Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
in het geding met reg.nr. AWB 06/1614 WW44
Spectate B.V., gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2],
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Zuidoost,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. E.C. Tessensohn
De rechtbank heeft op 1 december 2005 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 8 november 2005 (hierna aangeduid als: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 23 oktober 2007.
Bij brief van 2 september 2004 heeft eiseres een bouwvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een reclamemast met een bouwhoogte van 28 meter langs de A9 ter hoogte van Provincialeweg [nummer] te Amsterdam. Bij besluit van 11 januari 2005 heeft verweerder deze bouwvergunning geweigerd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het besluit van 11 januari 2005 herroepen, de motivering van de afwijzing gewijzigd en het bezwaar van eiseres voor het overige ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder overwogen dat het besluit van 11 januari 2005 nadere motivering behoeft nu daarin verwezen is naar beleid waarvan het stadsdeel niet kenbaar heeft gemaakt dat dit toegepast wordt bij de beoordeling van bouwaanvragen voor reclamemasten. Ter nadere motivering heeft verweerder overwogen dat de Afdeling Ruimtelijke Zaken heeft geadviseerd de aanvraag af te wijzen wegens strijd met het beleid “Grootschalige reclamemasten” (hierna “de Beleidsnota”), het Structuurplan Amsterdam “kiezen voor stedelijkheid” (hierna “het Structuurplan”) en het Streekplan Noord-Holland-Zuid (hierna “het Streekplan”). Verweerder stelt gelet hierop niet anders te kunnen besluiten dan de bouwvergunning te weigeren. Volgens verweerder wegen de belangen van eiseres in deze minder zwaar dan de belangen van het stadsdeel.
In beroep heeft eiseres hiertegen aangevoerd dat verweerder ten onrechte stelt geen vrijstelling te kunnen verlenen. Volgens eiseres bestaat zowel de mogelijkheid om een binnenplanse vrijstelling te verlenen als de mogelijkheid om een buitenplanse vrijstelling te verlenen. De afwijzing is ten onrechte gebaseerd op strijd met de Beleidsnota, het Structuurplan en het Streekplan. Volgens eiseres is het bouwplan met geen van deze stukken in strijd. Bovendien kan het beleid niet worden toegepast nu het gestoeld is op eigendomsgrenzen en verhoudingen, niet gepubliceerd is door het stadsdeel en ook niet consequent wordt toegepast. Ten aanzien van het Structuurplan en het Streekplan heeft verweerder niet gemotiveerd waarom het bouwplan hiermee in strijd zou zijn. Verweerder handelt volgens eiseres in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het maakt misbruik van zijn bevoegdheid door sommige masten wel toe te staan en andere niet. Voorts heeft verweerder volgens eiseres onzorgvuldig gehandeld door haar niet tijdig te informeren, niet tijdig besluiten te nemen, de aanvullende gronden van het bezwaar niet aan de rechtbank te sturen en een onvolledig verslag van de hoorzitting te overleggen.
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
Ingevolge artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet mag alleen en moet een bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Gaasperdam". Het bouwplan is gesitueerd op gronden met de bestemming “Recreatiegebied I”.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften mogen op de gronden bestemd voor ‘Recreatiegebied I’, ten dienste van deze bestemming, met inachtneming van het bepaalde in de leden vijf en zes, slechts worden opgericht bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Ingevolge artikel 11, vijfde lid, van de planvoorschriften, voor zover van belang, geldt voor de in lid 1 genoemde gronden en bebouwing een bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde van maximaal 10 meter.
Ingevolge artikel 11, achtste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 5, voor wat betreft de bouwhoogte van de bebouwing ten behoeve van het bouwen van lift- en trappenhuizen, schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, lichtkappen, koepels, torens en dergelijke onderdelen van gebouwen, alsmede antennes en soortgelijke gebouwen, mits de feitelijke bouwhoogten met niet meer dan 2 meter worden overschreden, alsmede voor wat betreft maximaal 1 toren, die een bouwhoogte van maximaal 30 meter mag verkrijgen mits het grondoppervlak daarvan niet meer bedraagt dan 100m2.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde Staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het derde lid kunnen burgemeester en wethouders eveneens vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
Met betrekking tot reclamemasten heeft de gemeente Amsterdam de Beleidsnota opgesteld. Het stadsdeel Amsterdam Zuidoost heeft dit – door hem niet gepubliceerde - beleid tot het zijne gemaakt.
