ECLI:NL:RBAMS:2007:BC0218

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-3861 WW44
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een besluit inzake een lichte bouwvergunning voor een schoorsteen wegens strijd met de Awb

Op 13 november 2007 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vernietiging van een besluit inzake een lichte bouwvergunning voor een schoorsteen. De rechtbank constateert dat zowel het primaire besluit van 4 januari 2006 als het bestreden besluit zijn ondertekend door het hoofd van de afdeling Ruimtelijke Ordening, Bouwen en Milieu, namens burgemeester en wethouders van de gemeente Naarden. Dit is in strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet kan worden verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt heeft genomen. Hierdoor komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.

De rechtbank onderzoekt vervolgens of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat in een vergadering van burgemeester en wethouders is besloten de bezwaren van eiser ongegrond te verklaren, conform het advies van de Adviescommissie. De rechtbank oordeelt dat verweerder bij de besluitvorming betrokken is geweest en dat de heroverweging niet enkel door degene die het primaire besluit heeft genomen heeft plaatsgevonden. Gelet op de inhoudelijke beoordeling van de zaak en de proceseconomie, besluit de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven.

De rechtbank oordeelt dat de lichte bouwvergunning voor de schoorsteen terecht is verleend. Eiser had aangevoerd dat de schoorsteen niet voldeed aan de vereisten voor een lichte bouwvergunning, maar de rechtbank stelt vast dat de schoorsteen een verandering van niet-ingrijpende aard aan een bestaand bouwwerk is. De overlast die eiser ondervindt van de rook uit de schoorsteen kan niet leiden tot een ander oordeel, aangezien het gaat om de uiterlijke kenmerken van de verandering aan het bouwwerk. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,00 en bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 141,00 aan hem vergoedt.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 06/3861 WW44
tussen:
[eiser] wonende te [woonplaats],
eiser,
vertegenwoordigd door mr. L. de Man,
en:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Naarden,
verweerder,
vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger verweerder].
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder], wonende te [woonplaats],
vergunninghouder.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 26 juli 2006 een beroepschrift ontvangen van eiser en mevrouw [persoon1], gericht tegen het besluit van verweerder van 23 juni 2006, verzonden op 26 juni 2006 (hierna aangeduid als: het bestreden besluit).
De gemachtigde van eisers heeft het beroep, voor zover dat is ingesteld door mevrouw [persoon1], ter zitting ingetrokken.
Het onderzoek is geschorst ter zitting van 23 oktober 2007. Nadat partijen toestemming hebben gegeven nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is het onderzoek gesloten.
2. OVERWEGINGEN
Eind oktober 2005 heeft verweerder geconstateerd dat op het perceel [adres] te Naarden een rookafvoerkanaal was geplaatst zonder de daarvoor vereiste vergunning. Verweerder heeft de bewoner van dit perceel, de heer [vergunninghouder] (hierna ook: vergunninghouder), hiervan bij brief van 11 november 2005 op de hoogte gesteld.
Op 27 november 2005 heeft de heer [vergunninghouder] een lichte bouwvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een rookafvoerkanaal aan de zijgevel van de woning aan [adres] (hierna ook: de schoorsteen). Bij besluit van 4 januari 2006 heeft verweerder deze vergunning verleend.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser hiertegen, conform het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, ongegrond verklaard en aan het besluit van 4 januari 2006 toegevoegd dat de aanhoudingsplicht als bedoel in artikel 50, eerste lid, van de Woningwet wordt doorbroken op grond van het vierde lid van dat artikel. Daartoe heeft verweerder overwogen dat geen aanhoudingsplicht bestaat nu het bouwplan niet in strijd is met het ontwerp bestemmingsplan. Voorts is volgens verweerder ook geen sprake van strijd met het vigerende bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de van toepassing zijnde voorschriften van de bouwverordening. Nu ook van een van de andere weigeringsgronden, zoals bedoeld in artikel 44 van de Woningwet, geen sprake is kon verweerder naar eigen zeggen niet anders dan de gevraagde lichte bouwvergunning verlenen.
In beroep heeft eiser hiertegen het volgende aangevoerd. Eiser is van mening dat gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 5 van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb) in plaats van een lichte bouwvergunning een reguliere bouwvergunning zou moeten worden verleend. Deze zou echter wegens strijd met artikel 7.3.2 van de bouwverordening geweigerd moeten worden. De stelling van verweerder dat sprake is van een verandering van niet-ingrijpende aard in de zin van artikel 3 van het Bblb zou volgens eiser tot de conclusie leiden dat in het geheel geen bouwvergunning nodig is. Nu verweerder een bouwvergunning heeft verleend is hij kennelijk niet van mening dat artikel 3 van het Bblb van toepassing is, aldus eiser. Eiser is van mening dat geen sprake is van een verandering van niet-ingrijpende aard. Eiser ondervindt ernstige overlast van de door vergunninghouder gebouwde schoorsteen. Doordat de schoorsteen niet hoog gebouwd is, komt de rook in de woning van eiser wanneer de dakramen open staan. De schoorsteen is in de winter voortdurend in gebruik waardoor eiser zijn ramen niet meer kan openen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Allereerst stelt de rechtbank ambtshalve vast dat zowel het besluit van 4 januari 2006, als het bestreden besluit zijn ondertekend door het hoofd van de afdeling Ruimtelijke Ordening, Bouwen en Milieu, [hoofd afdeling Ruimetelijke Ordening, Bouwen en Milieu], namens burgemeester en wethouders van de gemeente Naarden. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank dat artikel 10:3, derde lid, van de Awb bepaalt dat mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt krachtens mandaat heeft genomen. Het bestreden besluit is in strijd met deze bepaling genomen. Derhalve komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de wet.
