aanwezige kabels. Aan dit alles doet niet af dat de – voorlopige – plannen onlangs in zoverre zijn aangepast dat voor de Westrandweg vier en geen zes banen worden voorzien en dat als gevolg daarvan de aarden baan smaller zal worden. De avi-bodemassen zijn derhalve toegepast in een (wegenbouwkundig) werk.
Aangezien zich niet de situatie voordoet waarin de avi-bodemassen voorafgaande aan de toepassing in de (huidige) aarden baan tijdelijk (elders) zijn gedeponeerd, is geen sprake van opslag. Hieraan doet niet af dat de avi-bodemassen (geheel of gedeeltelijk) kunnen worden verwijderd, nu de mogelijkheid van verwijdering een van de eisen is waaraan de toepassing van afvalstoffen moet voldoen.
Dit brengt mee dat verdachte in overeenstemming met het Bouwstoffenbesluit heeft gehandeld en dat sprake is van een vrijstelling in de zin van artikel 10.2, lid 2 Wm in combinatie met artikel 2 onder f van het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen.
Verdachte dient derhalve ook van het meer subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
Verklaart het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A.M. van Oosten, voorzitter,
mrs. W.F. Korthals Altes en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. Noomen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 augustus 2007.