Vaststaat dat het bouwplan voor de reclamemast in strijd is met de voorgeschreven bouwhoogte van het bestemmingsplan. Dit betekent dat alleen met een binnenplanse vrijstelling of een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO bouwvergunning kan worden verleend.
Derhalve ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen vrijstelling te verlenen.
Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een (binnenplanse) vrijstelling te verlenen. Tevens heeft eiseres gesteld dat uit het bestreden besluit in onvoldoende mate blijkt of aan de binnenplanse vrijstelling is getoetst.
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 3:47, eerste lid, van de Awb de motivering van een besluit wordt vermeld bij de bekendmaking van het besluit. Ingevolge het tweede lid, van dit artikel wordt daarbij zo mogelijk vermeld krachtens welk wettelijk voorschrift het besluit wordt genomen.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit de binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid van artikel 11, achtste lid, aanhef en onder a van het bestemmingsplan niet vermeldt. Eerst ter zitting heeft verweerder aangegeven dat daar aan is getoetst en heeft verweerder een uitleg gegeven waarom dit artikel volgens hem niet van toepassing is terwijl eiseres bij haar aanvraag reeds een beroep doet op deze binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid.
De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen dat geen vrijstelling kan worden verleend op grond van artikel 19 van de WRO. Echter noch in het primaire besluit, noch in het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven welk artikellid van artikel 19 van de WRO hij heeft toegepast. Ter zitting kon de gemachtigde van verweerder evenmin aangeven welke buitenplanse vrijstellingsmogelijkheid is toegepast.
De rechtbank acht het voorgaande in strijd met het motiveringsbeginsel als neergelegd in artikel 3:47, tweede lid, van de Awb voor zover het het niet vermelden van het toepasselijke wettelijke voorschrift betreft. Voorts acht de rechtbank de handelwijze van verweerder in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb nu verweerder onvoldoende (inhoudelijk) heeft gemotiveerd welke vrijstellingsmogelijkheid hij heeft onderzocht. De rechtbank oordeelt dat eiseres door schending van voornoemde bepalingen is benadeeld en dat het bestreden besluit vanwege dit verzuim vernietigd dient te worden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat nu voor eiseres niet kenbaar is welke vrijstellingsmogelijkheden verweerder heeft onderzocht zij daardoor ook niet kon toetsen of verweerder dit op een zorgvuldige en juiste wijze heeft gedaan.
Vervolgens ziet de rechtbank zich, gelet op de overige beroepsgronden, voor de vraag gesteld of het bestreden besluit is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
De rechtbank is van oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing die verweerder thans aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd niet voldoende gemotiveerd is en overweegt daartoe het volgende.
De ruimtelijke onderbouwing van het bestreden besluit stoelt op de motivering dat het verlenen van vrijstelling voor het bouwen van de in geding zijnde reclamemast in strijd is met de Beleidsnota, het Structuurplan en het Streekplan.
Strijd met de Beleidsnota
De rechtbank stelt voorop dat de Beleidsnota door verweerder niet behoorlijk is gepubliceerd en dat dientengevolge, zoals door verweerder zelf is erkend, een zwaardere motiveringsplicht rust op verweerder.
De rechtbank leidt uit het bestreden besluit af dat verweerder het standpunt heeft ingenomen dat het bouwplan niet voldoet aan de volgende voorschriften als verwoord in de Beleidsnota:
1. Reclamemasten dienen op gemeentegrond te staan en door of in opdracht de gemeente te worden gebouwd;
2. Grootschalige reclamemasten alleen toegestaan in gebieden langs autosnelwegen (Ringweg), die vanwege hun functie een indifferent karkater hebben; zoals kantoorstroken, bedrijfs- en industrieterreinen. Bij voorkeur in combinatie met op- en afritten van stadsautowegen en snelwegen.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting het standpunt dat aan de eerste voorwaarde van de Beleidsnota niet is voldaan niet langer ingenomen.