De rechtbank ziet aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, desondanks in stand kunnen blijven en overweegt daartoe als volgt.
Ter zitting is het bevoegdheidsgebrek aan de orde geweest en heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat in een vergadering van burgemeester en wethouders op 20 juni 2006 is besloten de bezwaren van eiser conform het advies van de Adviescommissie ongegrond te verklaren. Verweerder is dus wel degelijk bij de besluitvorming betrokken geweest en de heroverweging heeft niet – enkel - plaatsgevonden door degene die het primaire besluit heeft genomen. Na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld heeft verweerder bij brief van 25 oktober 2007 dit standpunt bevestigd en het bestreden besluit bekrachtigd.
In dit bijzondere geval acht de rechtbank, mede gelet op de hierna weergegeven inhoudelijke beoordeling van de zaak, het uit oogpunt van proceseconomie geraden om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven.
Wat betreft de inhoud van het bestreden besluit overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.
Artikel 44 van de Woningwet luidt als volgt:
1. De reguliere bouwvergunning mag slechts en moet worden geweigerd, indien:
a. het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 2 en 120;
b. het bouwen niet voldoet aan de bouwverordening, of zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, aan de voorschriften die zijn gegeven bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120;
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend, of
e. voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend.
2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald voor welke categorieën van gevallen geen reguliere bouwvergunning is vereist, doch kan worden volstaan met een lichte bouwvergunning. De voordracht voor een krachtens de eerste volzin vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is voorgelegd.
3. Op de lichte bouwvergunning is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. onderdeel a van dat lid slechts van toepassing is voor zover de voorschriften die in dat onderdeel zijn bedoeld, betrekking hebben op constructieve veiligheid, en
b. onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de voorschriften die in dat onderdeel zijn bedoeld, van stedenbouwkundige aard zijn.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, van het Bblb wordt behoudens in de gevallen als bedoeld in artikel 5 als bouwen van beperkte betekenis aangemerkt als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet voorts aangemerkt het aanbrengen van een verandering van niet-ingrijpende aard aan een bestaand bouwwerk, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
1º de verandering geen betrekking heeft op de draagconstructie van dat bouwwerk,
2º de bebouwde oppervlakte niet wordt uitgebreid, en
3º het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd.
De rechtbank is van oordeel dat het bouwen van de schoorsteen een verandering van niet-ingrijpende aard aan een bestaand bouwwerk is, zoals bedoeld in de aanhef van dit onderdeel. Dat eiser overlast ondervindt van de rook die uit de schoorsteen komt kan niet tot een ander oordeel leiden, nu het bij beantwoording van deze vraag gaat om de uiterlijke kenmerken van de verandering aan het bouwwerk.
Nu echter wel sprake is van uitbreiding van het bebouwde oppervlakte voldoet de schoorsteen niet aan het onder 2º genoemde kenmerk.
Voor deze situatie bepaalt artikel 5, tweede lid, van het Bblb dat een lichte bouwvergunning vereist is voor het bouwen van een in de aanhef van een geletterd onderdeel van artikel 3, eerste lid, bedoeld bouwwerk dat niet voldoet aan de in dat onderdeel gegeven kenmerken, met dien verstande dat:
a. van het bouwwerk, bedoeld in de aanhef van onderdeel b:
1º de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, minder is dan 3 m, en
2º de bruto-oppervlakte minder is dan 50m2;
b. van de bouwwerken, bedoeld in de aanhef van de onderdelen e en f, de hoogte, gemeten vanaf de voet van de antenne, of indien de antenne is geplaatst op een antennedrager gemeten vanaf de voet van de antennedrager, minder is dan 40m;
c. van het bouwwerk, bedoeld in de aanhef van onderdeel h:
1º de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, minder is dan 5 m, en
2º de bruto-oppervlakte minder is dan 50m2.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat een lichte bouwvergunning vereist is voor het bouwen van de onderhavige schoorsteen. Voorzover eiser heeft gesteld dat gelet op het bepaalde in artikel 5, tweede lid, voor een schoorsteen hoger dan drie, dan wel 5 meter, een reguliere bouwvergunning nodig is, stelt de rechtbank vast dat, nu het gaat om een bouwwerk als bedoeld in de aanhef van onderdeel k, de onder a, b en c genoemde beperkingen niet van toepassing zijn.
Zoals de gemachtigde van eiser ter zitting ook heeft erkend is artikel 7.3.2 van de Bouwverordening geen voorschrift van stedenbouwkundige aard. Gelet op het bepaalde in het derde lid van artikel 44 van de Woningwet kan dit artikel dan ook niet in de weg staan aan verlening van de onderhavige vergunning.
Ten slotte kan, gelet op het limitatieve en imperatieve stelsel van artikel 44 van de Woningwet (de bouwvergunning moet en kan slechts op de daarin genoemde gronden geweigerd worden), ook de overlast die eiser stelt te ondervinden niet tot weigering van de onderhavige vergunning leiden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht een lichte bouwvergunning heeft verleend voor het bouwen van de schoorsteen.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser nu, zoals hiervoor is overwogen, het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Awb. Deze kosten worden, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht, forfaitair begroot op € 644,00 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting x € 322,00).
Tevens ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 141,00 aan hem vergoedt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,00, te betalen door de gemeente Naarden aan eiser;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 141,00 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 13 november 2007, door mr. M. Vaandrager, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.W. Speksnijder, griffier,
en bekend gemaakt door toezending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B