Parketnummers: 13/523082-07 en 13/467046-05 (tul)
Datum uitspraak: 13 december 2007
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “Haarlem” te Haarlem.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 november 2007.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlage 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat verdachte niet zelf in de avondwinkel, als uitvoerder van de overval, aanwezig is geweest en hij dus niet als medepleger kan worden aangemerkt en dientengevolge evenmin bewezen kan worden dat hij opzet had op de dood van het slachtoffer.
Het feit dat verdachte, volgens het door verdediging geschetste scenario, wel op de hoogte was van de overval en stond te wachten op de komst van de overvallers teneinde één of meer van hen onderdak te bieden, kan volgens de raadsman evenmin gekwalificeerd worden als medeplegen.
Volgens de raadsman zijn de mogelijke bewijsmiddelen, te weten de belastende verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] (inhoudende dat verdachte zijn mededader was), de verklaring van getuige [getuige1] (inhoudende dat hij de stem van de hem bekende verdachte heeft herkend), alsmede de verklaring van [getuige2] (omtrent het specifieke loopje van verdachte), dermate onbetrouwbaar of wisselend van inhoud, dat deze niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Voorts is door de getuigen [getuige3] en [getuige4] verklaard dat zij geen van de twee mannen bij het electriciteitshuisje hebben herkend, terwijl zij verdachte juist wel kennen.
Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van de hem onder 1 en 2 telastegelegde feiten, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Op de avond van 8 februari 2007 zijn door de getuigen [getuige4] en [getuige3] omstreeks 23.10 uur twee negroïde mannen gesignaleerd op de hoek van de Waddenweg/Texelweg bij een electriciteitskastje. Ook heeft getuige [getuige5] die avond om circa 23.05 uur twee mannen bij het electrakastje gezien, waarbij één van de mannen aan het bellen was.
De medeverdachte [medeverdachte] heeft een bekennende verklaring afgelegd, waarin hij heeft gesteld voorafgaand aan de overval samen met verdachte bij het electriciteitskastje op de Waddenweg te hebben gestaan waar zij wat hebben gerookt en gedronken. Verdachte zou daar tweemaal met zijn vriendin [vriendin verdachte] hebben gebeld waarbij het over het wel of niet gaan slapen van [vriendin verdachte] ging en waarbij verdachte aan [vriendin verdachte] vroeg de achterdeur open te laten. Verdachte zou bij genoemd electriciteitskastje het idee hebben geopperd om de eigenaar van de avondwinkel te overvallen en zou aan [medeverdachte] een wapen hebben overhandigd. Vervolgens zijn beiden naar de avondwinkel gegaan en daar is het pistool van [medeverdachte] gedurende een worsteling met het slachtoffer afgegaan, aldus nog steeds [medeverdachte], tengevolge waarvan het slachtoffer is overleden.
De bekennende verklaring van [medeverdachte] wordt ondersteund door technisch bewijs. Zo is zijn sleutelbos in de avondwinkel gevonden, waarop zijn DNA-materiaal is aangetroffen en welke sleutels op de toegangsdeuren tot zijn woning passen, en is zijn DNA-materiaal op een peuk, inbeslaggenomen bij het electriciteitskastje, aangetroffen. Eveneens blijkt uit het historisch overzicht dat op 23.07 en 23.08 uur met het mobiele telefoontoestel van [vriendin verdachte], in gebruik bij verdachte, naar haar vaste nummer is gebeld, waarbij het mobiele telefoontoestel op telefoonpaal Loenermark uitpeilde.
Voorts verklaart [medeverdachte] dat verdachte en hijzelf na de overval naar het huis van [vriendin verdachte] zijn gerend, waarbij verdachte een andere route nam dan [medeverdachte]. Verdachte stond al bij het huis van [vriendin verdachte] toen [medeverdachte] daar aan kwam. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [vriendin verdachte] en diverse getuigenverklaringen die twee mannen uit de avondwinkel zagen rennen, waarbij dader 1 een steegje in rende en dader 2 over de Waddenweg verder rende. Via het steegje kun je bij de woning van [vriendin verdachte] komen. Dader 1 betreft degene die als eerste de winkel uitrende. Blijkens de verklaring van [medeverdachte] is dit verdachte.
