ECLI:NL:RBAMS:2007:BC0217

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 01-690 AOW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van verplichte verzekering AOW en Anw in relatie tot gemeenschapsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 oktober 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de uitsluiting van de verplichte verzekering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (Anw) voor eiser, die in Italië woonde. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank, waarin hem was meegedeeld dat zijn verplichte verzekering per 1 januari 2000 was geëindigd. De rechtbank oordeelde dat de uitsluiting van de verplichte verzekering niet in strijd is met het gemeenschapsrecht, zoals uiteengezet in het Van Pommeren-arrest. Eiser had zich beperkt tot de beëindiging van de verplichte verzekering en niet op de voorwaarden voor de vrijwillige verzekering, waardoor de rechtbank dit aspect niet verder behandelde.

De rechtbank stelde vast dat eiser op en na 1 januari 2000 niet in Nederland woonde of werkte, en dat de uitsluiting van de verplichte verzekering in beginsel niet in strijd is met het gemeenschapsrecht. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, die bevestigt dat de uitsluiting van de verplichte verzekering niet in strijd is met het gemeenschapsrecht, tenzij in bijzondere situaties. Eiser had ook verwezen naar het arrest Elsen, maar de rechtbank oordeelde dat dit arrest niet relevant was voor zijn situatie.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van griffierecht. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
meervoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 01/690 AOW
van:
[eiser], wonende te [woonplaats] (Italië),
eiser,
vertegenwoordigd door mr. M.A.H.H. Ceelen,
tegen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gevestigd te Amstelveen,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. H.S. van Zanten.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 15 februari 2001 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 12 januari 2001 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 3 juli 2007.
2. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 26 september 2000 heeft verweerder eiser medegedeeld dat zijn verplichte verzekering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (Anw) is geëindigd op 1 januari 2000 en dat hij bevoegd is deel te nemen aan de vrijwillige verzekering ingevolge de AOW en de Anw.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door eiser gemaakte bezwaar tegen het besluit van 26 september 2000 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 10 augustus 2006 heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij over de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2005 kan deelnemen aan de tijdelijke regeling vrijwillige verzekering voor de AOW en de Anw voor in de Europese unie wonende uitkeringsgerechtigden op grond van het Koninklijk Besluit van 19 december 2005, Stb. 2005, 720 (hierna: KB 720).
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de AOW is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet degene, die ingezetene is, dan wel die geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Niet in geschil is dat eiser op en na 1 januari 2000 niet in Nederland woonde of werkte.
Ingevolge het derde lid van voornoemd artikel kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring van verzekerden. Hieraan is uitvoering gegeven bij het Koninklijk Besluit van 24 december 1998, Stb. 1998, 746 (hierna: KB 746).
In artikel 26 van KB 746 is bepaald dat iemand die buiten Nederland woont en die een uitkering ontvangt krachtens onder andere de WAO – onder nadere voorwaarden – verplicht verzekerd is voor de AOW en de Anw. Blijkens het zesde lid ervan is dit artikel, met ingang van 1 januari 2000, vervallen. Niet in geschil is dat eiser op en na 1 januari 2000 een WAO-uitkering (in Italië) ontving.
Met betrekking tot het nader ingekomen besluit van 10 augustus 2006 overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser in beroep louter opkomt tegen de mededeling dat zijn verplichte verzekering vanwege het vervallen van artikel 26 van KB 746 is geëindigd. Nu het nader ingekomen besluit van 10 augustus 2006 daarin geen verandering brengt en uitsluitend ziet op de deelname van eiser aan de vrijwillige verzekering, is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiser zich niet richt tegen dit besluit, zodat een behandeling daarvan achterwege kan blijven.
Met betrekking tot het beroep van eiser tegen het bestreden besluit overweegt de rechtbank als volgt.
Eiser is van mening dat de uitsluiting van de verplichte verzekering ingevolge de AOW en de Anw in strijd is met Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1971 (hierna: de Verordening), omdat de bedoeling van het gemeenschapsrecht is dat haar onderdanen zijn verzekerd in het land waarmee zij het meest zijn verbonden. In dat kader heeft eiser gewezen op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 23 november 2000, zaak C-135/99, Elsen.
Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen – onder andere het arrest van 7 juli 2005, nummer C-227/03,
Van Pommeren, en het arrest van 11 juni 1998, nummer C-275/96, Kuusijärvi – is de rechtbank van oordeel dat de uitsluiting van de verplichte verzekering omdat niet aan de wooneis wordt voldaan in beginsel niet in strijd is met het gemeenschapsrecht. Aan dit oordeel kan slechts in bijzondere situaties afbreuk worden gedaan. De verwijzing van eiser naar het arrest Elsen kan hem naar het oordeel van de rechtbank niet baten, nu dat arrest ziet op een geheel ander feitencomplex dan dat van eiser. De rechtbank ziet derhalve niet in dat de uitsluiting van de verplichte verzekering ingevolge de AOW en de Anw als zodanig in strijd is met het gemeenschapsrecht.
Voorts heeft eiser opgemerkt dat de constructie waarbij hij op grond van KB 746 wel verplicht verzekerd is gebleven voor de AWBZ en niet voor de AOW en de Anw, in strijd moet worden geacht met het gemeenschapsrecht.
De rechtbank herhaalt dat uit het genoemde arrest Van Pommeren volgt dat de uitsluiting van de verplichte verzekering ingevolge de AOW en de Anw als zodanig niet in strijd is met het gemeenschapsrecht. Uit dat arrest volgt echter ook dat de constructie waarop eiser doelt vanwege de aan de vrijwillige verzekering verbonden voorwaarden en niet vanwege de uitsluiting van de verplichte verzekering ingevolge de AOW en de Anw in strijd wordt geacht met het gemeenschapsrecht. Nu het beroep van eiser zich beperkt tot de beëindiging van de verplichte verzekering en zich niet richt op de voorwaarden van de vrijwillige verzekering, zal de rechtbank hierop niet verder ingaan.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten en een vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 1 oktober 2007 door mr. J.F.A.M. Graafland, voorzitter,
en mrs. C.C.W. Lange en C.G. Meeder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.H. Broier, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: C