De tweede voorwaarde van de Beleidsnota, dat de reclamemast op indifferente grond moet staan, is volgens verweerder geschonden nu daar, blijkens de notitie “Stedenbouwkundige reactie opmerking commissie bezwaarschriften” van de heer [perso[persoon1] van 22 september 2005, onder dient te worden verstaan: kantorenstroken, bedrijfs- en industriegebieden. De rechtbank stelt vast dat de definitie in de Beleidsnota niet overeenkomt met deze definitie van de heer [persoon1]. De rechtbank oordeelt dat in het bestreden besluit in onvoldoende mate is gemotiveerd waarom aan het woord “indifferent” deze - ten opzichte van de bewoordingen van de Beleidsnota - beperktere uitleg dient te worden gegeven. Dit klemt te meer nu conform het bouwplan de reclamemast gesitueerd zou worden nabij de snelweg, op een stuk braakliggend terrein omgeven door een AC restaurant, een oude tennisbaan en een parkeerterrein.
Strijd met het Structuurplan
Ten aanzien van de vermeende strijdigheid met de Hoofdgroenstructuur, zoals aangegeven in het Structuurplan verschillen partijen van mening of het bouwplan gesitueerd ligt binnen of buiten de Hoofdgroenstructuur. De rechtbank stelt vast, mede op basis van het verhandelde ter zitting waar de detailkaarten van het Structuurplan met partijen nader zijn bestudeerd, dat op de kaart die bij het Structuurplan hoort het bouwplan binnen de Hoofdgroenstructuur ligt. Op de nadere detailkaart, die ook onderdeel uitmaakt van het Structuurplan en dus eveneens is opgesteld door de Provincie Noord-Holland ligt het bouwplan buiten de Hoofdgroenstructuur. In een dergelijk geval is de rechtbank van oordeel dat aan de detailkaart meer gewicht toegekend dient te worden en deelt de rechtbank de conclusie van eiseres dat het bouwplan buiten de Hoofdgroenstructuur ligt.
Strijd met het Streekplan
Verweerder beroept zich voor de ruimtelijke onderbouwing van het bestreden besluit dat de reclamemast zich in een ecologische verbindingszone bevindt en dat dit in strijd is met het in het Streekplan vervatte beleid.
De rechtbank overweegt hieromtrent allereerst dat zij in het Streekplan geen beleidsuitgangspunten geformuleerd ziet die het toestaan van reclamemasten in een ecologische verbindingszone verbiedt.
Daarbij komt dat in geschil is of het bouwplan is gesitueerd in een ecologische verbindingszone zoals aangegeven in het Streekplan. Bestudering van de bij het Streekplan behorende kaarten verschaft de rechtbank niet de vereiste duidelijkheid nu de ecologische verbindingszone is aangegeven met een brede kartelrand. Gelet op de ter zitting door partijen gegeven toelichting dat een ecologische verbindingszone tot doel heeft de verbinding tussen bepaalde leefgebieden te behouden voor diverse diersoorten, acht de rechtbank niet uitgesloten dat met de kartelrand is beoogd deze gelijk te laten lopen met aldaar stromend water. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in onvoldoende mate heeft gemotiveerd dat de reclamemast zich in een ecologische verbindingszone zou bevinden en dat dit in strijd met het provinciaal beleid zou zijn.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de thans gegeven inhoudelijke motivering ontoereikend om de weigering om een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO te kunnen dragen. Hieruit volgt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres dienen te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten worden begroot op € 644,00. Tevens dient de het stadsdeel Amsterdam Zuidoost het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,00 te betalen door het stadsdeel Amsterdam Zuidoost aan eiseres;
- bepaalt dat het stadsdeel Amsterdam Zuidoost het door eiseres betaalde griffierecht ad
€ 276, 00 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 13 november 2007 door mr. M. Vaandrager, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.W. Speksnijder, griffier,
en bekend gemaakt door toezending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B