Voorts zou, aldus [medeverdachte], verdachte vanuit de woning van [vriendin verdachte] [verdachte] hebben gebeld met het verzoek hen bij [vriendin verdachte] op te komen halen. Uit de telefoonhistorie blijkt dat vanuit de woning van [vriendin verdachte] om 00.03 uur naar het mobiele nummer van de vriendin van [verdachte], waar [verdachte] gebruik van maakte, is gebeld, welk nummer op dat moment op de telefoonpaal bij het woonadres van [verdachte]s vriendin in Almere uitpeilde. Om 00.34 uur werd met dit nummer naar het (oude) mobiele nummer van verdachte gebeld waarbij dit nummer op Loenermark in Amsterdam-Noord uitpeilde, waar beide verdachten zich bevonden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van [medeverdachte] controleerbaar en betrouwbaar, te meer daar [medeverdachte] zichzelf zeer belast door zijn verklaring en deze verklaring steun vindt in diverse andere stukken die hem (deels) pas nadien bekend zijn geworden. Het verweer omtrent de onbetrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte] wordt derhalve verworpen.
Ten aanzien van de verklaring van [getuige3] en [getuige4] overweegt de rechtbank als volgt.
De raadsman van verdachte heeft verwezen naar de verklaring van [getuige3] en [getuige4] inhoudende dat zij verdachte niet hebben herkend als één van de twee mannen bij het electriciteitskastje, terwijl zij hem wel kennen. Verdachte zou derhalve niet bij het electriciteitskastje aanwezig zijn geweest en de verklaring van [medeverdachte] zou ook hierom niet geloofwaardig zijn.
De rechtbank is van oordeel dat met de verklaring van [getuige3] en [getuige4] de betrokkenheid van verdachte niet kan worden uitgesloten. Het niet herkennen van een hun bekende persoon sluit de aanwezigheid van een hun bekende persoon niet uit. De rechtbank neemt hiervoor mede in aanmerking dat het op het moment waarop [getuige3] en [getuige4] langs het kastje kwamen donker was. Bovendien passeerden zij beide verdachten vanaf de overkant van de weg. Ook spreken beide verklaringen elkaar onderling tegen voor wat betreft het verschil in lengte van de beide mannen en heeft [getuige3] verklaard één van beide mannen niet in het gezicht te hebben gezien. Gelet op het voorgaande, in samenhang met de verklaring van [medeverdachte] en de gevoerde telefoongesprekken, waarvan de inhoud [medeverdachte] niet bekend kon zijn als hij er niet zelf bij was, is de rechtbank van oordeel dat aan de non-herkenning van [getuige3] en [getuige4] in casu geen doorslaggevende betekenis toekomt.
Tegenover de betrouwbaar geachte verklaring van [medeverdachte], ondersteund door andere bewijsmiddelen, staat de verklaring van verdachte die een heel andere lezing van de gebeurtenissen heeft. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte echter onlogisch, inconsistent ten opzichte van zijn eerste leugenachtige verklaring bij de politie en daardoor onbetrouwbaar.
Zo heeft verdachte geen logische verklaring kunnen geven voor het feit dat hij na de overval onderdak in het huis van [vriendin verdachte] zou bieden aan één overvaller, terwijl hij – volgens zijn zeggen – met drie man met de auto naar Amsterdam-Noord is gereden en iedereen ook met deze auto weer terug is gegaan. Het kort na de overval ongebruikt laten van een vluchtauto, terwijl daar nog iemand in zit te wachten, komt erg onwaarschijnlijk voor.
Voorts heeft verdachte ontkend door de IJ-tunnel te zijn teruggereden naar Zaandam, terwijl uit de telefoongegevens blijkt dat met zijn mobiele telefoon, waarvan hij zelf zegt dat hij deze die avond bij zich had, aan de andere kant van de IJ-tunnel, te weten bij het Kattegat en bij de Hoogte Kadijk is gebeld. Dat correspondeert overigens met de verklaring van [medeverdachte], die zegt dat hij deze route heeft gevolgd en dat hij met het toestel van verdachte naar zijn vriendin heeft gebeld. Weliswaar heeft [medeverdachte] verklaard na de IJ-tunnel naar zijn vriendin [vriendin medeverdachte] te hebben gebeld en blijkt uit de telefoongegevens dat het mobiele nummer van verdachte nog op Loenermark uitpeilde toen het nummer van [medeverdachte] werd gebeld, dit neemt niet weg dat zijn verklaring omtrent het bellen met het toestel van verdachte alsmede de route die daarop is gevolgd feitelijk vastgesteld kan worden.
Ook heeft verdachte ontkend die bewuste avond een zogenaamde ‘houtje-touwtje’ jas te hebben gedragen, terwijl deze door [medeverdachte] als onderdeel van het signalement van verdachte is opgegeven en ook [vriendin verdachte] verklaarde dat hij die avond een ‘houtje- touwtje’ jas aan had.
Evenmin heeft verdachte een aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat hij bezweet bij [vriendin verdachte] aankwam, terwijl hij naar eigen zeggen slechts op maximaal één minuut lopen afstand van haar woning zou hebben gestaan.
De rechtbank acht bespreking van de overige door de raadsman betwiste verklaringen - van [getuige1] en [getuige2] - niet noodzakelijk, nu deze verklaringen niet worden gebruikt voor het bewijs.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachte één van de twee overvallers van de avondwinkel is geweest, op grond waarvan tevens moet worden geconstateerd dat hij daarbij gebruik heeft gemaakt van een vuurwapen. Met dat vuurwapen, zo moet worden vastgesteld, is overigens niet het dodelijke schot gelost. Verdachte kan echter wel voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer worden verweten, waartoe nog het volgende wordt overwogen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de, naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijke te achten, kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. In dit geval komt de rechtbank tot de conclusie dat van voorwaardelijk opzet sprake is.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat het door hem gehanteerde pistool niet was doorgeladen, hetgeen hij samen met verdachte zou hebben gecontroleerd. In hoeverre dat juist is kan niet meer worden gecontroleerd, maar uit het dossier blijkt niet dat verdachte, noch zijn mededader ook maar enige kennis had van vuurwapens, zodat die verklaring met gerede twijfel moet worden beoordeeld. Overigens betekent de verklaring van [medeverdachte], dat is gecontroleerd dat de kamer van het pistool geen kogel bevatte, juist dat hij en verdachte zich bewust zijn geweest van het risico dat een vuurwapen onverhoeds af kan gaan. De kans daarop is bovendien alleen maar groter te achten bij onkundig gebruik.
Voorts moet worden vastgesteld dat verdachte er desondanks niet op heeft toegezien dat zijn mededader alle munitie uit het wapen verwijderde. Er bevonden zich in elk geval kogels, volgens de verklaring van [medeverdachte], in het magazijn.
Tot slot geldt dat een overvaller die een winkel betreedt om de eigenaar te beroven, er rekening mee dient te houden dat het slachtoffer zich zal verzetten en er een worsteling ontstaat.
Genoemde omstandigheden, in samenhang bezien, leiden tot het oordeel dat verdachte, door samen met zijn mededader en met gebruik van minstens één geladen vuurwapen een overval te plegen, willens en wetens het risico heeft genomen dat zijn mededader in een worsteling met het slachtoffer zou komen waarbij het vuurwapen van nabije afstand onverhoeds zou afgaan, met als gevolg daarvan de aanmerkelijk te achten kans op de dood van het slachtoffer, nu naar algemene ervaringsregelen moet worden aangenomen dat dergelijke schotwonden veelal dodelijk zijn.
3.2 De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 telastegelegde:
op 8 februari 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer], eigenaar van avondwinkel La Nuit, [adres], van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet
- met bedekt gezicht en capuchon over het hoofd getrokken de avondwinkel La Nuit betreden terwijl [slachtoffer] achter de balie stond, en
- vuurwapens op [slachtoffer] gericht en gericht gehouden, en
- nadat [slachtoffer] naar een van voornoemde vuurwapens had gegrepen en had vastgepakt en gehouden, met dat vuurwapen van zeer korte afstand [slachtoffer] door zijn hoofd geschoten,
waarbij [slachtoffer] als gevolg van dat schot door zijn hoofd, zodanig bloedverlies en uitval van hersenfuncties en weefselschade heeft bekomen dat [slachtoffer] daaraan is overleden,
op 8 februari 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gouden ketting, toebehorende aan [slachtoffer], eigenaar van avondwinkel La Nuit, [adres], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] en [slachtoffer2]] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat verdachte en zijn mededader
- met bedekt gezicht en capuchon over het hoofd getrokken de avondwinkel La Nuit hebben betreden terwijl [slachtoffer] achter de balie stond, en
- vuurwapens op [slachtoffer] en [getuige1] hebben gericht en gericht gehouden en,
- nadat [slachtoffer] een van voornoemde vuurwapens had gegrepen en vast had gepakt en gehouden, met dat vuurwapen van zeer korte afstand [slachtoffer] door zijn hoofd hebben geschoten, en
- meermalen aan een gouden ketting welke [slachtoffer] droeg hebben getrokken en [slachtoffer] aan die ketting hebben meegesleept en die ketting hebben afgerukt,
waarbij [slachtoffer], als gevolg van dat schot door zijn hoofd, zodanig bloedverlies en uitval van hersenfuncties en weefselschade heeft bekomen, dat voornoemde [slachtoffer] daaraan is overleden;
ten aanzien van het onder 2 telastegelegde:
op 8 februari 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers zijn verdachte en zijn mededader met bedekt gezicht en capuchon over het hoofd getrokken met getrokken pistolen avondwinkel La Nuit, [adres], binnengegaan en hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk dreigend op korte afstand van [getuige1] twee pistolen aan [getuige1] getoond en op [getuige1] gericht en gericht gehouden;
ten aanzien van het onder 3 telastegelegde:
op 9 maart 2007 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool met opschrift Creva Zastava-Cal 7.65 mm Mod. 70, en munitie van categorie III, te weten 8 kogelpatronen, kaliber 7.65, voorhanden heeft gehad.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2 en 3 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft zij gevorderd dat de wapens en munitie, zoals vermeld onder de nummers 3, 23 en 24 op de beslaglijst op naam van [medeverdachte], worden onttrokken aan het verkeer. Deze beslaglijst is als bijlage 3 aan dit vonnis gehecht en de inhoud geldt als hier ingevoegd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich, samen met zijn mededader, schuldig gemaakt aan een zeer ernstig geweldsdelict waarbij hij, samen met zijn mededader, met getrokken pistolen de avondwinkel La Nuit binnen is gegaan om een overval te plegen. Hierbij raakte de medeverdachte [medeverdachte] in een worsteling met [slachtoffer], waarbij het pistool van [medeverdachte] is afgegaan en [slachtoffer] in het hoofd is geschoten tengevolge waarvan hij is overleden. De rechtbank acht dergelijk nietsontziend handelen, kennelijk slechts ingegeven door financieel gewin, zeer weerzinwekkend.
Het handelen van verdachte heeft, blijkens de overgelegde slachtofferverklaringen, een enorme impact op de familie van het slachtoffer gehad en heeft dat nog steeds.
Daarnaast is [slachtoffer2] getuige geweest van de doodslag op zijn vriend en is ook hijzelf onder schot gehouden. Het is een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke gebeurtenis langdurig impact op slachtoffers heeft.
De gevolgen van een levensdelict en beroving als in de onderhavige situatie blijven echter niet beperkt tot de naaste familieleden en slachtoffers. Door het handelen van verdachte en zijn mededader nemen de gevoelens van onveiligheid in de samenleving sterk toe. Dat geldt meer in het bijzonder voor diverse kleine ondernemers, die zich tegen dergelijke gewelddadige berovingen niet of nauwelijks kunnen beschermen.
Daarnaast heeft verdachte een wapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dit verboden is en hij door de overval ook wist hoe gevaarlijk het voorhanden hebben van een wapen kan zijn. Desondanks is hij toch weer met een wapen op pad gegaan.
Voorts is verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitiële Documentatieregister, eerder veroordeeld wegens het plegen van geweldsmisdrijven.
De rechtbank zal echter, ondanks zijn documentatie, aan verdachte geen hogere straf opleggen dan die aan zijn mededader zal worden opgelegd, waarbij meeweegt dat verdachte niet het dodelijke schot heeft gelost. Het bezit van voornoemd vuurwapen onder feit 3 heeft de rechtbank in dit geval niet meegewogen bij het bepalen van de straf, nu de relatieve ernst daarvan in het niet valt bij de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten.
Het op de beslaglijst op de naam van [medeverdachte] onder ‘25’ inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een tas, kleur Zwart, PRADA, die aan de verdachte [verdachte] behoort, wordt verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dat voorwerp het onder 3 bewezen geachte is begaan.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, vermeld op de beslaglijst van verdachte onder de nummers 1 en 2, alsmede op de beslaglijst op naam van de medeverdachte [medeverdachte] onder de nummers 23 en 24, te weten:
1. 1 pistool kl. Zwart, CZ 70 C-179881
met bijbehorende houder
2. 9.00 STK patroon, munitie, kaliber 7.65,
dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 3 bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij] en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 1 en 2 bewezengeachte feiten, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.132,30 (eenenvijftighonderdtweeëndertig euro en dertig eurocent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partijen benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]
De benadeelde partijen [benadeelde partij 2]en [benadeelde partij 3] hebben hun vorderingen tot vergoeding van immateriële schade gebaseerd op het feit dat zij geconfronteerd werden met de gewelddadige dood van hun broer respectievelijk zwager; een voor hen ernstig schokkende gebeurtenis.
De wet kent echter niet de mogelijkheid om in deze strafprocedure een vergoeding wegens shockschade toe te kennen. Daarvoor dienen de nabestaanden zich te wenden tot de civiele rechter. De Hoge Raad heeft bepaald dat een vordering wegens shockschade op voorhand niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat deze niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding (HR 15 april 2003, NJ 2003, 364).
De rechtbank zal dan ook bepalen dat de benadeelde partijen in hun vordering niet-ontvankelijk zijn. Zij kunnen hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 5 april 2007 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/467046-05, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 5 april 2005 van de politierechter in deze rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals blijkt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 47, 57, 285, 287 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit de dood ten gevolge heeft;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III, en handelen en strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [vedachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
- 1 tas, kl: zwart, PRADA.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 1 pistool, kl. zwart, CZ 70 C-0179881, met bijbehorende houder;
- 9 patronen, kaliber 7.65.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], per [adres], ten kantore van zijn raadsman M. Zwennes, toe tot een bedrag van € 5.132,30 (eenenvijftighonderdtweeëndertig euro en dertig eurocent).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], te betalen de som van € 5.132,30 (eenenvijftighonderdtweeëndertig euro en dertig eurocent), behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 102 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij] en [benadeelde partij3] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis d.d. 5 april 2005 opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.L. Hillenius en J. Piena, rechters,
in tegenwoordigheid van M.H. Ettema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2007.